De oudste fotoateliers van Amsterdam

Dit wordt geen overzicht. Eerder een kort signalement van enkele vroege fotoateliers in Amsterdam waarop ik in de loop van de tijd gestuit ben en tevens een aanzet tot verdere bestudering. Aan het eind dus ook geen conclusies over bouw, inrichting en verschijningsvorm van de vroegste fotoateliers, daarvoor is nog te weinig over het genre bekend. Zeker het tweede aspect, de inrichting, ligt meer op het terrein van fotohistorici. Tot nu toe echter hebben die vrijwel uitsluitend de technische aspecten van de vroege fotografie belicht en nog weinig belangstelling aan de dag gelegd voor het atelier van de fotograaf - Hans Rooseboom heeft zich in ‘De schaduw van de fotograaf’ hierover verbaasd. Ook bij architectuurhistorici bestaat een dergelijke belangstelling overigens nauwelijks. Want hoewel het in principe gaat om een nieuwe en interessante negentiende-eeuwse bouwopgave, bestonden fotoateliers vaak uit niet veel meer dan aan- en opbouwen bij bestaande woon- en winkelhuizen. Van een zelfstandig gebouwtype is maar af en toe sprake, met name dan wanneer op een achterterrein of in een tuin een vrijstaand fotoatelier wordt gebouwd.

Veel van de vroege fotografische experimenten, zoals die van Joseph Nicéphore Niépce in Le Gras (1825-1826) en van de Amsterdamse procureur Eduard Isaac Asser (ca. 1845), vonden op zolders plaats. De allereerste gefotografeerde stadsgezichten van Amsterdam werden begin jaren vijftig genomen vanuit het zolderatelier van Assers huis aan het Singel bij de Munt: het vermaarde huis Huydecoper van Philips Vingboons. Omstreeks die tijd verrezen in Amsterdam enkele ‘photographische en daguerrotype etablissementen’. De bekende fotograaf van ingenieurswerken en stadsgezichten Pieter Oosterhuis opende in 1854 zijn atelier op de Nieuwezijds Voorburgwal bij het Spui. Bij ‘photographische ateliers’ ging het meestal om daglichtateliers, zoals het uit een advertentie bekende ‘elegante Glas Pavilloen ter vervaardiging van Photographische Portretten’ van J.A. Baijer, gelegen in de tuin achter een huis in de Spiegelstraat tussen Kerkstraat en Prinsengracht. In 1861 werd zelfs een fotoatelier te koop aangeboden, ‘mede geschikt voor een Schilder of voor een Wintertuin op een Buitenplaats’. (Omgekeerd konden schildersateliers ook veranderen in fotoateliers. Dat gebeurde hoogstwaarschijnlijk bij het zolderatelier van de fotograaf B.W. Stomps, dat rond 1890 in een voormalig atelier van Cornelis Springer op Weteringschans 109-111 werd gevestigd.) Zeer waarschijnlijk het oudste nog bestaande fotoatelier, waarover aanstonds meer, dateert uit 1864. De status van ‘oudste nog bestaande fotoatelier ter wereld’ wordt geclaimd door het voormalige atelier van de fotopionier Alphonse Poitevin uit 1855, in de Rue St. Jacques in Parijs.

Een explosie van fotoateliers

Weinig innovaties stonden in de jaren vijftig en zestig zo in de belangstelling als de fotografie. In Amsterdam, onder meer bij Arti et Amicitiae, vonden eind jaren vijftig enkele tentoonstellingen plaats van ‘photographie’ en ‘heliographie’, die bij innovatieve geesten de belangstelling voor het nieuwe medium aanwakkerden. Al in de jaren veertig was een Nederlandse vertaling verschenen van een Duitse handleiding voor ‘Kalotypische Portretteerkunst’, compleet met aanwijzingen voor de inrichting en bouw van een fotoatelier. ‘Kalotypie’ was het negatief-positief procédé van William Fox Talbot.
In de jaren 1863-1864 kende Amsterdam een kleine explosie van nieuw gebouwde fotoateliers, zowel van amateur- als van beroepsfotografen. Opvallend is dat de meeste niet door de gebruikelijke bouwers, de timmerman-architecten, werden ontworpen, maar door bekwame architecten als G.B. Salm, I. Gosschalk en J.H. Leliman. Dit duidt erop dat opdrachtgevers voor deze innovatieve bouwopgave hoge eisen stelden en zorgvuldige studie verlangden. De lichtgevoeligheid van met zilververbindingen bewerkte koperplaten en fotopapier was nog te gering om het zonder overvloedig licht te kunnen stellen. Om nu zoveel en zo egaal mogelijk licht binnen te laten, moest er bij voorkeur met glas en ijzer geconstrueerd worden; daarvoor waren bekwame en geavanceerde ontwerpers nodig. Leliman ontwierp in april 1864 een ‘photographisch atelier’ met een donkere kamer in een tuin aan de Achtergracht bij de Amstel. Die was waarschijnlijk grotendeels van hout, met gietijzeren trekstangen en bovenlichten. Het atelier was opgezet door de kunstschilders Kaspar Karsen en Conrad Hamburger, beiden lid van Arti et Amicitiae, waarvan Leliman eveneens de architect was. Zij verzorgden onder meer ‘medaillons en albumbeelden’, portretten, stadsgezichten, opnames van gebouwen en meubels en ‘copieën van schilderijen’. De onderneming was een fiasco, al na een jaar werd de samenwerking ontbonden. Later zat hier de ‘salon de peinture et de photographie’ van Th. Brüggemann.

