Keizersgracht 268-270

Een monumentale blunder

Zo'n 5 jaar geleden is het pand Keizersgracht 268 ingestort, een dag later moest het buurpand 270 als gevolg daarvan worden afgebroken (1). Alleen de beide achterhuizen bleven overeind staan. Het vervangende bouwwerk is op dit moment vrijwel voltooid en wie nu argeloos langs dat stuk gracht wandelt zal wellicht denken: wat een mooie, geslaagde herbouw! Goed dat er een Monumentenwet is!
Keizersgracht 268-270 in 1954 (foto bureau Monumenten en Archeologie)
Keizersgracht 268 ingestort in 1998
Keizersgracht 268-270 na de herbouw in 2002

Maar wie een jaar eerder dezelfde wandeling ook al eens maakte zag iets anders, namelijk een moderne nieuwbouw in uitvoering, compleet met betonnen vloeren en een staalskelet ter plaatse van de straatgevel. Inmiddels is daar een uit nieuwe bouwmaterialen samengestelde gevel in oude stijl als behang tegenaan geplakt. Het gemeenteraadslid Auke Bijlsma rook onraad en was zo attent B&W om opheldering te vragen. Het antwoord van B&W (2) roept weer nieuwe vragen op. Voordat we daarop ingaan zullen we eerst de hele geschiedenis kort samenvatten.

Instorting

Zoals bij vele oude grachtenpanden het geval is, kende ook het pand Keizersgracht 268 een funderingsprobleem. De houtconstructie waarmee de druk van de bouwmuren op de palen wordt overgebracht was niet meer goed intact zodat de bouwmuren labiel op hun palen stonden. Renovatie van het pand was geen overbodige luxe. Eigenaar/aannemer Putter beschikte behalve over een subsidietoezegging over de nodige bouw- en monumentenvergunningen toen hij ter voorbereiding van de eigenlijke bouwwerkzaamheden begon met het verwijderen van een aantal binnenmuren. Toen vervolgens ook een betonnen dekvloer werd gesloopt ging het fout. Deze dekvloer was door een vorige eigenaar aangebracht op de oude bakstenen vleilaag ter hoogte van het grachtenpeil. Blijkbaar was er in de loop van de eeuwen zijdelingse druk op een bouwmuur opgebouwd, waardoor deze de neiging kreeg naar binnen te schuiven. Tot het moment van de instorting heeft er kennelijk toch nog een subtiel statisch evenwicht bestaan, doordat de betonnen dekvloer juist voldoende tegendruk leverde op de voet van de bouwmuren om verder naar binnen schuiven te voorkomen. Op het moment dat die dekvloer werd gesloopt werd dat evenwicht doorbroken. Een van de bouwmuren ging aan het schuiven en kwam naast zijn palen terecht. De instorting werd ingeleid door zich voortplantende verplaatsingen en scheurvorming hetgeen met een oorverdovend en onheilspellend gekraak gepaard ging. Dit heeft het leven gered van de in het gebouw aanwezige bouwvakkers, die het pand tijdig konden verlaten en het vervolgens vanaf de straat ineen hebben zien zijgen. Een later door Bouw- en Woningtoezicht uitgevoerd onderzoek heeft uitgewezen dat het zo is gegaan en dat er dus bij de instorting géén opzet in het spel was. Er is mijns inziens geen reden om die conclusie in twijfel te trekken, nog afgezien van het feit dat de toenmalige eigenaar ook geen belang had bij zo'n calamiteit. Wél kan worden geconstateerd dat er sprake is geweest van verwijtbare nalatigheid en onzorgvuldigheid. Dat men de stabiliteitsfunctie van die dekvloer niet heeft onderkend is nog te vergeven, daar kun je bij wijze van spreken intrappen; maar het gaat eenvoudig niet aan dergelijke sloopwerkzaamheden te starten zonder dat van tevoren de nodige stutconstructies zijn aangebracht. Al was het alleen maar vanwege de bouwvakkers. Dit is echt de sfeer van de vis wordt duur betaald. Dergelijke sloopwerkzaamheden kunnen en mogen normaliter alleen worden uitgevoerd aan de hand van een van gemeentewege goedgekeurd sloop- en stutplan (3).

Herbouw

Na de instorting heeft de firma Putter in eerste instantie een herbouwplan ontwikkeld, in nauwe samenwerking met het bureau Monumentenzorg. Er zou immers een nieuwe monumentenvergunning moeten worden afgegeven. Het uitgangspunt van Monumentenzorg was complete herbouw van de voorhuizen, inclusief reconstructie van de originele balkenvloeren en met gebruikmaking van de oude gevelstenen en -ornamenten. Uiteraard zouden de achterhuizen worden gerestaureerd. Over het geheel is lang onderhandeld, zo'n anderhalf of twee jaar. Maar dat leidde tot niets omdat de fa. Putter de financiering niet rondkreeg, onder meer doordat de verzekering niet het gehele gevraagde bedrag wilde uitkeren. De nieuwe eigenaar stelde nieuwe eisen en Monumentenzorg ging noodgedwongen akkoord met het thans uitgevoerde en uit monumentenoogpunt magerder plan. Er werd een nieuwe monumentenvergunning afgegeven maar de subsidietoezegging werd ingetrokken. De achterhuizen zouden worden gerestaureerd en van de voorhuizen zouden de oorspronkelijke vloerhoogten en kapvormen worden gerespecteerd terwijl de gevels nauwkeurig gereconstrueerd zouden worden, met waar mogelijk gebruikmaking van de oude materialen. Monumentenzorg zegt dat er op basis van de Monumentenwet eenvoudig niets méér te eisen viel.
Maar inmiddels was gebleken dat er een tweede ramp had plaatsgevonden, namelijk het spoorloos verdwijnen van de meeste oorspronkelijke materialen, vooral de gevelstenen. Deze waren door Putter op een dekschuit geladen en zijn daarna verkocht door de bouwmaterialenhandel Van Keulen. Monumentenzorg zegt niet te weten wie van beiden hiertoe het initiatief heeft genomen. Zeker is wel dat de stenen verdwenen zijn en dat de nieuwe eigenaar zijn handen in onschuld wast.

