In memoriam Henk Zantkuijl

Herinneringen aan een aimabel mens

In augustus 1974 kwam ik te werken bij het Bureau Monumentenzorg (BMZ). Samen met een paar andere collega’s was ik aangenomen om alle voorgevels van de Jordaan op papier te zetten – een project in het kader van tijdelijke werkverruiming van het ministerie van CRM dat telkens verlengd werd. Na twee jaar stonden alle gevelwanden op tekening. Door het vertrek van een collega werd mij gevraagd om per 1 november 1976 in vaste dienst te komen. Daar moest ik wel even over nadenken, want ik had nogal bedenkingen tegen een baan als ambtenaar. Maar het werk was leuk, de collega’s waren aardig en, heel belangrijk, ik genoot een grote vrijheid. Daar kwam nog bij dat ik erg geïnteresseerd was in geschiedenis en als geboren en getogen Amsterdammer in het bijzonder in die van ‘mijn’ stad. Bovendien was ik nog jong en zou ik altijd nog wel iets anders kunnen vinden.

Officieel was Hein Weller destijds hoofd van BMZ, maar vanwege langdurige ziekte werd zijn functie waargenomen door Henk Zantkuijl. Ik schrijf Henk, maar voor mij is het altijd ‘meneer Zantkuijl’ gebleven. Dat was niet alleen vanwege het leeftijdsverschil, maar vooral vanwege een diep respect voor zijn kennis van het Amsterdamse woonhuis door de eeuwen heen. Ik raakte onder de indruk van zijn expertise tijdens de bureaulezingen in ons oude kantoor aan de Dirk van Hasseltssteeg en in de Beurs van Berlage. Een scala aan onderwerpen passeerde de revue: van de ‘ontwikkeling van het woonhuis’ via onderdelen als ramen, deuren, trappen, kroonlijsten etc. tot het ‘spel van licht en donker’ (over het belang en effect van schaduwwerking). Zijn voordrachten waren gedreven en altijd enthousiasmerend.

BMZ functioneerde destijds overwegend als ‘restauratiebedrijf’; als een eigenaar een pand wilde restaureren, kon hij bij BMZ aankloppen, waar een architect en de chef van de ‘tekenkamer’ in overleg met de eigenaar een plan maakten (vaak alleen van de voorgevel en onderdelen daarvan). Vervolgens berekende de ‘buitendienst’ de subsidiabele kosten en hield toezicht op de uitvoering, de financiële man regelde eventuele subsidies. Zo ging dat toen, hoewel ook in die tijd de vergunningverlening al aardig wat tijd kostte.
Na bezwaren van de Bond van Nederlandse Architecten werd het tekenwerk gericht op restauratie voortaan overgelaten aan particuliere architecten. Het tekenwerk op het bureau richtte zich vanaf die tijd meer en meer op het maken van ‘documentatietekeningen’, waarbij behalve voorgevels ook plattegronden en doorsneden werden gemaakt. In die tekeningen werden aangetroffen bouwsporen vastgelegd en nader uitgewerkt. Samen met archiefonderzoek leverde dit vaak een schat aan informatie op die soms aanleiding gaf tot het maken van een reconstructietekening. Vooral de combinatie van bouwsporenonderzoek met literatuur- en archiefonderzoek vond ik interessant. Zantkuijl stimuleerde dat, verleende alle medewerking en gaf tips en aanwijzingen voor nader onderzoek. Bovendien was hij een aardige en beminnelijke man.

