Waardevolle elementen zouden in de planontwikkeling moeten worden meegenomen, waar mogelijk
opgenomen. Toen de Nota van Uitgangspunten in juni 1991 door de gemeenteraad werd vastgesteld, bleek
de tekst op verschillende punten af te wijken van het door de Rijksdienst bestudeerde concept. Het nader
uitgewerkte plan, dat begin 1992 naar Zeist werd gezonden, werd eind mei echter weer ingetrokken.
Toen verscheen namelijk een nieuw concept-Masterplan, als tussentijdse rapportage aan de
Amsterdamse Waterfront Financieringsmaatschappij (AWF). Dat wijkt zó sterk af van de Nota van
Uitgangspunten dat voorbereidende werkzaamheden voor de bestemmingsplannen die de wettelijke basis
moeten geven aan wat er ten slotte gebouwd gaat worden, voorlopig zijn opgeschort.
Deze ietwat warrige gang van zaken was voor de Rijksdienst aanleiding om dan maar zelf de
historische analyse op te stellen. Dat stuk "Een nieuwe oever voor een oude havenstad" is nu verschenen, en
het is een leerzaam en lezenswaardig verhaal. Eigenlijk had de hele discussie over wat er moet
gebeuren met de stadsrand aan het IJ, nu daar de havenfuncties zijn verdwenen, moeten beginnen met
een dergelijke studie. Bij zo'n eerste begin al tekent zich de scheiding der geesten af tussen degenen die
de ontstaansgschiedenis in een nieuwe ontwikkeling willen voortzetten, en degenen die het bestaande zo
nodig, en liefst zoveel mogelijk, willen uitvlakken om ter plaatse hun eigen ideeën te realiseren. Naar onze
mening is de eerstgenoemde opvatting het enige juiste uitgangspunt, eenvoudig omdat het bestaande
recht van bestaan heeft zolang niet is aangetoond dat het op enigerlei wijze een algemeen belang schaadt.
Dat uitgaan van het bestaande geen beletsel is voor noodzakelijke veranderingen, is vaak genoeg
bewezen, wat niet wegneemt dat het verwijt van verstarring of behoudzucht steeds weer opklinkt bij kritiek
op vernieuwingen, waarvan het enige, of tenminste het belangrijkste, argument is dat nieuw beter is dan
oud omdat het nieuw is, wat bijvoorbeeld bij wasmiddelen zo schijnt te zijn.
Het bestaande waar het bij de IJ-oevers om gaat is de stad zelf, met name de aangrenzende binnenstad, en
dan zijn de vragen: welke veranderingen, uitbreidingen en voorzieningen zijn goed voor de stad en de
mensen die daar wonen, werken of tijdelijk verblijven? Om enig inzicht in die vragen te krijgen kan
men de historische analyse van wat daar in de loop van de tijd gebeurde sinds de eerste eilanden in het IJ
werden aangeplempt, niet missen. Alles wat gelegen is ten noorden van de Haarlemmerdijk /
Haarlemmerstraat, een stukje Prins Hendrikkade, de Zeedijk, de Sint Antoniesbreestraat, de Jodenbreestraat, de
Muiderstraat en de Plantage Middenlaan, is gebouwd op door demping gewonnen, door bruggen
verbonden eilanden. Dat proces is in de 19de- en begin 20ste-eeuw doorgegaan ten behoeve van de
spoorwegen en het havenbedrijf, minder organisch geïntegreerd in de bestaande stad, maar daarmee toch in
een eigen ruimtelijke karakteristiek verbonden. Over de situering van het Centraal Station recht vóór de
oude Amstelmonding is destijds luid geklaagd, maar dat door Thorbecke afgedwongen besluit heeft de
stad niet alleen verrijkt met een imposant gebouw, maar ook de vroegere voordeurfunctie van het
Damrak tot nieuw leven gebracht, nu voor trein- in plaats van voor scheepsreizigers. Sinds de beroemde
plattegrond van Cornelis Anthonisz uit 1545 is de waterrand van Amsterdam voortdurend in beweging
geweest, en er is geen enkele reden waarom dat proces zou stoppen, nu de scheepvaartactiviteiten naar
het westen zijn verschoven. Bij al die veranderingen is echter de relatie tussen het IJ en de stad in stand
gebleven, zeker minder overtuigend dan vóór 1800, maar toch visueel en functioneel aanwezig.
In de Nota van Uitgangspunten leek de bedoeling aanwezig om de eilandenstructuur, mede door
differentiatie van de invulling per gebied, overeind te houden. "Bij bestudering van de ruimtelijke
uitwerking blijkt echter dat de ontworpen bouwmassa en de schaal zo massaal zijn dat alle moeite die gedaan
wordt om structureel op de situatie in te spelen, op het niveau van de bebouwing (massa, schaal) wordt
tegengewerkt. Het gevolg is dat wat een interessant, zich goed met de binnenstad verhoudend stadsdeel
zou kunnen zijn, een fenomeen wordt dat zich op conflicterende wijze aan de oude stad zal
opdringen.... De historische stad verdwijnt volledig achter de nieuwbouw. Voor markante elementen als de
Nicolaaskerk en de Posthoornkerk is geen plaats meer in de nieuwe skyline... Aan de IJ-zijde wordt in
het plan een geheel nieuwe stad gepresenteerd, waarachter de historische stad volledig schuil gaat". Aldus
de Rijksdienst over het concept-Masterplan. Kritisch is voorts het commentaar op de geprojecteerde
infrastructuur en wat de categorie karakteristieke bebouwing betreft worden alleen het Centraal Station
en de graansilo op de Westerdoksdijk gehandhaafd. "Van een duurzame integratie van cultuurhistorische
waarden in een toekomstig leefmilieu is op deze wijze geen sprake meer. Zeer veel cultuurhistorische
kwaliteit wordt opgeofferd aan grootschalige bebouwingsplannen".
Voor vele Amsterdammers die de laatste jaren met toenemende bezorgdheid in de krant de discussie in
de gemeenteraad en de meningen van elkaar bestrijdende experts volgen, zal het een verademing zijn dat
de Rijksdienst zich zo duidelijk heeft uitgesproken. Wordt er naar geluisterd? Ruim een jaar geleden gaf
deze dienst een brochure uit, getiteld "Cultuurhistorische kwaliteit in de ruimtelijke orde",
waarin wij lezen: "De Rijksdienst speelt nu meer dan vroeger een rol in de planning en de ordening van de
gebouwde omgeving en het cultuurlandschap. Een belangrijk instrument zijn daarbij de zogenaamde
cultuurhistorische verkenningen en de historische analyse". Bij de IJ-oeverplannen is daarvan helaas
nog weinig te merken.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 136, oktober 1992)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.