De motie, ingediend in de raad van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, gaat niet over de Zuidas of over de IJ-oevers maar over de binnenstad, om precies te zijn over het lint Damrak- Rokin-Vijzelstraat. De tekst wordt hieronder in zijn geheel weergegeven om discussie achteraf over wat er nu precies is gezegd te voorkomen.
“De raad van stadsdeel Amsterdam-Centrum,
constaterende dat:
overwegende dat:
de binnenstad naast woon- en recreatiegebied zich ook kan presenteren als een aantrekkelijke
vestigingsplaats voor internationale bedrijven,
besluit het dagelijks bestuur te verzoeken om:
Onze verbazing betreft natuurlijk niet de publieksfuncties of het wonen, maar de kantoren met
internationale allure en de passage over de naar de Nes doorlopende ontwikkeling.
Onbestreden is dat het handhaven van passende werkfuncties in de binnenstad, naast het
wonen en alle andere bij een levende binnenstad horende voorzieningen, van groot belang is.
Een goede mix van deze functies is essentieel voor de aantrekkelijkheid van de binnenstad als
woon- en werklocatie. Tegelijk moeten die functies wel passen in de historische structuur van
de stad. Daarbij staat met name het handhaven van de maat en schaal en de parcellering van
de bebouwing voorop. Dit is geen uitvinding van onze vereniging; het is in tal van
bestuurlijke documenten terug te vinden. Dat wil zeggen: geen gebouwen van de maat en de
schaal van het bankgebouw voor Mees en Pierson, de voormalige optiebeurs of de
bankgebouwen aan de Vijzelstraat.
Dat geldt natuurlijk ook voor het karakter van de Nes. De herkenbaarheid en de
kleinschaligheid van dit zeer oude deel van de stad moet worden gehandhaafd. Een
doorlopende ontwikkeling van het Rokin naar de Nes is cultuurhistorisch en
stedenbouwkundig zeer ongewenst en doet ernstig afbreuk aan de ontwikkelingsgeschiedenis
en het eigen karakter van deze straat. De achterkant van genoemde gebouwen maakt dat meer
dan duidelijk.
Na een valse start aan de IJ-oevers is uiteindelijk besloten te kiezen voor een ontwikkeling op
de Zuidas, op een knooppunt van weg- en railverbindingen en gunstig gelegen t.o.v. Schiphol.
Nog steeds loopt de discussie over de vraag of de behoefte aan een werkmilieu van het
gewenste niveau wel groot genoeg zal zijn om voor het zeer ambitieuze plan voldoende
draagvlak te krijgen, maar men heeft besloten met dit project door te gaan.
In de afgelopen jaren is bij vele gelegenheden geconstateerd dat de binnenstad volop
mogelijkheden biedt en moet bieden voor werkgelegenheid, maar dat grootschalige
werkgelegenheid daar niet op zijn plaats is. Tegen die achtergrond is de nu aangenomen motie
een verbazingwekkende uitspraak. Wat kan de indieners hebben bewogen?
De Noord/Zuid-lijn is een belangrijke vervoersas in de Amsterdam en op termijn hopelijk in
de Amsterdamse agglomeratie. Voor de binnenstad is de betekenis beperkter maar natuurlijk
niet afwezig. In de omgeving van de stations zal de invloed op de waarde van de bebouwing
zeker merkbaar zijn en het is zaak te zorgen dat in de bestemmingsplannen goed wordt
vastgelegd wat daar mogelijk is. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat grootschalige
ontwikkelingen moeten worden tegengehouden.
De directe invloed van de Noord/Zuid-lijn concentreert zich in de binnenstad nadrukkelijk op
de omgeving van de stations. Als de lijn eenmaal in bedrijf is, is daarvan buiten die plekken
niets meer te merken, en daarmee mogen we heel blij zijn.