Op papier was Zantkuijl plaatsvervangend hoofd (architect), maar in de praktijk van alledag werd veel overgelaten aan Henk Kwarten (hoofd buitendienst), Theo Rouwhorst (chef tekenkamer, later adjunct), Babs Rentjes (adjunct) en Jan Seijmonsbergen (financiën). In de tweede helft van 1978 trad Hein Weller terug en werd Henk Zantkuijl ook officieel hoofd van BMZ. Ik denk eigenlijk niet dat hij daar erg gelukkig van is geworden. Voor het bureau als zodanig veranderde er niet zo heel veel – zijn benoeming ging gepaard met een reorganisatie – maar voor Zantkuijl zelf des te meer. Voortaan ging er voor hem een aanzienlijk deel van de tijd verloren aan diverse vormen van overleg in breder verband zoals vergaderingen op het stadhuis en het Wibauthuis over allerlei onderwerpen, die weinig of niets te maken hadden met de inhoud van het restauratievak en van monumenten(zorg). Nu hij formeel als hoofd was aangesteld verlangde men ook van hem dat hij hieraan deelnam. Het persoonlijk overleg met eigenaren, de planbeoordeling, het woonhuisonderzoek en de voorbereiding van publicaties werd nu gehinderd door lange bestuurlijke en ambtelijke vergaderingen.

Tijdens een onderzoek van twee panden aan de Keizersgracht meende ik onder een voormalige binnenplaats, waar later de achttiende-eeuwse keuken was gesitueerd, gemetselde waterbakken te hebben gevonden. Samen met een collega die daar zijn afstudeerscriptie over schreef, had ik lang aan die panden gewerkt en stukje bij beetje waren er genoeg bouwsporen en archiefgegevens naar boven gekomen om ons te wagen aan een reconstructie van de eerste bebouwing uit het tweede kwart van de zeventiende eeuw – heerlijk. Ik stond uit te graven, op te meten en te schetsen in de bouwput toen Zantkuijl binnenkwam. Het liefst was hij naast mij in die put gesprongen, maar daar was hij niet op gekleed. Hij kwam van een vergadering en hield in beide armen voor zijn borst een halve meter hoge stapel mappen en dossiers. Het was een deerniswekkend gezicht en grotesk tegelijk.
Waarschijnlijk was hij dan ook opgelucht toen in 1983 een nieuw hoofd werd aangesteld en voor Zantkuijl een aparte en nieuwe functie als ‘wetenschappelijk adviseur’ werd gecreëerd. In die functie was hij op zijn plaats en kon zijn gang gaan, los van de dagelijkse beslommeringen en van de eindverantwoordelijkheid voor het bureau, dat tevens onderdeel was van een groter ambtelijk verband: de dienst Publieke, later Openbare Werken.

Tegelijkertijd gaf mij dat ook een licht gevoel van onbehagen, dat er altijd wel is gebleven. Zantkuijl was en bleef de grote, individuele expert van de monumentenzorg in Amsterdam en Nederland. De uitstraling van zijn werk sloeg op hem terug, terecht, maar dat hij zijn werk verrichtte binnen het bureau, en iets van die uitstraling ook op zijn medewerkers zou kunnen afstralen, is volgens mij onderbelicht gebleven. Soms had ik het idee dat hij zich meer bewoog binnen de kleine kring van mede-experts dan binnen BMZ. Zantkuijl behoorde misschien wel tot de wat de socioloog Karl Mannheim ooit heeft omschreven als de ‘freischwebende Intelligenz’, dat wil hier zeggen de intellectueel die (het liefst) vrij van andere belanghebbenden en menselijke verbanden, ongebonden en kritisch in het leven staat. Zijn naam is altijd boven BMZ blijven ‘zweven’, maar was er bij wijze van spreken niet synoniem aan. Anderzijds is zijn werk de monumentenrestauraties en het woonhuisonderzoek in Amsterdam natuurlijk wel ten goede gekomen.

Tijdens zijn adviseurschap zag ik hem minder, bovendien kreeg ik ander werk binnen BMZ. Maar soms hielp ik hem nog bij het zoeken – en meestal vinden – van informatie binnen het bureau die aanvankelijk onvindbaar was of waarvan gedacht werd dat die verloren was gegaan. Veel later, tijdens een ingrijpende reorganisatie van BMZ waarbij ook mijn baan op het spel kwam te staan, heeft hij mij gesteund met een sympathieke en warme persoonlijke brief.

Henk Zantkuijl was een bijzonder persoon. Hij heeft mij veel geleerd en stof tot na- en overdenken gegeven. Daarvoor ben ik hem dankbaar.

Dick van der Horst
Bureau Monumenten & Archeologie

(Uit: Binnenstad 254/255, november/december 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.