Aan het college van Burgemeester
en wethouders van Amsterdam
p/a Dienst Binnenstad
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Geacht college,
Van 1 tot en met 14 november ligt een bouwaanvrage voor het perceel Pieter Jacobszstraat ter
inzage. Namens de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad meld ik u dat wij twijfels
hebben of aan dit plan kan worden meegewerkt. Een machtiging van de vereniging voeg ik bij.
Het plan voorziet in totale vervanging van de bestaande, voorzover van buiten te beoordelen niet
echt waardevolle bebouwing door een pand met een nokhoogte van 15 meter, met daarbovenop nog
eens een dakterras met een hoge toegang.
De Pieter Jacobszstraat is een smalle straat met een breedte van ca vier meter. Naar ons oordeel is
het uit oogpunt van volkshuisvesting en stedenbouw niet verantwoord tot een dergelijke hoogte te
bouwen. Weliswaar is er een aantal monumentale panden met een bij benadering gelijke hoogte
aanwezig, maar die panden kunnen niet als norm worden aangehouden, ook gezien de geheel
andere vorm van de gevelbeëindiging, die uiteraard met de kapvorm samenhangt. Het betreffende gebied
is bovendien zeer intensief bebouwd. Hoewel intensivering van het ruimtegebruik op stedelijke schaal
gezien zeker nastrevenswaardig is zijn er ook plekken waar een extensivering veel meer voor de
hand ligt. Dit is één van die plekken.
De onzes inziens dus al te grote hoogte wordt nog versterkt door het geprojecteerde dakterras met
daarop een "klompenhok" van bijna 2,5 meter hoog.
Aangezien de onderliggende appartementen beschikken over een buitenruimte is een dakterras strikt
genomen niet nodig. Wij menen daarom dat aan een dakterras in dezes situatie niet moet worden
meegewerkt. Mocht u van oordeel zijn dat in verband met de ongunstige oriëntatie van de
buitenruimte van de appartementen een dakterras toch acceptabel is dan dient de hoogte van de toegang
en de bergruimte beperkt te worden tot die van een kajuitluik, zoals al op vele plaatsen in de binnenstad
toegepast.
Het voorgaande is een reactie op het ingediende bouwplan, zonder de vraag te stellen of een
bouwplan in deze vorm op deze plaats toelaatbaar is. Eigenlijk moet natuurlijk eerst die onderliggende
vraag worden beantwoord. Onzes inziens kan het antwoord alleen maar negatief zijn.
Om te beginnen is het pand te breed. Op de begane grond suggereert het de vormgeving van de
gevel nog een tweedeling. De verdiepingen zijn wat dat betreft wat tweeslachtig, maar in de kap
wordt iedere pretentie in dit opzicht losgelaten. Het gaat zeer duidelijk om één pand.
De vormgeving heeft geen relatie meer heeft met de oude bebouwingsstructuur, zeker niet wanneer
we kijken naar de kapvorm. Die vindt kennelijk zijn enige motivering in de wens zoveel mogelijk
kubieke meters te kunnen realiseren.
De oude binnenstad heeft een verkaveling die op vele plaatsen qua maatvoering niet voldoet aan de
eisen die wij in deze tijd stellen. Toch willen wij die zoveel mogelijk handhaven. Maar is het
verantwoord om wel de stedenbouwkundige structuur te handhaven maar niet de daaraan historisch
gekoppelde bouwvormen? Liefst natuurlijk door de bestaande bebouwing te handhaven en te renoveren,
voorzover dat redelijkerwijs mogelijk is. Moet je in het verlengde daarvan niet, als handhaving of
renovatie niet mogelijk is, kiezen voor nieuwbouw in historische vormen, in ieder geval waar het de
hoofdstructuur van het gebouw betreft? Op grond waarvan kun je immers stellen dat moderne
vormen toelaatbaar zijn in een setting, die volstrekt niet aan moderne eisen voldoet? Omgekeerd, wat
heeft het voor zin een historische stedenbouwkundige structuur te handhaven als het daardoor op te
roepen beeld onmiddellijk teniet wordt gedaan door de vormgeving van de bebouwingswanden?