Stellingname B&W

Voor de dwarsstabiliteit werd een staalskelet aangebracht.

De mysterieuze verdwijning van de originele gevelstenen was voor Auke Bijlsma de directe aanleiding om zijn vragen te stellen aan B&W. Hij vroeg onder meer of het College bereid was een justitieel onderzoek in te laten stellen naar deze verdwijning. Ook vroeg hij of deze hele tragedie geen aanleiding zou moeten zijn om actie te ondernemen tot aanscherping van de Monumentenwet. Het antwoord van B&W is in een aantal opzichten teleurstellend. Zij vragen zich af tot welke uitkomsten een dergelijk onderzoek zou kunnen leiden, anders dan dat de eigenaar de afspraken met de gemeente heeft geschonden. Justitiële gevolgen zou dat niet hebben, zo redeneert men. Hiermee gaat B&W voorbij aan de kern van de vraag, want m.i. zou alleen een justitieel onderzoek kunnen uitwijzen dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd. Mondeling deelde Monumentenzorg mee dat zelfs niet vaststaat wie van de betrokken partijen aansprakelijk is voor de gang van zaken. Zo houden zij rekening met de mogelijkheid dat Putter de stenen slechts bij Van Keulen heeft gestald zonder opdracht tot verkoop, of dat er sprake is geweest van een misverstand.

Een tweede element is dat B&W zegt inmiddels een protocol te hebben ontwikkeld hoe bij sloop, demontage en herbouw dient te worden gehandeld. Ook dit antwoord roept vragen op, want in principe moet in dergelijke gevallen worden voldaan aan de gemeentelijke bouwverordening, ook wat betreft stutwerk bij sloopwerkzaamheden enz., hetgeen per sloopvergunning wordt geregeld. Dat geldt voor elk bouwwerk en dus ook voor monumenten.
In de toekomst wil men in overeenkomstige situaties een bankgarantie vragen om te voorkomen dat bouwmaterialen worden verkocht die voor herbouw van een monument nodig zijn. Dat is winst. Vervolgens gaat men in op de reconstructie van de voorgevels. Alleen de bewaard gebleven stoep en geveltop van 270 zijn of worden herplaatst, verder wordt van nieuwe materialen gebruik gemaakt. Ik meen dat die reconstructie op zich geslaagd genoemd kan worden. Kritiek is altijd mogelijk, maar uit het gevelbeeld blijkt toch duidelijk dat een en ander met veel zorg en gevoel is gedaan. Dat dit vooral dankzij de bouwtechnische inbreng van Monumentenzorg is gebeurd lijdt geen twijfel. Maar de wetenschap dat hier geen sprake is van (echte) herbouw maar van een pure nepconstructie met quasi- zeventiende-eeuws gevelbehang, blijft toch schrijnend.
Dan de vraag of B&W heil ziet in aanscherping van de Monumentenwet. Het even duidelijke als teleurstellende antwoord luidt: nee! Men schrijft dat die wet al streng genoeg is, overtreders riskeren immers een jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Overigens kent die wet géén herbouwplicht, aldus nog steeds B&W, maar uitsluitend bepalingen tegen wijziging van het monument, bouwen in afwijking van de monumentenvergunning enzovoorts. Onduidelijk blijft dan m.i. op grond waarvan de gemeente een monumentenvergunning kon eisen als er geen sprake meer was van een monument. Ook gaat B&W voorbij aan de simpele tegenstrijdigheid dat overtredingen van de Monumentenwet dikwijls vóórkomen maar dat er in Amsterdam nog nooit iemand de bak voor is ingedraaid. Ik trek hieruit de conclusie dat de wet niet streng genoeg is c.q. te weinig handvaten biedt om effectief op te kunnen treden. Dat de wet geen herbouwplicht kent mag waar zijn, het zou desondanks voor het bestuur van de monumentrijkste stad van Nederland reden moeten zijn hierover eens goed na te denken. Het betekent immers dat kwaadwillenden hier gebruik van zouden kunnen maken.

Tenslotte constateert B&W dat niet aanscherping van de Monumentenwet uitkomst moet bieden maar verscherping van het toezicht. Impliciet erkennen zij daarmee dat beter toezicht de instorting had kunnen voorkomen. Positief is weer dat B&W over dit onderwerp een notitie van het bureau Monumenten & Archeologie in het vooruitzicht stelt. Laten wij hopen dat dit bureau zijn oor te luisteren legt bij deskundigen op dit gebied zoals die binnen de Vriendenvereniging te vinden zijn.

Hendrik Battjes

Voetnoten:

  1. Zie het bericht in Binnenstad 170 (1998)
  2. Vragen 12-4-2002, antwoord B&W 11-6-2002 (op dit moment nog te verschijnen in het gemeenteblad).
  3. Op de gecompliceerde schuldvraag gaan we hier verder niet in. Daarbij kunnen meerdere instanties zijn betrokken, bijv. de architect, de constructeur, de eigenaar/aannemer, de onderaannemer en/of Bouw en Woningtoezicht, om maar iets te noemen.

(Uit: Binnenstad 195, november 2002)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.