Herbouw stoep Keizersgracht 138

Op de Keizersgracht is een bakstenen onderpui met hardstenen stoep en basement teruggebracht. Een verrijking van het stadsbeeld waaraan alle medewerking werd verleend door het Bureau Monumenten & Archeologie (BMA). Met deze reconstructie werd echter ook een verbouwing uit de vroege twintigste eeuw ongedaan gemaakt. Wanneer is een dergelijke ingreep nu gerechtvaardigd en wanneer niet?
Oude toestand met de onderpui uit het begin van de 20ste eeuw (fotobureau Jan van Dijk/Stadsarchief Amsterdam). Keizersgracht 138 tijdens de reconstructie van de beletage en het souterrain (foto: Walther Schoonenberg) De herstelde onderpui van Keizersgracht 138 (foto: Wim Ruigrok)

De particuliere stoepenstrook, de circa één meter brede strook tussen de bebouwing en de straat, waarop vaak hardstenen buitentrappen of ‘stoepen’ zijn aangebracht om het hoogteverschil met de voornaamste verdiepingen van de panden te overbruggen, vormt het overgangsgebied tussen het private en het publieke domein, en is in onze historische binnenstad tot een karakteristiek onderdeel van het beschermd stadsgezicht.
Vanaf de negentiende eeuw heeft men van gemeentewege geprobeerd om zoveel mogelijk stoepen te verwijderen, vooral om het verkeer ruim baan te geven. Om die reden zijn de stoepen in winkelstraten als de Kalverstraat en de Leidsestraat vrijwel allemaal verdwenen. Op de grachten hing de verwijdering van stoepen vaak samen met veranderingen van het interieur. Door de ingang van de bel-etage naar het souterrain te verplaatsen, was het mogelijk om de gang op de hoofdverdieping op te heffen en de voorkamer uit te leggen over de volle breedte van het huis. De voordeur op de bel-etage werd dan vervangen door een venster.
In de twintigste eeuw zijn echter weer veel stoepen teruggebracht. De herbouw van een stoep markeerde dan vaak een functiewijziging van het monument, namelijk de terugkeer of uitbreiding van de woonfunctie. De herbouw van een stoep is vaak een aanwinst voor het stadsgezicht, maar zo’n reconstructie is niet altijd mogelijk, met name niet als monumentale waarden worden aangetast.
Wanneer bijvoorbeeld sprake is van een belangrijk negentiende-eeuws interieur, zal men dit liever behouden dan een stoep te herbouwen. Een voorbeeld hiervan is Herengracht 474. De verbouwing van dit pand in 1890, waarbij de stoep verdween en de ingang werd verplaatst naar het souterrain, heeft een bijzonder negentiende-eeuws interieur opgeleverd. Het souterrain werd verrijkt met een fraaie stucgang en op de hoofdverdieping ontstond een grote voorkamer, allebei in neo-Lodewijk XV-stijl – goed passend bij het reeds bestaande achttiende-eeuwse interieur in Lodewijk XV-stijl. Bij een dergelijk interieur is het niet verantwoord om een stoep te herbouwen.
In andere gevallen staat echter weinig de herbouw van een stoep in de weg. Een voorbeeld waar de terugkeer van de stoep zelfs vanuit het interieur was te verdedigen is Herengracht 436. In dit dubbele grachtenhuis was de ingang weliswaar verplaatst naar het souterrain en de voordeur op de beletage veranderd in een venster, maar het achttiende-eeuwse interieur op de bel-etage was intact gebleven inclusief de rijk geornamenteerde gang achter de oorspronkelijke ingang.(1) Door het terugbrengen van de ingangspartij kreeg dit huis weer een monumentale entree.

Het stoephek met karakteristieke gietijzeren balusters wordt door smederij Kouwenhoven geplaatst (foto: Walther Schoonenberg) De gereconstrueerde onderpui met nieuwe stoep (foto: Wim Ruigrok)