Op grond van het bovenstaande lijkt het voor bouw in historische stedenbouwkundige context met
zeer krappe maten een voorwaarde om minimaal ook de historische vorm vast te houden. Dat zou in
dit geval b.v. twee topgevels met de daarbij behorende zadeldaken haaks op de rooilijn betekenen.
Als je dat niet wilt lijkt het noodzakelijk om ook de volgende stap te zetten. Dan moet de hoogte van
de nieuwe bebouwing worden gerelateerd aan de maatvoering van de stedenbouwkundige structuur
volgens huidige inzichten. Dat betekent een aanzienlijke hoogtebeperking.
Het is ons niet bekend of het vigerende bestemmingsplan bebouwing tot een hoogte als voorgesteld
toelaat, maar dat is heel goed denkbaar. Mocht dat zo zijn dan is het onzes inziens noodzakelijk bij
een herziening van dit en andere binnenstadsplannen zeer kritisch te bezien welke bouwhoogte en
welke bouwvorm toelaatbaar zijn in situaties waar de breedte van de straat of steeg waaraan wordt
gebouwd zeer beperkt is. De huidige plannen geven in dit opzicht te weinig sturing. Met name in de
middeleeuwse stad lijkt een verdergaande detaillering, maar wellicht nog veel meer een veel sterker
uitvoeringsgericht beleid absoluut noodzakelijk.
De Pieter Jacobszstraat is een goed voorbeeld van de noodzaak van zo'n aanpak. De straat valt in
twee gedeelten uiteen. Een westelijk deel dat geheel van karakter veranderd is en een oostelijk deel
dat deels duidelijk monumentale waarde heeft, deels sterk is verkrot. Recent is een weinig passend
bouwplan schuin tegenover het huidige plan aan de orde geweest. Vlak daarnaast staan enkele
geheel verloederde panden. Het lijkt de taak van het gemeentebestuur om te bepalen aan welke
kwaliteitseisen de nieuwe bebouwing in deze straat moet voldoen, wil er ooit een behoorlijk geheel
ontstaan. Door niets te bepalen en geen enkele actie te ondernemen laat het gemeentebestuur de zaak
over aan ontwikkelaars, die vaak geen ander doel hebben dan een maximale opbrengst. Wat dit voor
consequenties heeft voor het toekomstige straatbeeld in het hart van het middeleeuwse Amsterdam
laat zich raden. De twee bouwplannen zijn er een voorbeeld van. Een dergelijk beleid, als je het die
nam al mag geven, heeft niets met ruimtelijke ordening of met bescherming van cultuurhistorische
waarden te maken. Als de gemeente niet zelf wil ontwikkelen is het minste wat zij kan doen actief
ontwikkelaars met ideële doelstellingen op het spoor van zo'n complex zetten en in de planologische
regelingen voorwaarden voor een positieve ontwikkeling te scheppen. En niet te vergeten
belemmeringen voor ongewenste ontwikkelingen. Is dat niet typisch de taak van de overheid?
De huidige inzet aan menskracht lijkt niet in overeenstemming met de omvang van die taak. De
cultuurhistorische waarden van de Amsterdamse binnenstad wettigen een veel omvangrijker investering
op dit punt naar onze mening zonder enige twijfel. De expertise is binnen het gemeentelijk apparaat
in ieder geval aanwezig, maar zal getalsmatig waarschijnlijk wel moeten worden uitgebreid.
Na deze wat algemener bespiegeling toch nog even samengevat onze zienswijze t.a.v. dit bouwplan:
Wij hebben ernstige twijfels of een pand van de voorgestelde omvang op deze plaats toelaatbaar is,
wij vinden dat een dakterras hier ongewenst is en wij menen, tenslotte, dat bebouwing op een
dakterras niet hoger mag zijn dan een kajuitluik.
Hoogachtend,
namens de Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad,
J. Pinkse.
Amsterdam, 2 november 2001