Rapportage binnenstad: een waarschuwing

Voor veertig gulden is op de achtste verdieping van het Wibauthuis de 'Periodieke Rapportage Binnenstad 1987' te krijgen. Het is de tocht en de prijs waard, vooral wanneer men dit boek legt naast het 'Voorontwerp van de tweede nota over de Amsterdamse binnenstad' dat in 1968 als bijlage van het Gemeenteblad verscheen.

Nieuwe huizen in de Anjeliersstraat. Jordaan of Almere?
Nieuwe huizen in de Anjeliersstraat. Jordaan of Almere?

Het budget van het Gemeenteblad was toen ruimer dan nu; het Voorontwerp is een typografisch fraai verzorgde uitgave met veel kaarten in meerkleurendruk. Zeventien particuliere organisaties, variërend van de Kamer van Koophandel tot het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, hebben vervolgens een gemeenschappelijk commentaar op het Voorontwerp opgesteld. Verder is het niet gekomen; een definitieve 'Tweede Nota' is nooit verschenen. Het recente werk is bescheidener, het bevat geen beleidsvoornemens van het gemeentebestuur, maar, zoals de titel aangeeft, een rapportage over de huidige situatie en een aantal 'aandachtspunten' , eigenlijk aanbevelingen door één gemeentelijke dienst, namelijk Ruimtelijke Ordening.
De tekst begint aldus: 'Vanaf ongeveer 1980 staat de binnenstad weer extra in de belangstelling en heeft een uitgebreide discussie plaatsgevonden over haar ontwikkeling'.... Die aanhef illustreert, hoe kort van memorie en hoe beperkt van horizon het bestuurlijk denken is. De discussie over de toekomst van de binnenstad werd immers geopend door de eerste Nota van burgemeester en wethouders van februari 1955, een merkwaardig hybridisch stuk, waarin de wederopbouwplannen-Nieuwmarkt, Jodenbreestraat, Weesperstraat enz. werden aangeprezen als methoden om de oude stad in leven te houden. Het was zoiets als een betoog dat water niet nat is en dat vuur niet brandt. Daarop volgde een scherp 'Antwoord' van de vier oudheidkundige verenigingen, gepubliceerd in Heemschut van augustus 1955. De opzet van de enkele jaren later in het leven geroepen Raad voor de Stedebouw was om in een open gedachtenwisseling tussen enerzijds de ambtelijke deskundigen van Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, die vasthielden aan de vooroorlogse ideeën over verkeersdoorbraken, cityvorming en krotopruiming, en aan de andere kant de particuliere organisaties die opkwamen voor het monumentale stadsbeeld, over en weer een beter begrip te kweken en zo mogelijk tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Dat is ook in zoverre gelukt dat, gedateerd 28 april 1961, in het Gemeenteblad een Rapport inzake de Binnenstad verscheen, na uitvoerige discussie opgesteld door de Raad voor de Stedebouw onder voorzitterschap van de wethouder voor de Publieke Werken. In de inleiding staat: ' De raad ziet geen redelijke grond voor het herhaaldelijk gebleken defaitisme, dat de karakteristieke schoonheid van de Amsterdamse binnenstad aan de praktische eisen van onze tijd ten offer zou moeten vallen. De raad meent dat het mogelijk en daarom noodzakelijk is, de Amsterdamse binnenstad met behoud, herstel en regeneratie van haar onvervangbare architectonische en stedebouwkundige waarden, het gezonde levende hart van Nederlands hoofdstad te doen zijn'. In de conclusie komen wij een passage tegen over de 'paradoxale toestand dat men terwille van de gaafheid van de nieuwe stadsdelen geen schuurtje bij mag bouwen, doch dat bijzonder waardevolle en gevoelige stadsbeelden van de binnenstad op de meest grove wijze kunnen worden aangetast door gebouwen waarvan geen dringende noodzaak de agressieve vorm en de storende plaats aannemelijk maakt'. Dat is krachtige taal, niet afkomstig van Heemschut of Amstelodamum, maar ondertekend door het dagelijks bestuur van de Amsterdamse Raad voor de Stedebouw, waarvan zowel de wethouder als de directeur der Publieke Werken deel u itmaakten, en het is aangenomen door de gemeenteraad.