Een recent voorbeeld van een situatie waarin de stoep is herbouwd is Keizersgracht 138. Het betreft een grachtenhuis, gebouwd in 1622 en verbouwd in ca. 1730, toen ook de huidige halsgevel werd aangebracht. De ingang met stoep werd in 1919 gesloopt om vervangen te worden door een nieuwe stenen onderpui met een garagedeur en twee zijdeuren op straatniveau met daarboven een rij lichtopeningen. In tegenstelling tot de oude gevel was de nieuwe onderpui niet ‘op vlucht’ gebouwd waardoor aan de bovenzijde een ‘trappetje’ nodig was om de overgang naar de oude gevel te maken. In het Maandblad Amstelodamum noemde architect Posthumus Meyjes de ingreep een ‘recent geval van bouw-barbarisme’. Volgens hem was de onderpui vooral zo lelijk omdat deze geen enkele relatie vormde met de gevel daarboven. Zijn oordeel was niet mals: “Het geheel is van een zoo alles overtreffende wanstaltigheid dat de gansche rustige gracht erdoor bedorven wordt en de ‘hoofden’ van het huis aan den overkant [het Huis met de Hoofden, W.S.] er beduusd van staan te kijken”.(2) Achter de nieuwe onderpui werd het huis bovendien zo ingrijpend verbouwd dat de oorspronkelijke structuur van voor- en achterkamer, binnenplaats en achterhuis in het souterrain en op de hoofdverdieping geheel verdween. Het souterrain werd één grote ongedeelde bedrijfsruimte. Daarboven was geen grote voorkamer gemaakt, maar een lage tussenverdieping aangebracht, aansluitend op rij lichtvensters. Direct achter de linkerdeur op straatniveau bevond zich een trap naar boven; de stoep was als het ware naar binnen verplaatst. Inmiddels was ook van de onderpui uit 1919 niet veel meer bewaard gebleven: de oorspronkelijke garagedeuren en het glas-in-lood in de rechthoekige openingen verdwenen waarschijnlijk in de jaren zeventig.

Keizersgracht 138 in het Grachtenboek van Caspar Philips, 1768-1770.

Op voorstel van architectenburo Dik Smeding heeft eigenaar Peter Schoots in 2009 een voorstel bij BMA ingediend om de oude onderpui met stoep te reconstrueren. Omdat er geen foto’s van vóór 1919 werden gevonden, is het restauratieplan voor de stoep gemaakt op basis van slechts één bron, namelijk het Grachtenboek van Caspar Philips uit 1768-1770. Aangezien het souterrain en de hoofdverdieping apart worden bewoond, kwam de terugkeer van de stoep ook functioneel goed van pas. Door de reconstructie van de buitentrap was de inpandige trap niet langer nodig. Hierdoor kon ook de inwendige structuur van het gebouw worden hersteld. De reconstructie van de stoep was dus slechts een onderdeel van het restauratieplan voor het gehele pand, waarbij o.m. de binnenplaats werd teruggebracht – waarvan de gevels met roedevensters werden herbouwd – en het monumentale tuinhuis werd opgeknapt.(3)
De toezichthoudende instanties oordeelden dat de bestaande pui ‘geen hoge monumentale waarde’ meer bezat en dat ‘het veranderen van de pui geen grote gevolgen (heeft) voor de monumentale waarden’. Desalniettemin duurde het toch nog een half jaar, voordat toestemming werd verleend. Er was bezwaar tegen de uitvoering, zo mocht de voorgevel niet worden geïsoleerd, vanwege mogelijke gevolgen als schade aan balkkoppen en gevelankers. Net als de gevel erboven moet de ondergevel weer ‘op vlucht’ komen te staan. Ook werd erop toegezien dat de onderpui qua formaat, textuur en kleur uit de juiste baksteen werd opgemetseld, dat het metselverband met het bestaande gevelwerk overeenkwam en dat ook het voegwerk de juiste vorm, samenstelling en kleur kreeg. En toen bleek dat de kleine ruitjes van de ramen op de beletage vierkant waren en niet de juiste verhoudingen hadden, moesten deze opnieuw worden gemaakt – iets waar de eigenaar overigens geheel achterstond.
Al met al werden kosten noch moeite gespaard om het pand te herstellen en het resultaat is daar ook naar. In oktober 2011 werden door smederij Kouwenhoven de gietijzeren stoepbalusters geplaatst, de bekroning op het werk.

Walther Schoonenberg

Voetnoten:
(1) Walther Schoonenberg, Herengracht 436. Stoep hersteld op de Herengracht, in: Binnenstad 191 (november 2001).
(2) F.E. Posthumus Meyjes, ‘Amsterdam in voortdurend gevaar. Recente gevallen van bouw-barbarisme en een gevaarlijke Vereeniging’ in: Maandblad Amstelodamum 6 (1919): p. 49-51.
(3) Hans Tulleners, ‘Keizersgracht 138. Een juweel van een tuinhuis’ in: De Lamp 81/82 (okt. 1983).

(Uit: Binnenstad 252, juni/juli 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.