Bestemmingsplan Binnengasthuisterrein e.o.

Bezwaar bij Raad van State

Aan: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA 's-Gravenhage

Hoogedelgestreng College,

Eén van de tot sloop veroordeelde Rijksmonumenten van het BG-terrein: de voormalige Theaterschool.

De Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (VVAB) gaat hierbij, mede namens andere bij het Amsterdam Overleg aangesloten organisaties (*), in beroep tegen de beslissing van Gedeputeerde Staten, verzonden op 10 oktober 2002, inhoudend de goedkeuring van het bestemmingsplan Binnengasthuisterrein e.o. De VVAB is, gelet op haar statuten, belanghebbend: "Het doel van de vereniging is het bevorderen van een goed woon- en werkklimaat in de gemeente Amsterdam, in het bijzonder in de binnenstad, het ondernemen of stimuleren van activiteiten gericht op behoud en herstel van de historische bebouwing en het stedenbouwkundig karakter alsmede het verbreden van de kennis van Amsterdam" (artikel 2). Op 28 december 2001 heeft Michiel Jonker, voorzitter van het Amsterdam Overleg, mede namens de VVAB zich in een zienswijze tot de Gemeenteraad gewend. Op 25 april 2002 heeft hij, eveneens namens de VVAB, bedenkingen bij GS naar voren gebracht. Deze bedenkingen zijn op 3 september door Walther Schoonenberg, voorzitter van de VVAB, op de hoorzitting van GS mondeling toegelicht. GS zien echter geen aanleiding aan enig plandeel de goedkeuring te onthouden: het bestemmingsplan wordt vrijwel ongewijzigd goedgekeurd.

Naar onze mening zijn GS niet serieus ingegaan op onze naar voren gebrachte bedenkingen en de motivering van haar besluit kan als ontoereikend worden beschouwd. Het door de Universiteit van Amsterdam (UvA) inmiddels bekendgemaakte ontwerp voor een faculteitsbibliotheek op het BG-terrein verandert niets aan de geldigheid van onze kritiek. Een bestemmingsplan legt vast wat mogelijk is in een bepaald gebied. Dat betekent dat als de UvA – of een ander – in een later stadium alsnog een groot bouwvolume wil realiseren met een 'hoogteaccent' (een toren van 40 m hoog) en sloop van Rijksmonumenten het bestemmingsplan daartoe de mogelijkheid biedt. Het bestemmingsplan is ons inziens op maat gemaakt voor een inmiddels door maatschappelijk verzet gesneuveld eerder bouwplan. Voor alle bestemmingsplannen in het gebied van het beschermd stadsgezicht moet gelden dat het een beschermend bestemmingsplan is in de zin van artikel 36 van de Monumentenwet. Dat is ons inziens hier niet het geval. Op 29 januari 1999 wees de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de binnenstad van Amsterdam aan als beschermd stadsgezicht. De Minister stelde voor het Binnengasthuisterrein expliciet een termijn van drie jaar ter vaststelling van beschermend bestemmingsplan. De status van beschermd stadsgezicht heeft Amsterdam gekregen voor vrijwel zijn gehele historische binnenstad vanwege de overwegend historisch waardevolle bebouwing en het feit zowel het bebouwingsbeeld als de structuur van het gebied samenhangend en waardevol zijn en van algemeen belang vanwege zijn schoonheid.
Onze belangrijkste grief is dat het uiteindelijk vastgestelde bestemmingsplan Binnengasthuisterrein e.o. niet het beschermend bestemmingsplan is dat de wet vereist. Onze belangrijkste overweging daarbij is de wijzigingsbevoegdheid voor een 40 m hoge toren en de wijzigingsaanvraag voor sloop van Rijksmonumenten en vrijstellingsaanvraag voor nieuwbouw in een bebouwingsvlek die toevalligerwijze precies overeenkomt met een inmiddels achterhaald bouwplan van de UvA. In de door GS overgenomen overweging van de Gemeenteraad op pagina 1 van de vastgestelde Raadsvoordracht staat: "Wij menen in dit plan een balans te hebben gevonden tussen de vereiste dynamiek in de binnenstad en de wettelijke verplichting tot het opstellen van een beschermend bestemmingsplan". Ons inziens illustreert deze passage overduidelijk dat het bestemmingsplan buiten de grenzen, getrokken door artikel 36 van de Monumentenwet, treedt.

Wij hopen dat een uitspraak van uw College tevens gevolgen zal hebben voor de in Amsterdam gangbare praktijk van 'postzegel-bestemmingsplannen'. Dergelijke op maat gemaakte bestemmingsplannen achten wij in strijd met de bedoelingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Monumentenwet en staan eveneens haaks op de bedoelingen van de wetgever een gebied aan te wijzen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet. De sinds de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht opgetreden situatie heeft nog geen gevolgen gekregen voor de in Amsterdam gangbare praktijk bij grote bouwplannen. Bestemmingsplannen moeten ons inziens niet op maat gemaakt worden voor bouwplannen maar moeten de criteria aangeven waarbinnen bouwplannen kunnen worden ingepast zonder schade toe te brengen aan de cultuurhistorische waarden die met de aanwijzing in de zin van de Monumentenwet worden beschermd.
Wij voelen ons gegriefd dat GS op onze bedenkingen niet serieus zijn ingegaan en vragen uw College uitspraak te doen over de vraag of het bestemmingsplan BG-terrein op bovenstaande gronden in strijd is met artikel 36 van de Monumentenwet door ons beroep gegrond te verklaren en het bestemmingsplan alsnog uw goedkeuring te onthouden.
De VVAB machtigt haar voorzitter, Walther Schoonenberg, haar stellingen tijdens de mondelinge behandeling toe te lichten. De vereniging zal, na een daartoe ontvangen bericht van uw College, het verschuldigde griffierecht voldoen. Adhesiebetuigingen van de andere bij het Amsterdam Overleg betrokken organisaties worden nagestuurd.

Met de meeste hoogachting,

Walther Schoonenberg, voorzitter
Geurt Brinkgreve, secretaris

Amsterdam, 10 december 2002

(*) De volgende bij het Amsterdam-Overleg aangesloten organisaties hebben adhesie betuigd: het Koninklijk Oudheidkundige Genootschap, het Genootschap Amstelodamum, het Cuypers Genootschap en de Stichting Diogenes.

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.