Zorg voor het monumentale stadsbeeld

Hoe komt het dat ruim een kwart eeuw later van deze beginselverklaring niets is terug te vinden in de Periodieke Rapportage? Het hoofdstuk 'Huidig beleid' besteedt welgeteld zeven regels aan de Monumenten, waarin als eerste beleidsdoel wordt genoemd het tegengaan van speculatie, alsof dat na het kelderen van de koopprijzen omstreeks 1980 nog aan de orde zou zijn. De afzonderlijke paragraaf Monumenten is de kortste van het hele boek, niet meer dan eenderde pagina, en bevat de onthullende mededeling dat de binnenstad geen museum mag worden, het meest afgezaagde cliché uit het tekstboek van aspirant-slopers. Nu betekende de ietwat fanfare­ achtige beginselverklaring van 1961 allerminst dat alle concrete plannen voor doorbraken en storende nieuwbouw in de prullenmand waren verdwenen; de vinnige controverse over de Jordaan en de Nieuwmarkt moesten toen nog komen. Amsterdammers die van hun stad houden konden er echter wel een algemeen beleidsvoornemen uit afleiden, een criterium waaraan veranderingsprocessen zouden worden getoetst.
In het bijzonder hield dit in dat 'herstel en regeneratie van de onvervangbare architectonische en stedebouwkundige waarden' niet zou worden beperkt tot het begeleiden van incidentele, door de eigenaren ondernomen restauraties door de rijksdienst en het gemeentelijk bureau, maar ook voor andere sectoren een richtsnoer zou moeten worden. Dat is niet uitgekomen; monumentenzorg is nu een geïsoleerde activiteit die door anderen als lastig wordt ervaren en terzijde geschoven.

Wonen

Herstel van de woonfunctie in het kader van de stadsvernieuwing is - uiteraard - een belangrijk onderdeel vandeRapportage. Sinds1980isdewoningvoorraadin de binnenstad met 4000 en het aantal bewoners met 50.000 toegenomen, terwijl elders in de stad het inwonertal blijft dalen. Enkele passages trekken de aandacht: 'Relatief veel particuliere bouwinitiatieven waaronder nogal wat van eigenaar-bewoners, komen niet tot uitvoering. De oorzaken hiervan zijn slechts gedeeltelijk duidelijk (pand verkocht of gekraakt, jarenlang getouwtrek). Uiteindelijk komt de gemeente bij relatief veel van deze panden tot planvorming. . . . Een heroverweging is nodig over de wijze waarop particuliere bouwinitiatieven worden behandeld. Met name in de stadsvernieuwingsgebieden vindt ontmenging van functies plaats. Voortzetting van de huidige werkwijze leidt tot monofunctionele woongebieden op de Westelijke Eilanden en in de Jordaan in plaats van handhaving van het gemengde karakter'. Het zijn regels om aandachtig te herlezen. Met alle voorzichtigheid die de ene gemeentedienst jegens de andere diensten en vooral jegens het gemeentebestuur in acht neemt, wordt hier aangeduid: Wij zijn op een verkeerde weg met de stadsvernieuwing, het worden monotone buurten, waaruit de eigenaar-bewoners en de zelfstandige kleine bedrijven worden weggepest met bureaucratische chicanes, om de grond te kunnen onteigenen, en alléén gesubsidieerde huurwoningen te bouwen voor modale inkomens.
Op vele plaatsen in de Rapportage wordt gewezen op de gemengdheid van functies als een der belangrijkste attracties van de binnenstad. Die attractie wordt door het huidige beleid aangetast; stadsvernieuwing ontaardt in een overjarig nummertje rancuneuze klassenstrijd ten koste van de stad. In dat kader wordt ook de hiervoor genoemde passage uit het hoofdstuk 'Huidig beleid' duidelijk, dat het waken tegen speculatie een eerste beleidsdoel bij de monumentenzorg zou zijn. Particuliere eigenaren die hun monument willen restaureren, zijn in de ogen van deze beleidsmakers - wie het dan ook zijn mogen - verdachte personen, kapitalisten die buiten het distributie-apparaat vallen, en dat mag eigenlijk niet. Wat wel mag is een voorkeursbehandeling voor krakers die bereid zijn om zonder rellen te verhuizen.

