Zonderlinge bondgenoten: Administratiegebouw Binnengasthuisterrein

Op 7 november '90 stuurde de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg aan Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad een brief met de volgende inhoud:

"De discussie over (gedeeltelijke) sloop van gebouw 3 op het Binnengasthuisterrein beleefde onlangs haar tienjarig jubileum. In augustus 1980 bracht de werkgroep Binnengasthuisterrein haar rapport uit, waarin werd voorgesteld de volledige gasthuisbebouwing langs de Grimburgwal waaronder gebouw 3, te slopen. Tien jaar later beperkt deze discussie zich nog slechts tot de achterbouw van gebouw 3. Een ontwikkeling die de monumentenzorg en de pleitbezorgers voor het stadsschoon toch tot tevredenheid zou moeten stemmen. Verheugd en tevreden zijn wij echter allerminst.
Ondanks het feit dat de architectonische en architectuur-historische waarde van gebouw 3 (voor-+ achterbouw) in brede kring is onderkend, en ook de raadscommissie voor de ruimtelijke ordening nog vorig jaar april besloten heeft dat niet tot sloop mag worden overgegaan, wordt 'de buurt' vandaag opnieuw gevraagd zich over sloop uit te spreken. Sloop ditmaal niet voor 'ruim en zonnig' plein dat het verblijfsklimaat op het gasthuisterrein zou verbeteren, maar voor nieuwbouw voor de huisvesting van een aantal diensten van de eigenaar, de Universiteit van Amsterdam. Dat wil zeggen sloop van een architectonisch interessant en constructief in goede staat verkerend gebouw.
Komt dit plan voort uit botte onrust om nu eindelijk eens serieus naar herbestemmingsmogelijkheden te kijken of is het een laatste poging van de universiteit het gelijk toch aan haar kant te krijgen?"

Het dossier over het Binnengasthuisterrein kan allengs een boekenplank vullen. Vruchteloos zijn al die nota's, studies en brieven niet geweest. Er is met mate gesloopt en met zorg nieuw gebouwd, men kan nu onder een poort aan de Kloveniersburgwal en door een opening in de gevelwand van de Nieuwe Doelenstraat doorlopen naar de Grimburgwal en dan ziet men een boeiende afwisseling oude en nieuwe gebouwen om zich heen. De 'schil' van het terrein is vrijwel overal gehandhaafd. In de grillige plattegrond is nog allerlei herkenbaar van vijfhonderd jaar stedelijke historie: de kloosters van de Oude en de Nieuwe Nonnen, het Gasthuis, de Nederlandsche Bank en nog veel meer. Al vóórdat de Universiteit van plan was het terrein leeg te slopen was de Nederlandsche Bank op datzelfde idee gekomen, in 1953. Aan het Frederiksplein is het 'Monster van Duisenberg', ook wel genaamd 'het kameel van Troje', evengoed een ramp, maar de betreurde Galerij was toen toch al veroordeeld, eerst ten behoeve van een nieuw stadhuis, daarna voor een opera.
De vlotheid om stukken bebouwing van de kaart te vegen is nauwelijks te volgen voor mensen die wèl oog en hart voor de stad hebben, een eigenschap waardoor de huidige universiteitsbestuurders kennelijk niet worden gehinderd. Bij een 'normale' projectontwikkelaar is de motivatie duidelijk. Hij maakt een sommetje: lokatie, grond- en bouwkosten, rendement per vierkante meter, kassa. Maar de universiteit? Waarom willen de heren met alle geweld een werk van de architect Van der Meij, gelijktijdig gebouwd met diens hoofdwerk het Scheepvaarthuis, voor de helft slopen? Er moet een door Theo Bosch ontworpen nieuwbouw komen voor enkele belangrijke diensten, dat is het motief. Maar het glazige paasei dat Bosch daar neer wil zetten is niet groter dan het bestaande gebouw, dat binnen zijn betonskelet-constructie een nieuwe indeling kan krijgen, zonder de vorm aan te tasten. Theo Bosch heeft voor de Universiteit het gebouw voor de literaire faculteit aan het Singel neergezet. Over het uiterlijk is niet iedereen even enthousiast, maar het interieur is zonder meer een beproeving voor degenen die er moeten werken of op bezoek komen. Misschien zou de universiteit er goed aan doen een andere architect te kiezen.

