Alles moet blijven staan

Nauwelijks hadden we in 1997 het beschermd stadsgezicht gekregen, of er traden al verschillen in de interpretatie aan de dag. Dan hoorde je woorden van de volgende strekking: "zo'n man als Theodor Holman zegt gewoon: "alles moet blijven staan". Maar daar kom je niet verder mee, de oude stad wordt toch niet onder een grote kaasstolp gezet?"

Ik denk echter dat die Holman wel wis en waarachtig gelijk heeft. Dat we nu een beschermd stadsgezicht hebben, betekent toch dat er niet gesloopt mag worden en dat inderdaad: 'alles moet blijven staan'? Dat is toch de allersimpelste waarheid van de wereld?
De dynamisch aangelegde mensen die het 'schrikbeeld van de kaasstolp' uitdragen, waarschuwen ons dat Amsterdam vooral geen openluchtmuseum mag worden. Dan wordt er gezwaaid met het voorbeeld van dode stadjes zoals Woudrichem of het legendarische Stavoren.

Het oude Amsterdam is op veel plaatsen al veranderd, gemoderniseerd of geschonden, maar het is evengoed op veel plaatsen nog ongeschonden en het wordt door de stadlievende instellingen ook op vele plaatsen in stand gehouden en telkens weer hersteld. Wanneer ik weet, dat er een betonskelet achter zo'n beeldige en geliefde gevel zit, kan me dat niets, maar dan ook helemaal niets schelen.