Parkeren

Er is nóg een voor de leefbaarheid van de stad essentieel onderwerp, waarvan behoedzaam wordt aangeduid dat de partijpolitieke stokpaardjes haaks staan op de reële behoeften, namelijk de parkeeroverlast. 'Tegen parkeergarages voor kort- en lang-parkeren in de binnenstad bestaan overwegende bezwaren, omdat zij het autoverkeer te ver de stad in voeren. In de binnenstad worden geen nieuwe publieke parkeergarages gebouwd'.
Zo lezen wij in de paragraaf 'Huidig beleid'. Dat is een mooi, rotsvast progressief principe. Niemand zal tegenspreken dat fietsverkeer gezonder en beter voor het stedelijk milieu is dan de autolawine, en dat het openbaar vervoer aanzienlijk is verbeterd. In de paragraaf Kultuur en Vermaak staat: 'Gezien de demografische ontwikkeling in het land en in de stad is het een feit dat met name jongeren Amsterdam bezoeken voor de kunstsector, een beangstigend gegeven voor de centrumpositie van Amsterdam en in het bijzonder voor het kultuur- en uitgaansleven in de binnenstad. De traditionele voorsprong van Amsterdam lijkt te éénzijdig gebaseerd te zijn op een krimpende doelgroep, namelijk de jongeren'.
Een niet onbelangrijke reden voor ouderen om 's avonds de binnenstad te vermijden is dat het geen genoegen is om na 11 uur in de tram of bus naar huis te gaan: men voelt zich niet veilig, en conducteurs om aan agressief wangedrag van jongeren een eind te maken, zijn afgeschaft. Een ander punt is dat ook de bewoners van de nieuwe woningwetwoningen hun auto voor de deur willen hebben, en daarmee wordt in de stadsvernieuwingsplannen geen rekening gehouden. Het zwaarst wegende argument om in de binnenstad wèl inpandige of ondergrondse - of onderwaterse - parkeerruimte tot stand te brengen, is het voor automobilisten onbereikbaar worden van winkels en kantoren. De Bijenkorf kreeg ten slotte zijn parkeergarage, omdat Amsterdam het anders zonder de Bijenkorf zou moeten stellen: zó simpel ligt dat.
Het programmapunt 'geen parkeergarages' brokkelt nu af, om te beginnen onder het Stadhuis zelf. Bij het Centraal Station komt er een, aan het Leidsebosje, in het bouwplan Singel-Heiligeweg, en wellicht ook onder het Museumplein. Wie het Plein in Den Haag en het Vrijthof in Maastricht kent, weet wat een opluchting het geeft, wanneer een openbare ruimte autovrij is gemaakt door het rijblik onder de grond te bergen. De Rapportage geeft uitvoerige informatie over de gemeentelijke maatregelen om vooral het langparkeren door forensen terug te dringen. Ook hier blijkt de werkelijkheid gecompliceerder dan het programma: van de autoverplaatsingen met motief werken heeft slechts 30% een parkeerduur langer dan zes uur, en 35% korter dan twee uur. Een staafgrafiek geeft aan dat verreweg het grootste aantal langparkeerders bestaat uit bewoners, en dat werken, zaken, winkelen en horeca in overwegende mate tot een parkeerduur van twee uur of korter leiden. De kern van de zaak blijft dat de binnenstad geen ruimte heeft om aan de parkeerbehoefte te voldoen; een telling in 1981 wees 7000 illegaal geparkeerde auto's aan. De mogelijkheden om daartegen op te treden zijn onvoldoende, zo concludeert de Rapportage, de boetes bij een wielklem zijn te laag en uitgebreide wegsleepbevoegdheden ontbreken. De parkeeroverlast bestaat in alle binnensteden, een afdoende oplossing is nog nergens gevonden, maar het dogma dat parkeergarages héél slecht zijn, heeft Amsterdam wel tientallen jaren achterstand bezorgd.