Het loont de moeite het dossier over het bedreigde gebouw door te bladeren. We vinden daar een brief van 11 september 1981, ondertekend door ir. H. Klooster, thans hoofd van het Bureau Monumentenzorg, toen hoofd van de hoofdafdeling bouwkunde van de Dienst Openbare Werken, waarin de waardevolle eigenschappen van gebouw 3 worden toegelicht, met de conclusie dat er ernstige bezwaren bestaan tegen het voornemen tot sloop. Er zijn verschillende brieven van de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg, waaronder één, van 8 maart 1981, die aldus eindigt: "Dit administratiegebouw annex kinderkliniek, een zeer vroeg voorbeeld van de Amsterdamse School, is in de tot dusver gepubliceerde rapportages sterk ondergewaardeerd en dient volgens de Raad behouden te blijven vanwege haar monumentwaardigheid. Immers, in nieuwe techniek, nl. toegepast beton, bracht Van der Meij de nieuwe inzichten op het gebied van de ziekenhuisbouw, zoals toegepast in het Sanatorium 'Zonnestraal' te Hilversum, over naar de door allerlei beperkingen omgeven werkelijkheid van de Amsterdamse binnenstad. Hij deed dit zo voortreffelijk dat gebouw 3 ook de stedebouwkundige waarde van deze plek verhoogde". De brief is ondertekend door de voorzitter mr. E. Dienaar, oud-raadslid, thans een der vertegenwoordigers van Heemschut in het overleg van de vijf verenigingen, en de secretaris, drs. J. Dekkers, tot voor kort hoofd van het Bureau Monumentenzorg. Aangenomen mag worden dat leden van een gemeentelijke adviesraad weten waarover zij het hebben, en overtuigd zijn van wat zij schrijven aan het gemeentebestuur.

Dezelfde drs. J.G.M. Dekkers schreef op 17 november 1990 aan wethouder Saris, 'namens enige buurtbewoners': "Ondergetekenden, bewoners van dit deel van de binnenstad, wensen uitdrukkelijk aantekening dat er voorkeur wordt gegeven aan vervanging van de beeldverstorende achterbouw van gebouw 3 d.m.v. een inspirerend nieuw gebouw. Het ontwerp dat architect Theo Bosch daarvoor heeft gemaakt spreekt ons zeer aan. De huidige achterbouw is nl. lomp en lelijk, heeft geen enkele historische waarde, en doet afbreuk aan het voorgebouw en de rest van het B.G.-terrein".
Het is een open brief die de schrijver rondzendt om adhesiebetuigingen te werven. Toch wel vreemd, zo'n brief. In '81 'sterk ondergewaardeerd', 'voortreffelijk', 'behouden wegens monumentwaardigheid', 'verhoogt de stedebouwkundige waarde van de plek', in '90 'beeldverstorend', 'lomp, lelijk', 'geen enkele historische waarde...'
Het gebouw is tussen '81 en '90 niet veranderd, het staat leeg, het is verwaarloosd en ten dele dichtgetimmerd, de gebruikelijke methode van kwaadwillige eigenaars die op sloop aansturen, maar het staat er nog net zo als in '81, en het verkeert, zoals de Raad voor de Monumentenzorg terecht schreef, constructief in goede staat.

Maar wat te denken van een voormalige monumentenzorg-ambtenaar die zich aanbiedt als pleitbezorger van een sloopvoornemen, waartegen hij tien jaar geleden zulke ernstige bezwaren op schrift stelde? In ieder geval dat aan zijn woorden weinig waarde kan worden gehecht.

G.B.

(Uit: Binnenstad 125, februari 1991)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.