Het atelier van August Crommelin

Een belangrijk fotoatelier uit deze jaren is deels bewaard gebleven – zij het dakloos – en is ook in internationaal perspectief zonder meer bijzonder. Het staat achter in de tuin van Herengracht 132, een huis op dubbel erf dat in de Oudjaarsnacht van 2007/2008 vrijwel volledig uitbrandde. In 1864 gaf de jonge jurist, kunstverzamelaar, sociaal-liberaal auteur over maatschappelijke onderwerpen en later gemeenteraadslid C.A. (August) Crommelin, enig erfgenaam van een groot familiefortuin, de opdracht voor een fotoatelier aan de 26-jarige, polytechnisch opgeleide Isaac Gosschalk. De twee kenden elkaar uit het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Het zou Gosschalks eerste voltooide werk worden.
Over Crommelins interesse in alle mogelijke technologische en economische vernieuwingen zijn we goed ingelicht door een recent boekwerkje, waarin het dagboek van zijn Noord-Amerikaanse reis uit 1866-1867 is opgenomen. Crommelin noemde zijn atelier een ‘photographisch laboratorium’, met daarin een daglichtstudio en een donkere kamer. Waarvoor hij het atelier precies gebruikte is niet helemaal duidelijk. Mogelijk was hij een experimentele amateurfotograaf van het type Eduard Asser en voerde hij scheikundige experimenten uit zoals beschreven in het Tijdschrift voor Photographie. Uit de aanduiding van wandstucwerk op de bouwaanvraagtekening zouden we echter kunnen afleiden dat hij het atelier ook gebruikte voor portretfotografie òf dat het tevens als tuinhuis bleef dienen. Wellicht maakte hij foto’s van zijn kunstobjecten en aquarellen. Hij behoorde met Jacob de Vos, Abraham Willet en Gerard Heineken tot de belangrijkste verzamelaars in de stad en was lid van het genootschap van liefhebbers en verzamelaars ‘Arte et Amicitia’, niet te verwarren met het kunstenaarsgenootschap ‘Arti et Amicitiae’.
Zijn collectie werd bezocht door Lord Ronald Gower – de man die model stond voor de decadente Lord Henry Wotton in Oscar Wilde’s The Picture of Dorian Gray – en staat beschreven in diens boekje A Pocket Guide to the Public and Private Galleries of Holland and Belgium.
Gosschalk ontwierp op de fundamenten van een oud tuinhuis een atelier met een rijk versierd front dat vrijwel geheel van gietijzer en glas was; sinds het verdwijnen van het Paleis voor Volksvlijt is het één van de zeer weinige negentiende-eeuwse bouwwerken in de Amsterdamse binnenstad met een dergelijke gevel. Het is waarschijnlijk ook ontstaan onder de directe invloed van het Paleis, dat in hetzelfde jaar, 1864, voltooid werd. Op een foto uit de tijd van Crommelin – genomen tussen 1864 en 1874, het jaar van zijn zelfgekozen dood in het plantsoen bij de Willemspoort – is het oorspronkelijke dak te zien, dat een glazen daklicht had boven het atelier, een dekking met zinken losanges boven de donkere kamer en een metalen nokkam. Het had een constructie met – deels bewaard gebleven – Polonceau-spanten. Het opzetstuk boven de ingang is ev eneens nog intact, evenals, bij mijn laatste bezoek, het ijzeren stijl- en regelwerk van de gevel. Het is te hopen dat na jarenlange verwaarlozing het herstel van dit fotoatelier nu snel ter hand genomen wordt, want een dergelijke unieke attractie zou, ondanks haar inpandige situering, een grote aanwinst voor de grachtengordel kunnen betekenen. Cultuur-, architectuur- en bouwhistorisch is het gebouw van het allerhoogste belang.