Op een of andere manier heeft het idee postgevat dat de ondergrondse loop van de
Noord/Zuidlijn bovengronds herkenbaar moet zijn. Waarom dat zou moeten is volstrekt
onduidelijk en in andere steden met een ondergronds vervoerssysteem is daarvan in het
algemeen dan ook geen sprake. Het feit dat de lijn voor een deel de oude Amstelloop volgt is
op zich geen reden voor een bijzondere ontwikkeling en de Vijzelstraat sluit daar al helemaal
niet bij aan. In recente expertmeetings is nog eens bevestigd dat er ook in Amsterdam geen
aanleiding is voor een bovengrondse verwijzing naar wat zich in de tweede zandlaag afspeelt.
Wellicht is de misvatting een wat ondoordachte vertaling van het onbetwiste gegeven dat na
de werkzaamheden voor de stations de bovengrondse omgeving in een goede staat en liefst
een betere dan voorheen moet worden gebracht.
Bij de herinrichting van het Rokin, die ingrijpend moet zijn, is er alle reden om te bezien of
daarbij aan het oudere historische gegeven van de voormalige Amstelloop aansluiting kan
worden gevonden. Op het Damrak verandert er in hoofdlijnen ruimtelijk weinig. Dat neemt
niet weg dat ook daar in de sfeer van het stedelijk beheer veel moet gebeuren.
De Vijzelstraat is een opgave op zichzelf. Daar heeft zich een aantal jaren geleden een zekere
communis opinio uitgekristalliseerd dat de wat onevenwichtige situatie, die bij de verbreding
is ontstaan, als gegeven moest worden genomen. Tegenover de grootschalige westkant zou de
oostkant zijn kleinschalige karakter moeten behouden. Met verschillende bouwplannen wordt
daaraan nu daadwerkelijk gestalte gegeven. Van een goede mix van verschillende functies is
hier geen sprake. Integendeel, de kantoorfunctie domineert hier al veel te sterk.
Wat verder in recente besprekingen eveneens als breed gedragen opvatting naar voren is
gekomen, is dat de herinrichting aan zou moeten sluiten bij wat in het Handboek Openbare
Ruimte is neergelegd en dat er geen aanleiding is om opeens voor heel andere uitgangspunten
te kiezen.
De conclusie moet dan ook zijn dat ook de herinrichting van de openbare ruimte geen directe
relatie heeft met het onderliggende vervoerssysteem.
Betekenen de twee conclusies die hierboven zijn getrokken – geen grootschalige
ontwikkelingen en geen koppeling van de bovengrondse inrichting aan de ondergrondse lijn –
dat er niets bijzonders moet gebeuren? Neen, dat is beslist wél het geval. De zorg van de
indieners van de motie voor ongewenste ontwikkelingen komt niet uit de lucht vallen en het is
terecht dat zij zich afvragen welke kant we op zouden moeten. Wat zouden daarbij
gemeenschappelijke uitgangspunten kunnen zijn?
Over de wenselijkheid van een hoogwaardige ontwikkeling zijn wij het volstrekt eens. Als die
wordt gekoppeld aan kleinschaligheid is er al veel kou uit de lucht, maar het woord allure
roept voorlopig allerlei verkeerde associaties op. Wij willen immers ontwikkelingen die zich
voegen in het Amsterdamse stadsbeeld. Die mogen best internationaal zijn, maar aan
internationale eenheidsworst heeft Amsterdam helemaal geen behoefte. De stad moet zich
onderscheiden door zijn eigen karakter, alleen daar valt, ook economisch, winst te behalen.
Dat betekent geen ontwikkelingen als op het Damrak, die uitsluitend lijken te zijn ingegeven
door de wens van een zo groot mogelijk rendement op zo kort mogelijke termijn. We moeten
koersen op een duurzame ontwikkeling op langere termijn, waarbij de overheid duidelijke
randvoorwaarden stelt en misschien nog liever op een of andere manier participeert. Aan
particuliere zijde moet het gaan om beleggingen op lang zicht en dus om langjarig eigendom.
Geen gemakkelijke weg, maar wel een die de meeste kans op een stabiele hoogwaardige
ontwikkeling biedt.
