Openluchtmuseum

In discussies over de toekomst van de Amsterdamse binnenstad duikt die uitdrukking altijd vroeg of laat op. Wat er ook gebeuren moge: het Centrum mag vooral "géén openluchtmuseum worden". Ik heb de indruk dat de mensen die deze term gebruiken zelden of nooit in een museum komen, laat staan in een openluchtmuseum. Het klinkt als een kreet van afschuw, een uiterste van verstoffing en verstarring.
Openluchtmuseum in Enkhuizen

In ons land bestaan enkele heel aantrekkelijke openluchtmusea. Om te beginnen natuurlijk in Arnhem. Het Nederlands Openluchtmuseum dateert uit 1918 en het draagt in zijn aanleg uiteraard het stempel van die tijd. In een fraai park staan, schilderachtig aan slingerpaden gegroepeerd, van elders overgebrachte boerderijen, molens en huizengroepjes, aangevuld met expositieruimten voor collecties klederdrachten en oude gebruiksvoorwerpen. 'Folklore' was toen een nogal nieuw begrip. Belangstelling voor volkssprookjes en gebruiken bestond al vroeg in de 19de eeuw, maar dat de traditionele bouwtrant en de ambachtelijke gebruiksvoorwerpen van het boerenland culturele waarden en kunstzinnige kwaliteiten hebben, moet toen voor een stedelijk publiek toch zoiets als een ontdekking zijn geweest.
De Zaanse Schans was een plan van de jonge architect Jaap Schipper tijdens de bezettingsjaren, een plan dat in de wederopbouwtijd steun kreeg van industriëlen uit de Zaanstreek, die graag de mogelijkheid aangrepen om molens en houten huizen die hun in de weg stonden, over te brengen naar een van de weinige onbebouwde plekken aan de Zaan. De huizen zijn, zoveel mogelijk, bewoond en zo is hier een ensemble ontstaan dat een indringend beeld geeft van hoe de dorpen langs de Zaan er in de 18de eeuw uitzagen.
Het jongste openluchtmuseum ligt in Enkhuizen. Het Zuiderzeemuseum met zijn collectie oude schepen en het onlangs gereedgekomen buitenmuseum waar meer dan honderd huizen en bedrijfsgebouwen uit de dorpen rondom de voormalige Zuiderzee zijn bijeengebracht en met uiterste zorg ingericht, is bedoeld als een gedenkteken: zó hebben vele generaties rondom de voormalige binnenzee gewoond en gewerkt. De gedachte om daarvan de materiële bewijsstukken bijeen te brengen ontstond toen tot de inpoldering was besloten, het was een erkenning door de overheid dat door de Zuiderzeewerken, hoe noodzakelijk ook uit een oogpunt van bescherming tegen overstromingen en van landwinning, veel waardevolle zaken verloren zouden gaan.
Deze drie voorbeelden kunnen volstaan om de opzet van openluchtmusea te verduidelijken. De bedoeling is om latere generaties iets te doen beseffen van hun eigen achtergronden, en om daarvoor aandacht en respect te kweken. Het gaat altijd om werk- en levenswijzen die voorbij zijn, en om dingen die niet meer worden gebruikt, zelfs niet meer bruikbaar zijn voor hun oorspronkelijke doel, hoe fraai zij ook zijn gemaakt.

Heeft dat iets te maken met de bescherming van gebouwen en stadsgezichten? Nee, volstrekt niets. Essentieel is niet dat gerestaureerde monumenten op een andere manier worden gebruikt dan toen zij pas waren gebouwd, essentieel is dàt zij worden gebruikt en een functie hebben in het hedendaagse leven. Weeshuizen worden musea, kerken worden concertzalen, regentenwoningen huisvesten representatieve kantoren, kleine wooneenheden waar eens kinderrijke gezinnen in bedsteden sliepen, worden ingericht tot studentenkamers. Bij al die herbestemmingen geeft het oude gebouw een extra kwaliteit aan het nieuwe gebruik, een architectuur-historische waarde, een ambachtelijke afwerking en een echo van het verleden, eigenschappen die niet of in elk geval niet meer zó kunnen ontstaan in de hedendaagse bouwpraktijk Wat voor het individuele monument geldt, geldt ook voor historische binnensteden als geheel. Allengs is het besef doorgedrongen dat een doorbraak voor het autoverkeer geen aantrekkelijke woon- en winkelstraat oplevert. Stratenpatronen uit voorbije eeuwen blijken goed te kunnen functioneren als moderne voetgangersgebieden. Dat de oude stad alleen in stand kan blijven door een continu proces van onderhoud, herstel en vernieuwing, wordt door niemand weersproken en dat is precies het tegenovergestelde van wat een openluchtmuseum toont.

Kortom, de leuze "geen openluchtmuseum" heeft in discussies over de ontwikkelingen in de binnenstad geen enkele reële inhoud. De uitdrukking zegt echter wel iets over de sprekers zelf, namelijk dat noch openluchtmusea, noch de door de Monumentenwet beschermde kwaliteiten hen interesseren, het gaat hen om een plek waar zij veel kunnen verdienen, om het even of dat in de Amsterdamse binnenstad of in Europoort gebeurt.

G.B.

(Uit: Binnenstad 124, december 1990)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.