Moest men het voorbeeld van Rotterdam en
andere gebombardeerde steden volgen in de keuze voor een zakencentrum met hoogbouw
en straatverbreding? Dat betekende voortzetting op grotere schaal van de vooroorlogse lijn,
namelijk dat het historische stadsbeeld, op enkele "museumstukken" na, vroeg of laat plaats
zou moeten maken voor een heel ander, 20-ste eeuws stadsbeeld.
Hoewel de Nota tal van voornemens bevat die gelukkig niet tot uitvoering zijn gekomen —
verbreding van de Utrechtsestraat en het Muntplein b.v. — en een meer aarzelende
opsomming van problemen inhoudt dan een duidelijke beleidsvisie, blijft de verdienste van
het stuk dat hier voor het eerst door het gemeentebestuur een karakteristiek gegeven
wordt van de binnenstad als een waardevolle totaliteit, die gehandhaafd zou moeten worden.
De nota stelt:
"Van een groot aantal huizen geldt dat zij op zichzelf beschouwd niet van bijzondere
betekenis zijn, het totaalbeeld echter wel . . . De horizontale uitgebreidheid bestaat voor het
grootste gedeelte uit niet grote, elk voor zich een eigen taal sprekende huizen, veelal gekenmerkt
door een typische vertikaal gerichte vormgeving . . . Vooral de oude huizen zijn uitdrukking van
de individuele gezindheid, die de stichters bij de bouw tot uitdrukking willen brengen, zij zijn
evenwel ondergeschikt aan het grote geheel van de binnenstad, waarop de stichters trots waren.
Zij waren bereid, eigen bouwwensen ondergeschikt te maken aan. het streven naar een
boeiend en architektonisch waardevol stadsbeeld. Deze gezindheid is een tijdlang
vrijwel verloren gegaan. De behoefte aan een plan voor de binnenstad ... is een reaktie hierop
en een gevolg van de erkenning van de kultuurwaarde van het stadsbeeld".
Sinds dit geschreven werd, heeft verder onderzoek de aandacht gevestigd op de
familietrekken van het gewone stads-woonhuis, die eeuwenlang herkenbaar zijn gebleven. Meer
nog dan de in de Nota-Binnenstad gesignaleerde bereidheid om eigen bouwwensen ondergeschikt
te maken aan het geheel, was het de ambachtelijke traditie van de timmermans-bazen, die
vanaf de middeleeuwse houten huizen tot in het begin van onze eeuw, de praktijk van het
bouwen aangaf.
Die kontinuiteit heeft een sterker stempel op het stadsbeeld gedrukt dan de wisselingen van stijl
en mode. De houten gevels "versteenden" in de 16-de eeuw, maar bleven bij de eenvoudige
huizen in de onderste helft voortleven in de hoge puien van hout en glas. De trapgevels uit de
vroege 17-de eeuw gingen over in de halsgevels met hun rijk gebeeldhouwde vleugel-stukken en
bekroningen, waarvan de zwierige lijn werd voortgezet in de klokgevels. De rechte
kroonlijst, die onder invloed van Franse en Italiaanse voorbeelden de dubbele herenhuizen
afsloot, werd met eindeloze variaties aangepast bij het hoge dak van de normale 4 tot 6 m. brede
huizen. Bij de periodieke opknapbeurten kregen vele panden een nieuwe modieuze uitmonstering
aan de gevelbe kroning, deur en ramen. Herhaaldelijk vindt men langs de burgwallen
achter 18-de en 19-de eeuwse gevels, de konstruktie terug van huizen die eeuwen ouder
zijn. De gegevens die in 25 jaar restauratiepraktijk door het bureau Monumentenzorg
zijn verzameld, hebben ook een duidelijker inzicht gegeven in het verband tussen de
ruimtelijke en konstruktieve ontwikkeling en de gevelarchitektuur. Het is een geleidelijk proces
van specialisatie en afsplitsing, dat van de ongedeelde ruimte in de middeleeuwse houten
huisjes voert naar het in verdiepingen bewoonde huis zoals wij het nu kennen.
De menging van wonen en werken, en het kontakt tussen de straat en de woning in het
voorhuis en de "grenszone" van stoepen, luifels en pothuizen, zijn oeroude stedelijke gegevens.
De perceelsmaten dateren van lang voor de huidige bebouwing, evenals de rooilijnen. Hoe
meer men zich verdiept in de wordingsgeschiedenis van het stadshuis, des te
sterker spreken de konstante elementen, en des te bescheidener wordt de betekenis van de tijdgebonden
dekoratie, vooral in de eenvoudige huizen.
Dit inzicht is van groot belang bij de beoordeling van het bouwen in de binnenstad. Het argument dat een begaafd ontwerper de vrije hand moet hebben om een gebouw in eigentijdse vorm, kleur, maat en materiaal in de rij der oude huizen te zetten, omdat men dat vroeger ook aandurfde, blijkt te berusten op een oppervlakkige vergelijking van de wisselende dekoratieve onderdelen. De konstante faktoren van massa, kapvorm, indeling, verhouding tussen metselwerk en raamopeningen, verdiepinghoogten en ambachtelijke afwerking, worden daarbij over het hoofd gezien, en deze zijn wezenlijker voor het geheel dan de datering van een hals- of klokgevel. Het zijn de versierende elementen die op een diskrete wijze de speelse variatie in het stadsbeeld brengen, en daarom ook de meeste aandacht trekken, maar het is het hechte architektuurstramien dat de versiering zijn houvast, zijn plaats en zijn funktie geeft. De formulering in de Nota Binnenstad van 1955 over de bereidheid om eigen bouwwensen ondergeschikt te maken aan een boeiend en architektonisch waardevol stadsbeeld is aktueler dan ooit: het is een richtlijn die voor elke bouwaktiviteit in de binnenstad dient te gelden.
Geurt Brinkgreve
(Uit: De Lamp van Diogenes 39, augustus 1976.)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.