Het nieuwe gemeentelijke monument

Nieuwe kijk op het Amsterdamse bouwbedrijf in de periode tussen de jaren 1850 en 1940

Nadat een groot landelijk inventarisatieproject was voltooid voor de zogenoemde jongere bouwkunst, werd ook in de binnenstad van Amsterdam een flink aantal bouwwerken uit de periode 1850-1940 tot rijksmonument verklaard. In de ogen van vele deskundigen was dit echter niet voldoende. Om allerlei praktische redenen was het aantal nieuw aan te wijzen rijksmonumenten vooraf gelimiteerd tot tweehonderd, hierdoor bleek het onmogelijk om een selectie te maken die werkelijk recht deed aan de betekenis van de hoofdstad voor de ontwikkeling van de bouwkunst in de genoemde periode. Als oplossing voor dit probleem werd in de beleidsnota van het Bureau Monumentenzorg in 1993 een gemeentelijk monumentenproject aangekondigd. In de binnenstad is dit project daadwerkelijk gestart in oktober 1997.
Herengracht 240 Keizersgracht 11-13

Twee architectuurhistorici hebben de binnenstad pand voor pand geanalyseerd. Voor het maken van een representatieve keuze waren zij niet gebonden aan een maximum, de toenmalige wethouder drong zelfs aan op een ruimhartige selectie. Dit heeft geresulteerd in een selectielijst met een kleine duizend bouwwerken die in juli 2000 is gepubliceerd in het Gemeenteblad (afd. 1, p. 3199-3226). Gedurende de daarop volgende jaren hebben het stadsdeel-Centrum en het Bureau Monumenten & Archeologie met grote voortvarendheid gewerkt aan de plaatsingsprocedures. Deze omvangrijke administratieve arbeid zal in 2006 worden afgerond.
Uiteraard is gebruik gemaakt van alle architectuurhistorische kennis die voorhanden was, maar al doende en dankzij veel onderzoek ontstond gaandeweg ook een nieuwe kijk op het Amsterdamse bouwbedrijf tussen 1850 en 1940.

Woonhuis

Bij de keuze van de 200 nieuwe rijksmonumenten was de klemtoon sterk gevallen op vernieuwingen, waarbij met name moderne kantoorgebouwen een belangrijke rol hebben gespeeld. In een nationaal kader gezien was dit een verstandige keuze, maar hierdoor zijn andere aspecten van de jongere bouwkunst onderbelicht gebleven, zoals het voortleven van de meer traditionele woonhuistypologie, inclusief het woon-winkelhuis. Tal van Amsterdamse architecten die hiermee hun brood verdienden waren geheel in de vergetelheid geraakt, zeg maar verdwenen in de enorme historische slagschaduw van de Beurs van Berlage. Toch hebben deze architecten grote invloed gehad op de hedendaagse verschijningsvorm van de binnenstad. Zij figureren niet in de architectuurhistorische handboeken, maar kwantitatief gezien zijn zij prominent aanwezig in het stadsbeeld. Jac. Duncker, Jos. Hegener, D. van Oort, E.M. Rood en vele anderen hebben met hun doorgaans tamelijk traditionele ontwerpen voor percelen in bestaande gevelwanden bijgedragen aan het behoud van het historische karakter dat kenmerkend is voor het stedelijk bouwwerk. Hun bijdrage aan de Amsterdamse bouwkunst is niet gelegen in vernieuwing, moderne architectuur en wat al niet, maar juist in die andere architectuurgeschiedenis, die nog geschreven moet worden, in het voortleven van de stille kracht die traditie heet.
In het Gemeentelijk Monumentenproject is uitdrukkelijk aandacht besteed aan het traditionele stadshuis, al dan niet met een winkel op de begane grond. Vierhonderd van dergelijke bouwwerken zijn opgenomen in de selectie. Omdat het project van begin af aan is bewerkt met een computerprogramma dat enkele zoekfuncties kent, bestaat de mogelijkheid om het relatief grote bestand op verschillende manieren door te lichten, namelijk op bouwjaar, op typologie en op ontwerper.

Kousenvoeten

Gedurende de eerste decennia na 1850 werd er weinig gebouwd, en het aantal monumenten van de jongere bouwkunst groeide dan ook maar langzaam. Vanaf 1880 heeft het bouwbedrijf drie decennia lang gebloeid, waarbij veel bouwwerken tot stand kwamen die van betekenis zijn voor de ontwikkeling van het stadsbeeld. In het 19de-eeuwse Parijs zijn de ingrepen van Haussmann direct zichtbaar, maar in Amsterdam is de nieuwe tijd op kousenvoeten gekomen. De stedenbouwkundige structuur bleef grotendeels ongeschonden, al werd veel water gedempt, en de nieuwbouw voegde zich over het algemeen geruisloos in het bestaande beeld.
Na 1900 vertoonde de bouwproductie in de binnenstad een gestaag dalende curve en tussen 1920 en 1940 kreeg nieuwbouw een incidenteel karakter.
Tegelijkertijd werd het culturele klimaat kritischer ten aanzien van de zegeningen van het moderne leven. Die ontwikkeling begon in 1901 met het pamflet ‘ Stedenschennis’ van Jan Veth. Tien jaar later, toen het debat over de verbreding van de Leidsestraat werd gevoerd, moest het gemeentebestuur al serieus rekening houden met verzet tegen dergelijke plannen. Ook organisaties als het Genootschap Amstelodamum en de Bond Heemschut droegen bij aan de behoudzucht van toonaangevende burgers. Zo ontstond gaandeweg een sfeer, ook bij de Schoonheidscommissie, waarin geen plaats meer was voor stormachtige ontwikkelingen op stedenbouwkundig en architectonisch gebied. De binnenstad was eigenlijk al een monument geworden, het gebouw Candida aan de Nieuwezijds Voorburgwal, voltooid in 1932, werd alom bekritiseerd als een volledig misplaatst streven naar hoogbouw in het historische Amsterdam.

Na 1945 heeft het gemeentebestuur nog eens overtuigend aangetoond dat behoudzucht verstandiger is dan vernieuwingsdrang. Men denke aan de Weesperstraat, het Mr. Visserplein, en de Valkenburgerstraat, kortom, het waanidee van de IJ-tunnel. Op Kattenburg, Wittenburg, en Oostenburg – warm aanbevolen voor een droevige wandeling op zondagmiddag – kan iedereen met eigen ogen aanschouwen wat de gevolgen zijn van de ambtelijke visie op woningbouw.

Vincent van Rossem

(Uit: Binnenstad 215, februari 2006)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.