Werken

De grootste zorg van de Rapportage betreft het werken. Nog steeds is de binnenstad het belangrijkste werkgebied van Amsterdam, maar dat wordt snel minder. In 1975 werkten nog 110.824 mensen in de binnenstad (31 % van het stedelijk totaal), in 1985 waren die cijfers 86.166 (28 % van het totaal). Volgens de planologen is 80.000 arbeidsplaatsen in de binnenstad het minimum om de centrumfunctie in stand te houden. Was in de jaren zestig de expansiedrang van het bedrijfsleven nog zó sterk dat het Voorontwerp tweede Nota Binnenstad van 1968 de hele grachtengordel als kantorengebied aangaf met uitbreidingen in de Kinkerbuurt, de Pijp en langs de Weesperstraat, tien jaar later was de weegschaal omgeslagen; bedrijven vertrokken naar een industriegebied of naar een andere gemeente, de werkgelegenheid nam af, de bestedingen in de winkels liepen terug, het leefmilieu en de kwaliteit van de openbare ruimten gingen sterk achteruit. Het zijn ontwikkelingen, waarvan de Amsterdammers, door de stad lopend en de kranten iezend, wel symptomen opmerken, maar die men niet overziet. De Rapportage-1987 laat de lijnen zien, uitgesplitst naar bedrijfstakken, aan de hand van tabellen en grafieken; boeiende en niet zelden benauwende lectuur. Nog altijd, zo begint de inleiding, bepaalt de binnenstad voor een groot deel het imago van Amsterdam als stad van internationale allure. Nog altijd is de binnenstad een aantrekkelijk vestigingsmilieu voor veel functies en een hoogwaardige ontmoetingsplaats. Of dat zo blijft, hangt af van de mate waarin criminaliteit, vervuiling, verslonzing van de openbare ruimten en onbereikbaarheid kunnen worden teruggedrongen.

Toerisme en congressen

De positie van Amsterdam als vierde toeristenstad van Europa, na Londen, Parijs en Rome, is verloren gegaan. Amsterdam staat wat het aantal overnachtingen betreft nu op de achtste plaats: Athene, Wenen, Madrid en München zijn onze stad voorbijgestreefd. Het verschil met Brussel is nog maar heel klein. 'Het aanbod van hotelbedden in Amsterdam is de laatste jaren toegenomen en zal nog verder toenemen in de nabije toekomst. De vraag naar hotelbedden toont bij buitenlanders en bij Nederlanders een dalende trend. Als deze ontwikkeling in aanbod en vraag zich doorzet, dan laten de gevolgen zich raden', zo constateert de Rapportage. Onder de sterke punten van Amsterdam wordt als nummer één genoemd de grootse monumentale binnenstad. Dat verwondert ons niet. Het in goede staat brengen en houden van dit kostbare erfgoed is niet alleen een cultureel, maar ook een economisch belang. Wordt daarmee voldoende rekening gehouden, bij voorbeeld bij nieuwbouwplannen in het Centrum of bij de herbestemming van gemeentelijke monumenten, zoals de Waag en het Prinsenhof?
'Bij de beslissing om een stad te bezoeken speelt het imago een belangrijke rol. Het imago van Amsterdam is echter bepaald niet gunstig: Amsterdam wordt als vies en onveilig gezien'. Het zal jaren kosten en veel inspanning vergen om dit negatieve beeld te verbeteren, in de eerste plaats door het bestrijden van de oorzaken. Een tweede belemmering voor een bezoek aan Amsterdam is dat de hotels en de restaurants duur zijn; in Brussel en Wenen slaapteneet de bezoeker aanzienlijk goedkoper. Amsterdam heeft te veel dure hotels en te weinig in de categorieën 1, 2 en 3-sterren.
Van groot belang voor de hotellerie zijn de congressen.
'Met slechts 47 internationale congressen per jaar blijkt Amsterdam na München en Stockholm op de 13de plaats te komen. Het niet in Amsterdam gevestigd zijn van internationale samenwerkingsorganisaties kan als een verklaring worden genoemd. Daarmee is echter niet verklaard, waarom een stad als Wenen er wel in geslaagd is internationale samenwerkingsorganisaties aan te trekken en Amsterdam niet'. Vergelijkende cijfers: Parijs had in 1985 niet minder dan 274 internationale congressen, Genève 212 en Wenen 127.

Conclusie

In het voorgaande zijn slechts enkele onderwerpen genoemd uit de hoeveelheid informatie in het bijna 300 pagina's tellende boek. De Dienst Ruimtelijke Ordening houdt Amsterdam en in het bijzonder het gemeentebestuur een spiegel voor: zó is de situatie, dat zijn de cijfers. Voorzichtig geformuleerd als 'toekomstverwachtingen' of 'nieuwe projecten' zijn de zaken aangeduid die extra inspanning en geld zullen vergen om te voorkomen dat de Amsterdamse binnenstad een door autoblik verstopte, verfomfaaide provincieplaats wordt.

Geurt Brinkgreve

(Uit: Binnenstad 114, maart 1989)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.