De herbouwde Waterleidingpanden op de Nieuwe Herengracht

Ik woon vlak bij de Waterleidingpanden, die in 1975 zijn gesloopt voor de metro. Omdat het rijksmonumenten waren had de gemeente ze alleen mogen slopen op voorwaarde dat er voor herbouw zorg werd gedragen. Dat is een paar jaar geleden door Stadsherstel en architect Gerard Prins perfect gedaan. Ze staan er weer, boven de metro en met een betonskelet als kern. Dat stoort me niet en ik voel me niet eens schuldig aan verraad jegens het fundamentalisme over 'eerlijk bouwen' dat mijn jeugd eigen was.
Onze behoudzucht, zo wordt ons vermanend voorgehouden, zal leiden tot 'de dood in de pot'. En dit nu is bewijsbaar onjuist. Het is deze oude stad in de toestand waarin ze nu (nog!) verkeert, waarvoor de mensen geestdriftig zijn, waar tallozen wel willen wonen en inspiratie voor hun werk opdoen.
Wie noemde Amsterdam ook weer de 'capital of inspiration'? Dat was de projectgroep die de Europese topconferentie van 1997 moest voorbereiden. Deze oude binnenstad, die we nu beschermd hebben tegen afbraak en misplaatste nieuwbouw, wordt aldoor meer geliefd bij bewoners, gebruikers en bezoekers.
Ze is ook een zeldzaam goed decor voor kunstmanifestaties. Ik heb de oude, breekbare Vladimir Horowitz, verliefd op zijn klavier, gezien en gehoord in de regen (onder een tentzeil) op een dekschuit in de Prinsengracht. Nu en dan stond hij even op en zei: 'not bad for an old man'. Zoiets, een optreden van zo'n man die een levend gedicht en een levende legende is, komt nergens zo goed tot zijn recht als in het decor van onze grachten. Alleen daarom al is het helemaal geen vraag of 'alles' moet blijven staan. Ja, alles moet blijven staan, op de Prinsengracht omdat Horowitz er mooier klonk dan het waar ook had gekund, maar ook verder in de hele oude stad, in het hele beschermde stadsgezicht, omdat het geheim van de schoonheid van Amsterdam niet alleen ligt in een enkel fotogeniek stadsgezicht, maar in de uitgestrektheid en het gevarieerde karakter van die schoonheid.
Had u, om nog een voorbeeld te noemen, zich het Concertgebouworkest en Wibi Soerjadi mooier kunnen voorstellen dan in de Gouden Bocht van de Herengracht? Daar voel je je thuis, zo hoort het. De mensen hangen in de ramen van kantoor of woning, anderen zitten als Ot en Sien (al zijn ze soms bejaard en chic) op een hardstenen stoep van een oud huis totaal rustig te luisteren. Je bent in Amsterdam, beter kan het niet. Een stad, die zulke troeven heeft en er op bepaalde momenten zo goed van kan profiteren, moet zich toch wel als één man opstellen achter de uitspraak dat alles moet blijven staan.
Het is onze behoudzucht, die Amsterdam levend houdt. Het is wel een dynamische behoudzucht, die dag en nacht waakzaam is tegen barbaarse inbreuken op het erfgoed. Wie kan volhouden dat – nu noem ik maar eens voor de vuist weg een paar culturele instellingen en uitgeverijen – het Goethe Instituut, het Instituut voor Oorlogsdocumentatie, het Prins Bernhardfonds, de uitgeverijen de Arbeiderspers, Atlas, Balans, Bert Bakker, Boom, Contact, Meulenhoff, Prometheus, Querido, Veen e.t.q. hun behuizing zouden willen inruilen voor een modern, efficiënt gebouw? Hoe zouden die mensen kunnen functioneren in de Bijlmer, de Rembrandttoren of in het gebergte van glas en staal dat de Kolk wordt genoemd?
(Om nog maar te zwijgen van de poging die de architect van de Kolk heeft gedaan om de 'verticale parcellering van de Amsterdamse binnenstad' in zijn gebergte te incorporeren. Zo werd het een toonbeeld van moderniteit met slecht geweten, een verkreukelde maquette van Mies van der Rohe.)
De nieuwe bewoners van de oude panden hebben vaak met grote offers zelf hun huizen opgeknapt. In andere grachtenhuizen hebben projectontwikkelaars appartementen gebouwd. Zeker, daar wordt veel geld mee verdiend, maar als we zouden vaststellen dat er door particulieren te veel geld wordt verdiend met iets, dat de overheid heeft gesubsidieerd omdat het tot ons collectief erfdeel hoort, kunnen we daar iets aan doen. De overheid heef daarvoor mogelijkheden. Voorlopig kunnen we tevreden zijn met de vaststelling dat die gevelwanden er tenminste door behouden zijn.
Maar pas op. De kaasstolpmensen hebben een nieuw woord bedacht om de weg tot verandering – dus voor sloop van het oude en voor het bouwen van eigentijdse accenten – te rechtvaardigen: de transformatie. Met deze term wordt het veranderingsproces als een natuurlijk, dus onvermijdelijk proces gepresenteerd en dus goed gepraat. Een belangrijk argument van de tranformationisten is, dat in de achttiende eeuw de oude huizen van Amsterdam met overheidssubsidie een verdieping hoger zijn gemaakt, om het aanzien van de stad te verhogen. Dat zie je als je Amsterdam vergelijkt met Leiden, Delft, Franeker of al die andere schattige oude stadjes. Die transformatie van Amsterdam heeft dus een heilzaam resultaat gehad. Wij hebben er het stadsgezicht aan te danken, dat we nu beschermd hebben. Daar gaat het om: dat resultaat, dat stedelijk kunstwerk, willen we behouden.
Er is natuurlijk veel veranderd sinds 1650, sinds 1750, sinds 1850.. Iedereen kent de voorbeelden, de Krijtberg tegenover het Spui, het Kunsthistorisch Instituut van Van Gendt, de Duif tegenover het Amstelveld, Felix Meritis, uit het einde van de 18de eeuw, voor die tijd een 'gigant'. We willen ze nu niet meer kwijt, maar we willen dat proces wel een halt toe roepen. Daarom hebben we het beschermde stadsgezicht. Alles moet blijven staan. En waar iets oud, versleten, ingestort of verbrand is, dient de oude toestand zoveel mogelijk te worden hersteld. Ook voor rare toevoegingen, zoals de grappen – of is het een vorm zelfspot? – als die van Sjoerd Soeters in de Kerkstraat, voor Disneyland-kitsch zoals de excentrieke straatlantaarns en gekke paaltjes op Rokin en Damrak en voor verkeerd begrepen moed om eigentijdse vormen te introduceren, is dankzij de invoering van het 'beschermd stadsgezicht' nu geen plaats meer.

Ricardo

(Uit: Binnenstad 165, sept. 1997.
Dit artikel is tevens verschenen in: Een veldboeket met distels, Amsterdam 2000.)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.