Zolderateliers

Aan de achterzijde van Plantage Middenlaan 11 liet Pieter Oosterhuis, op dat moment geassocieerd met Dirk Niekerk, in 1863 een nieuw zolderatelier bouwen door H.B. Lomans, het was ‘gedurende de geheelen dag geopend’ voor het publiek. Het ging om een zeer hoge en ruim verlichte daglichtstudio, met staande beglazing en een volledig glazen daklicht in het zadeldak, mogelijk naar buitenlandse voorbeelden, zoals het daglichtatelier van Charles Reutlinger in Parijs uit 1852. Vaak was de lichthoeveelheid te regelen met behulp van gordijnen, draperieën en schermen die via katrollen langs de ramen liepen.
Een opmerkelijk fotoatelier was lange tijd te zien op de attiekverdieping van het pand Rokin 138, hoek Olieslagersteeg, ter plaatse van de huidige Bonneterie. Ook hier overvloedige staande beglazing en een glazen daklicht, voor alle weersomstandigheden. Dit was het pand van het ‘photographisch artistisch atelier’ Wegner & Mottu (1874), dat veel voor architecten en kunstmusea werkte. Gosschalk, die in 1869 voor de firma een eenvoudig, maar schilderachtig houten atelier had gebouwd op de ‘Internationale Tentoonstelling voor de huishouding en het bedrijf van de handwerksman’, stelde later aan Mottu het dak van zijn woning aan de Weteringschans ter beschikking voor de eerste opnames van het Rijksmuseum. Het in klassieke stijl ontworpen gebouw aan het Rokin werd echter ontworpen door G.B. Salm. Het had een spreekkamer op de begane grond, voor bestellingen, afspraken en het afhalen van foto’s en ‘cartes de visite’. Salm had in 1863 ook het hoog boven de aanpalende Olieslagersteeg gelegen, beglaasde zolderatelier van J.C.A. Sulpke, boekhandelaar en uitgever in de Kalverstraat ontworpen.
Vrijwel het enige beglaasde zolderatelier uit de vroege periode van de fotografie dat nu nog in het Amsterdamse straatbeeld te zien is, vinden we op Singel 512. Hier was ooit de portretstudio van de fotograaf Max Büttinghausen gevestigd, gebouwd naar ontwerp van G.B. Salm (1879), die kennelijk als een specialist op het gebied van zolderateliers werd gezien. Het staat bovenop een vroeg kantoorpand van Gosschalk uit 1864-1865, waarvan de topgevel en het dwarsgeplaatste dak werden weggebroken, zeer tot chagrijn van Gosschalk. Büttinghausen verhuisde later naar het Spui, waar hij in 1894-1896 een veel rijker pand liet ontwerpen door Gerrit van Arkel, het kleurrijke gebouw Helios. De ateliers bevonden zich hier op de hoogste verdiepingen, terwijl de rest van het pand werd verhuurd. Van Arkel had eerder al het fotoatelier van Albert Greiner op Nieuwendijk 89 ontworpen, met een geestig fries van fotograferende putti. Maar de echte pionierstijd van het fotoatelier ligt dan al ver achter ons.

Wilfred van Leeuwen

Literatuur:
Alg. Handelsblad 20.04.1861, 31.08.1864 en 16.08.1877.
Nieuwe Amsterdamsche Handels- en Effectenblad 08.11.1858.
Mattie Boom et al., Eduard Isaac Asser [1809-1894]. Pionier van de Nederlandse fotografie, Amsterdam 1999.
Wilfred van Leeuwen, ‘Herengracht 132 afgebrand’, Cuypersbulletin 13 (2008), nr. 1, 13-16.
Hans Rooseboom, De schaduw van de fotograaf. Positie en status van een nieuw beroep: fotografie in Nederland, 1839-1889, Utrecht 2006 (diss.).
Guus Veenendaal, Een Amsterdammer in Amerika 1866-1867. Verslag van de reis van Claude August Crommelin door de Verenigde Staten en Canada, Amsterdam 2009.

(Uit: Binnenstad 254/255, november/december 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.