"Er zijn mensen, door kwaadwillenden wel aangeduid als de monumentenmaffia, die het liefst alles op de monumentenlijst willen zetten om maar zoveel mogelijk te behouden. Maar ik heb een wetenschappelijk geweten en dus bepaalde normen over hoe ik mijn werk behoor te doen. En dan kan ik niet van iets, wat eigenlijk bagger is, zeggen dat het een geweldig interessant 19de-eeuws pand is dat op de monumentenlijst moet komen".
"Kijk, wat er vaak gebeurt is het volgende. Er zijn mensen die wonen voor weinig huur in een leuk pandje in de binnenstad en plotseling besluit de eigenaar om het pand te slopen en er nieuwbouw voor in de plaats te zetten, waar veel meer geld mee kan worden verdiend. Dan beginnen die huurders een actiegroep en roepen dan dat het beeld van de stad wordt aangetast als het pand wordt gesloopt, terwijl hier natuurlijk gewoon het eigenbelang speelt. Vervolgens wordt zo'n actiegroep gesteund door De Vrienden van de Binnenstad, het Cuypersgenootschap of Amstelodamum. Ik stoor mij niet aan het eigenbelang van die huurders, daar heb ik alle begrip voor, maar wel aan die monumentenorganisaties omdat ik vind dat zij hun objectiviteit verliezen. De bedoeling is dat je toch enigszins kritisch naar zo'n gebouw kijkt. En dat gebeurt dus nooit op het moment dat mensen de monumentenwet misbruiken om nieuwbouw te voorkomen. Want dan moet het 'coûte que coûte' op die monumentenlijst omdat er dan niet gesloopt kan worden en er van nieuwbouw geen sprake meer is."
"Dan moet ik een beschrijving gaan maken van iets wat eigenlijk helemaal niks is. En dan weet ik het al weer: dit gaat me weer kwalijk genomen worden. Want die mensen vinden dat ik mee moet doen aan dit spelletje. Vervolgens krijg je het drama in de raadscommissie. Ik zeg dan dat het om een oninteressant pand gaat dat niet op de monumentenlijst moet komen. De monumentenverenigingen komen dan allemaal inspreken en met een beetje geluk brengen ze ook nog wat buurtbewoners mee. Er wordt een geweldige stemming gemaakt en het einde van het liedje is dat mijn wethouder pissig is, omdat de dingen niet lekker lopen. Want zij zit daar met een voorstel om het niet te plaatsen. De raadscommissie begint vervolgens te aarzelen, kortom, allemaal heel erg vervelend."
Misbruiken verenigingen als de onze de Monumentenwet, wanneer zij plaatsing op de
rijksmonumentenlijst aanvragen voor bedreigde gebouwen? Dan treedt de 'voorbescherming'
in werking, totdat namens de minister op die aanvraag een beslissing is genomen. Terecht
signaleert Van Rossem dat zodoende de voortgang van het bouwproces wordt gefrustreerd, en
vaak overbodig blijkend ambtelijk werk moet worden gedaan, met als gevolg òf een
geïrriteerde wethouder, òf teleurgestelde actievoerders. Dat is allemaal waar, en het hoeft ook
in ons tijdschrift niet te worden ontkend. De vraag is echter: kan het anders? De
voorbescherming is bedoeld om te voorkomen dat eigenaren die géén boodschap hebben aan
monumentenzorg – dat die in grote getale bestaan zal niemand ontkennen! - zo snel mogelijk
tot slopen overgaan, zodra er sprake is van een eventuele bescherming. Het voldongen feit is
een machtig argument. Tegenover het belang van bewoners met een lage huur op een
aantrekkelijk punt in de stad, staat het financieel veel sterkere belang van de eigenaar, die het
goedkope (en meestal verwaarloosde) pand wil vervangen door een rendabel (en dan meestal
omvangrijkere nieuwbouw), kortom: het recht van de sterkste.
Van Rossem vergist zich wanneer hij de stadlievende verenigingen verwijt dat zij zich lenen
voor een spelletje van huurdersbelang, dat zij daarmee hun objectiviteit verliezen. Het belang
waarvoor de verenigingen opkomen is niet het huurdersbelang, maar het stadsbeeld-belang,
en dat wordt door de monumentenwet onvoldoende beschermd. Effectief is die bescherming,
tenminste volgens de regels, voor afzonderlijke gebouwen op de rijks- of gemeentelijke lijst.
De enige verplichting, die een aanwijzing tot beschermd stadsgezicht de gemeentebesturen
oplegt, is het vaststellen van beschermende bestemmingsplannen. Een gemeentebestuur kan
dat ook nalaten – zie het Binnengasthuisterrein. De omschrijving in de Monumentenwet is
vaag: "Groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid,
hun onderlinge ruimtelijke of culturele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of
cultuurhistorische waarde, en in welke groepen zich een of meer monumenten bevinden".
Daarmee kan je vele kanten uit, maar een instrument om bedreigde bebouwing, die volgens de
stadlievende verenigingen een beeldbepalend belang vertegenwoordigt, biedt die wettelijke
begripsbepaling niet. Het enige instrument is die voor sloopzuchtige eigenaren (en voor
overbelaste ambtelijke architectuur-historici) zo irritante voorbescherming. Dat houdt de kans
in, dat op grond van een zo objectief mogelijke analyse, een Cultuur Historische Effect
Rapportage (CHER), ter tafel komt. Daarin worden geen eigenaars- en huurdersbelangen
tegen elkaar afgewogen, dat moet het politieke bestuur doen of de rechter. Dat het
gemeentebestuur veel gewicht toekent aan de eigenaarsbelangen, niet in het minst van het
eigen Grondbedrijf, weten we maar al te goed.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 189, juli 2001.)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.