Aan: Dagelijks bestuur
Stadsdeel Amsterdam-Centrum
Postbus 202
1000 AE Amsterdam
Geacht bestuur,
Drinken in de openbare ruimte op de Prinsengracht. |
De Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad steunt de bewonersgroepen en de wijkcentra, als
het gaat om de huidige discussie over de nieuwe horecanota. De nota bepleit deregulering en geeft daarvoor een
aanzet die bij kritische beschouwing alleen maar een andere en waarschijnlijk nog veel bewerkelijker regulering
betekent. Dat is dan ook niet het werkelijke doel van deze nota. De nota weegt geen zaken tegen elkaar af maar is
geheel toegesneden op meer ruimte voor de horeca. Daardoor gaat de nota voorbij aan het feit dat in de binnenstad
vele belangen samenkomen, waartussen een goede belangenafweging moet plaatsvinden. Het is dus geen goede
bestuurlijke nota, maar een nota die geschreven lijkt te zijn door en voor één belangengroep: de horeca. De
eenzijdige aandacht voor de problemen van deze belangengroep – met kennelijk een goede lobby naar het dagelijks
bestuur – gaat ten koste van wat wij voor de binnenstad essentieel achten: de woonfunctie. De overheid moet daar de
condities voor blijven scheppen, want als de marktwerking onbeperkt zijn gang kan gaan, verschraalt de binnenstad
tot een themapark van zuipen, vreten en feesten. Een akelig vooruitzicht.
De nota geeft opnieuw aanleiding de vraag te stellen van wie de stad nu eigenlijk is. Onlangs hield Geert
Mak een lezing voor onze vereniging met precies die kernvraag. In de grootste conflicten in de geschiedenis van
Amsterdam staan groepen met tegengestelde belangen tegenover elkaar. In de jaren ’70 ging het om de vraag:
cityvorming of bouwen voor de buurt? In die periode stond de Amsterdamse binnenstad er slecht voor. Het was niet
meer in trek in de binnenstad te wonen: er was een grote trek naar buiten, gestimuleerd door de overheid die de
historische binnenstad wilde vervangen door iets totaal anders. Tegen de stroom ontstond een herstelbeweging die de
versleten woonhuizen ging opknappen en bewoonbaar maken. Die beweging heeft de binnenstad gered en vandaag
de dag plukken zowel bewoners als exploitanten daar de vruchten van. Als je ’s avonds door de binnenstad loopt, zie
je overal licht branden achter de vensters. Daar wonen mensen die vinden dat het hun stad is.
De keerzijde van de medaille is dat de binnenstad ook aantrekkelijk is geworden voor bezoekers en
toeristen. Als de overheid daarbij geen grenzen stelt, dreigt wat uiteindelijk met elke toeristische topattractie door
commerciële uitputting gebeurt: de aantrekkelijkheid gaat teloor waarna men naar andere nog niet verpeste oorden
gaat uitkijken. Op het Begijnhof is te zien wat grosso modo ook voor de binnenstad als geheel dreigt. De openbare
ruimte komt zo onder druk te staan, dat er een onaanvaardbare aantasting van de privé levenssfeer van de bewoners
ontstaat. Daardoor volgen ongewenste ingrepen door het gebied af te sluiten, een noodoplossing om het gebied voor
de bewoners terug te veroveren.
Een vergelijkbaar proces zien we in de zogenaamde horecaconcentratiegebieden, waar het publieke domein
door één groep wordt gemonopoliseerd. Als je niet tot die groep behoort, heb je er niets te zoeken. Het zou de taak
van de overheid moeten zijn het publieke domein te beschermen en zoveel mogelijk terug te veroveren, om te
voorkomen dat bewoners zelf maatregelen gaan nemen. Deze horecanota doet precies het tegenovergestelde: volledig
in tegenspraak met het officiële beleid van de functiemenging waaraan ook in deze nota lippendienst wordt verricht,
krijgt één functie de overhand. Voor ons is de binnenstad geen historische façade voor schaamteloze commerciële
uitbating, waar alles voor moet wijken met het argument dat de vertrutting hoogtij viert en als je rust wilt, je maar
naar de hei moet verhuizen. Dat is de omgedraaide wereld: de stad is in de eerste plaats van haar bewoners. Het gaat
om het beheer van de leefruimte. Dat is een bestuurlijke verantwoordelijkheid. Het beheerregiem moet daarbij
volgens het Beleidsplan Binnenstad zijn toegesneden op de primaire functie: de woonfunctie. Deze horecanota
betekent een forse stap in de verkeerde richting.
Ook de verkondigde stelling dat de horeca een bijdrage levert aan het behoud en herstel van panden is een
verbazingwekkende kijk op de werkelijkheid. Om welke bijdrage gaat het hier? De goedkope kitsch die in
monumenten wordt getimmerd? De slechte horeca-lantaarns en lampjes en andere vormen van gevelontsieringen
gecombineerd met noodzakelijke (brand)veiligheidsvoorzieningen? Ze betekenen in de praktijk een grove aantasting
van de monumenten. De terrassen met hun goedkope tuinmeubilair, de schotten die overal als afscheiding in het
publieke domein verschijnen en de uitbouwen die aan gevels worden gebouwd, betekenen niet alleen een
privatisering van het publieke domein maar hebben tevens een ontluisterend effect op het stadsbeeld.
Ook indirect is er een nadelig gevolg voor de monumenten. De toenemende horecafunctie leidt tot een
verdringingsproces: gewone, normale bewoners en gezinnen met kinderen worden weggedrukt door tijdelijke
bewoners, die van feestvieren en het nachtleven houden. Ook in het bedrijfsleven treedt verdringing op:
horecabedrijven drukken andersoortige bedrijven weg. Het promotieverhaal van het stadsdeel over het
werkgelegenheidseffect van de horeca is dus eenzijdig en kortzichtig. Daarmee is het verhaal niet uit. Geluidsoverlast
en drankmisbruik zorgen voor irritatie bij gewone bewoners. In zo’n ontwikkeling van verschraling worden weer
bedelaars, straatmuzikanten en zakkenrollers aangetrokken. Het proces versterkt zichzelf en leidt uiteindelijk tot een
totaal andere binnenstad, waarin geen economisch draagvlak meer is voor het noodzakelijk onderhoud van de
duizenden woonhuismonumenten die onze binnenstad rijk is.
Een rampscenario? Ja, als deze horecanota wordt uitgevoerd. De ontwikkeling naar een pretpark is
momenteel de belangrijkste bedreiging van de binnenstad. De nieuwe horecanota zegt te willen dereguleren, terwijl
de regels juist gehandhaafd zouden moeten worden. Die regels zijn geen ‘doel op zich’, maar nodig om het
multifunctionele karakter van de binnenstad te behouden en het publieke domein te beschermen. Dat is de
belangrijkste taak van het stadsdeel Centrum.
Tenslotte nog enkele losse kanttekeningen bij de horecanota.
Walther Schoonenberg
voorzitter
Amsterdam, 21 mei 2003