[Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad]

Reclame op steigerdoeken

Zienswijze

Aan het Dagelijks Bestuur van het
stadsdeel Amsterdam-Centrum
t.a.v. de afdeling BWE/PJZ
de heer mr. J.M. Hasenaar
postbus 202
1000 AE Amsterdam

Recente voorbeelden van het bedrukken van steigerdoeken: Museum Fodor in januari 2002 en de hoek Paleisstraat - NZ Voorburgwal thans.

Betreft: voorstel toestaan reclame op steigerdoeken.

Geacht bestuur,

Tot 25 juni ligt een voorstel uwerzijds om reclame op steigerdoeken mogelijk te maken ter inzage. Daartoe bevoegd krachtens een in uw bezit zijnde algemene machtiging deel ik u namens de Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad mede dat wij ernstige twijfels hebben of dit voorstel in een besluit moet worden omgezet.
Heel kort samengevat komt het huidige beleid er op neer dat het in principe en onder voorwaarden is toegestaan aan gebouwen reclame-uitingen aan te brengen die betrekking hebben op een ter plaatse uitgeoefend bedrijf. Daarnaast is op geselecteerde plaatsen in de stad het maken van “niet-gebonden” reclame toegestaan.
Dat ondernemers de aard van hun bedrijf bekend willen maken is begrijpelijk. De vorm waarin dat gebeurt is soms weinig gelukkig maar aan het principe valt niet te tornen. Gelukkig wordt er uwerzijds de laatste jaren een beleid gevoerd dat er op is gericht e.e.a. binnen redelijke grenzen te houden. Dat beleid werpt merkbaar vruchten af.
Met de “niet-gebonden” reclame zijn wij minder gelukkig. Die brengt in een aantal gevallen het stadsbeeld duidelijk schade toe, vooral wanneer zij de vorm heeft van zelfstandige billboards, soms ook nog voorzien van bewegende reclame. Naar ons oordeel zijn voor deze vorm van reclame de grenzen van de maatschappelijke aanvaardbaarheid allang bereikt, zoniet overschreden. Het feit dat zij ook het gemeente- c.q. stadsdeelbestuur geld opleveren is voor ons op zich geen valide argument. Wel kan zij acceptabel zijn wanneer zij het mogelijk maakt noodzakelijke voorzieningen als abri’s een behoorlijke uitrusting te geven.
Het voorstel inzake de steigerdoeken heeft een uitbreiding van de “niet-gebonden” reclame tot gevolg op volstrekt willekeurige plekken in de stad. Wij zijn daar nadrukkelijk op tegen omdat het stadsschoon daardoor wordt aangetast zonder dat daarvoor steekhoudende redenen bestaan.
Wij geven graag toe dat de steigerdoeken zelf, waaraan nu eenmaal niet valt te ontkomen, ook geen verfraaiing van de stad zijn. De daarop voorkomende reclame voor de ter plaatse werkzame bedrijven zien wij als een vorm van gebonden reclame die maatschappelijk is geaccepteerd. Daarmee is voor ons de grens ruimschoots bereikt. Het daaraan toevoegen van reclame, die met de situatie ter plaatse niets te maken heeft, levert een zeer onaantrekkelijk beeld op en draagt bij aan de verdere verloedering van de openbare ruimte. En dat terwijl het beleid er juist op gericht heet te zijn die verloedering terug te dringen.
Is er dan sprake van een aan het toelaten van deze vorm van reclame gekoppelde meerwaarde, zoals bij bovengenoemde abri’s? Wij zien die niet.
In het voorstel wordt ons een inkomstenbron voor het stadsdeel, voor de bouwheer en voor de reclame- aanbieders voorgespiegeld.
Dat ook reclame-aanbieders er aan verdienen is voor ons in het geheel niet relevant.
Of het stadsdeel meer dan een zeer bescheiden precariovergoeding kan eisen voor het tijdelijk benutten van openbare ruimte betwijfelen wij zeer. De vraag is of die opweegt tegen de kosten die het stadsdeel moet maken voor de beoordeling en de vergunningverlening.
Dat de eigenaar van het pand uit de reclame inkomsten zal krijgen lijkt ons nog veel twijfelachtiger. Degene die de reclamedrager levert is immers niet de eigenaar maar een derde partij. In theorie kan de eigenaar via de aanneemovereenkomst wellicht iets opeisen, maar die mogelijkheid is uiterst theoretisch, vooral omdat de steigerbouwer meestal ook nog eens een onderaannemer is.
Maar zelfs wanneer er in betekenende mate sprake is van inkomsten voor stadsdeel of bouwheer moet de vraag worden gesteld of die opwegen tegen de negatieve gevolgen van het toelaten van reclame.
Overigens vragen wij ons af op grond waarvan het stadsdeelbestuur reclame-aanbieders kan selecteren en dwingend kan voorschrijven nu het om tijdelijke voorzieningen op steeds wisselende plaatsen gaat. Hoe dat ook zij, de regeling lijkt ons ook op praktische gronden zeer bewerkelijk in relatie tot het tijdelijke doel.
En tenslotte: wat gebeurt er als dergelijke reclame wordt toegestaan met reclameborden die zonder toestemming worden opgehangen? Handhaving van de regels - bij blijvende zaken al een zeer moeizame aangelegenheid - lijkt ons in dit geval volstrekt theoretisch. Met andere woorden, de kans op wildgroei is buitengewoon groot.
Samengevat: onze vereniging ziet als gevolg van uw voornemen alleen maar negatieve effecten, die in strijd zijn met uw eigen beleid tot opwaardering van de openbare ruimte, en zij gelooft niet in de voorgespiegelde positieve effecten van de maatregel. We menen dan ook u met klem te moeten ontraden het voorstel om te zetten in een gelijkluidend besluit.

Hoogachtend,
namens de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad,

J.B.H.E. Pinkse

Amsterdam, 19 juni 2003