Anders dan de indieners van de motie veronderstellen gaat het niet eens primair om hoogwaardige bedrijvigheid, hoewel die niet mag worden uitgesloten. Minstens zo belangrijk is de ontwikkeling van het wonen, niet als monocultuur, maar juist als onmisbare toevoeging op een plek waar zij veel te sterk ontbreekt. Al jaren worstelen wij met de problematiek van de dode verdiepingen boven winkels. Toevoeging van kantoren is geen oplossing voor dat probleem; ook kantoren leveren ’s avonds immers een doods beeld op. Met name voor de zone tussen Rokin en Kalverstraat moet deze mogelijkheid worden aangegrepen om een sprong voorwaarts te maken. Als het nu niet lukt dan lukt het nooit. Aan de andere zijde van het Rokin geldt eigenlijk hetzelfde. Een gedifferentieerde ontwikkeling in de plint, kleinschalig aan de kant van de Nes, wat ruimer aan de kant van het Rokin, met daarboven bij voorkeur juist een woonontwikkeling. Op die manier krijgt Amsterdam weer een centrum terug dat ook bij avond op verschillende manieren leeft. Dat we daarbij niet direct aan sociale woningbouw moeten denken zal duidelijk zijn.
De inrichting van de openbare ruimte moet zijn toegesneden op de specifieke situatie in de
verschillende onderdelen van de route en moet niet uitgaan van de gedachte dat het om een
doorgaand lint gaat. Daarvoor is geen aanleiding en juist de nadruk op de eenheid doet tekort
aan de typisch Amsterdamse gedifferentieerdheid. Laat ik, zonder pretentie, eens een poging
wagen.
Langs het Damrak moet worden ingespeeld op het gegeven dat zich aan de westkant een
geconcentreerde voetgangersstroom beweegt, terwijl de oostkant heel gedifferentieerd is. Aan
de westkant daarom een doorlopende inrichting. Aan de oostkant dient eerst het water een
grote rol te krijgen en moet de achterkant van de Warmoesstraat duidelijker in beeld komen.
De grote bouwmassa’s van de Beurs en de Bijenkorf met het tussenliggende Beursplein
vormen aan die kant het tweede thema.
De Dam is nadrukkelijk geen route maar een plein met een geheel eigen karakter, tegelijk
rustpunt en verbindingsknoop in de route.
De ruimte van het Rokin vraagt om een geheel andere inrichting. Herstel van het water zou
een optie zijn geweest, maar die lijkt intussen achterhaald. De ruimte is te breed om uit
zichzelf al een lineair karakter te hebben en een vijvertje als verwijzing naar de oude
Amstelloop lijkt niet erg gelukkig. Zou een zware lineaire beplanting op het gedempte
gedeelte gewenst zijn of moet hier meer, ook door beplanting, een plein worden
gesuggereerd?
Het Muntplein is een moeilijke knoop. Misschien moet juist dat knooppuntkarakter worden
vervangen door een pleinkarakter, maar is dat fysiek uitvoerbaar? In ieder geval moet de
huidige situatie ingrijpend worden verbeterd. Wat het alternatief voor de verkeersfunctie zou
moeten zijn is niet direct duidelijk.
Over de Vijzelstraat is eerder al wat gezegd. Hier lijkt het accentueren van de verblijfsfunctie
aan de oostkant het meest voor de hand te liggen. De deelraadsfractie van Groen Links heeft
daarvoor een voorzet gedaan, waarbij men wel wat gemakkelijk aan de verkeersaspecten
voorbij is gegaan.
Aansluiting bij de bestuurlijk vastgelegde inrichtingsprincipes voor de openbare ruimte van
de binnenstad is zeer gewenst. Het idee van een doorgaande route daarentegen lijkt zo snel
mogelijk te moeten worden losgelaten.
Het zal duidelijk zijn dat de ingediende motie niet erg doordacht lijkt. Dat neemt niet weg dat de zorg van de indieners over de toekomstige ontwikkelingen terecht is. Als de motie leidt tot een intensieve bespreking tussen alle betrokkenen van waar we heen willen en hoe we dat ook feitelijk gaan aanpakken heeft hij toch een belangrijke functie vervuld. Dat bij de betrokkenen ook de Amsterdamse burgers en organisaties als onze vereniging horen spreekt vanzelf.
Herman Pinkse
(Uit: Binnenstad 212, juli 2005)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.