Boekbespreking

Tweestrijd om de hoofdstad 1900-2000

Onlangs zag het laatste deel van de nieuwe Geschiedenis van Amsterdam het licht: Tweestrijd om de hoofdstad 1900-2000. Helaas maakt het boek de veelbelovende titel niet waar, althans niet als men verwacht hierin ook het verhaal terug te vinden van de strijd voor het behoud en herstel van de historische stad. Het is vooral de geschiedenis van de stadsregering die wordt beschreven.

De inleiding van Piet de Rooy belooft veel, maar het boek stelt toch enigszins teleur. In de jaren van de Wederopbouw, zo schrijft De Rooy, werd het Algemeen Uitbreidingsplan dat nog uit de jaren dertig dateerde, eindelijk uitgevoerd. Daardoor kreeg Groot-Amsterdam gestalte. Dat leidde onvermijdelijk tot een bezinning op de functie van de oude stad. In het debat dat in de jaren zestig hierover uitbrak, stonden twee partijen tegenover elkaar: het bestuurlijke streven naar cityvorming en degenen die volgens de auteur streefden naar een ‘gezellige stad’. Die tegenstelling kreeg rond het kristallisatiepunt van de metroaanleg steeds meer het karakter van een stadsoorlog, schrijft De Rooy in het voetspoor van Richter Roegholt.

De eenzijdige aandacht voor de strijd van krakers tegen de gevestigde orde in de hoofdstukken van Doeko Bosscher gaat enigszins voorbij aan het gevecht dat ontstond voor het behoud van historische stad. Aan de Ban de Bank-actie is wel een enkele paragraaf gewijd en ook de werkgroep Amsterdaad wordt terloops genoemd, maar die waren het werk van anonieme ‘Heemschutters’ en organisaties als Stadsherstel die voornamelijk uit ‘gezeten burgers’ bestonden – een kwalificatie die door de auteur niet als een compliment is bedoeld – ‘wat hen een entree bezorgde bij de stadsregering’. Bosscher vergeet echter dat de stadsbestuurders die over dit onderwerp gingen al die tijd van PvdA-huize waren. Als zij het nodig vonden, deinsden zij niet terug om historische bebouwing te slopen ten behoeve van de ‘revitalisatie’ van de stad: nieuwbouw, schaalvergroting en verbetering van de verkeersvoorzieningen. Het gemeentebestuur meende de binnenstad te redden door de dienstensector, met name de banken alle ruimte te geven; de nieuwe bank aan de Vijzelstraat werd gerealiseerd door een verbond tussen de stadsregering en de notabelen (de bankiers).
Was het bijzondere van degenen die de historische stad wilden behouden nu juist niet dat zij van verschillende politieke gezindte waren en uit alle lagen van de bevolking kwamen? Zij vonden elkaar in hun gezamenlijke streven voor het behoud van de stad, dat loodrecht inging tegen de plannen van het stadsbestuur. Aan deze herstelbeweging had wel wat meer aandacht gewijd mogen worden om recht te doen aan het belang van haar werk voor het behoud en de opbloei van de stad aan het einde van de twintigste eeuw. Geurt Brinkgreve wordt zegge en schrijve één keer genoemd, namelijk als de schrijver van het baanbrekende werkje ‘Alarm in Amsterdam’ uit 1956.

Teach-in poster van de aktie Amsterdaad 1975.

Dat de auteurs niet zoveel waarde hechten aan het behoud van de historische stad blijkt ook uit een van de belangrijkste conclusies van het boek: de strijd voor het behoud van Amsterdam ging in tegen de noodzakelijke aanpassing van de stad aan de ‘eischen der tijd’. Over de ‘Rokin-Quaestie’ van 1934 schrijft De Rooy bijvoorbeeld dat de demping de enige oplossing was voor diverse kwalen waaronder verkeersdigestie (ook toen al) en stinkend grachtenwater. Of het destijds een vergissing is geweest om het Rokin dicht te gooien, kan nog worden betwist, maar er is geen twijfel over mogelijk dat de Gemeenteraad in1999 een historische vergissing maakte het Rokin niet weer open te maken.
De slotsom dat het behoud van de binnenstad een ‘sociale segregatie’ heeft voortgebracht, dat de binnenstad is het exclusieve ‘domein van welgestelden, intellectuelen en bevoorrechte jongeren’ is geworden, lijkt mij ook een politiek- correcte conclusie die niet in overeenstemming is met het feit dat meer dan de helft van de woningen in de binnenstad uit sociale huurwoningen bestaat.
Het boek van Richter Roegholt over de twintigste-eeuwse geschiedenis van Amsterdam – destijds met veel minder poeha gepresenteerd – getuigt van aanzienlijk meer inzicht in de op monumentengebied belangwekkende ontwikkelingen van deze eeuw.

Toch kan natuurlijk ook dit deel niet ontbreken in de boekenkast van de liefhebber van Amsterdam. Het boek is weer uitermate fraai geïllustreerd. Alleen voor de plaatjes wil je het eigenlijk al hebben. De afzonderlijke katernen van Vladimir Stissi over de Amsterdamse School en Vincent van Rossem over het Algemeen Uitbreidingsplan zijn juweeltjes. Het verhaal over de deportatie van de joodse bevolking en de dappere strijd van de Februaristakers is een verhaal dat steeds weer verteld moet worden. En met dit deel is het moedige karwei om een nieuwe geschiedenis van Amsterdam te schrijven geklaard – een indrukwekkende rij boeken.

Walther Schoonenberg

(Uit: Binnenstad 223/224, oktober 2007)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.