Dat in de jaren zestig nauwelijks gedacht werd aan functioneel hergebruik van monumentale bouwwerken, en dat daardoor vervreemding ontstond tussen gerestaureerde bouwkunst en nieuwe architectuur, kan alleen beweerd worden door iemand die altijd een veilige afstand tot de praktijk bewaard heeft. Functioneel hergebruik was al in 1918 het uitgangspunt bij de oprichting van 'Hendrick de Keyser', en het is de motor geweest van het herstel van woonhuismonumenten dat in tal van historische stadskernen het verkrottingsproces heeft omgebogen naar herwaardering.
"Het als halsstarrig ervaren, bijna museaal gerichte collectiebeheer van monumentenzorg bleek een
dynamische progressieve ontwikkeling van stad en land dikwijls in de weg te staan". Interessante
mededeling. De enige instelling die een museaal gerichte collectie historische bouwkunst vormt en beheert is,
opnieuw, de particuliere vereniging Hendrick de Keyser, die daarmee een onvervangbare plaats in het
Nederlandse monumentenbeheer inneemt. En die "dynamische progressieve ontwikkeling"? Dat is precies
het soort reclametaal, waarmee projectontwikkelaars en op hol geslagen gemeentediensten de historische
aanleg en bebouwing, overal waar ze de kans krijgen, proberen te vervangen door hun eigen projecten.
Volgens de "brede kijk" van de rijksdienst heeft die tegenstelling conservatief-progressief in de jaren
zestig en zeventig een eensgezinde visie op de behartiging van het belang van de historische omgeving in
de weg gestaan. Alweer: kolder. Die eensgezinde visie bestaat niet tussen slopers en herstellers, heeft
nooit bestaan. Wel bestond die eensgezindheid tussen vele eigenaren, particulieren en rechtspersonen, en de
toenmalige monumentenzorgers op gemeentelijk en rijksniveau. Het Bergkwartier in Deventer, de
Stokstraatbuurt in Maastricht, de honderden door de Amsterdamse Mij. tot Stadsherstel gerestaureerde
woonhuizen zijn enkele voorbeelden van een consistente visie op het historische erfgoed. Volgens de brochure
werden wel "opgezweept door het noodzakelijke naoorlogse herstel talloze restauraties verricht, maar het
bleven doorgaans incidentele eenmalige ingrepen". Wie de moeizame weg kent van een eerste
restauratievoornemen naar de oplevering van het werk, weet wat 'incidenteel' en 'eenmalig' betekent. Met
verbijstering lezen wij: "Het beeld van een stil en kwetsbaar object van geschiedenis en kunst dat gesloten voor de
buitenwereld, zijn cultuurhistorische ziel zichtbaar in lijdzaamheid bezit en totale afhankelijkheid van de
goede gever uitstraalt, moet zeldzaamheid worden". Wat is dat voor een slap geleuter? Zo'n tekst past in
het verhaal van de voorzitter van de BNA die met afgunst wees naar Tokio, waar men aan de tweede
generatie nieuwbouw na de oorlogsverwoestingen toe is. Dat geeft werk en winst, opruimen de oude troep!
Van monumentenzorg-zijde betekent die prietpraat zoiets als capitulatiegedrag bij voorbaat. Wel wordt
dat verpakt in rozige verwachtingen. "Als het belang van de historische omgeving onze samenleving ter
harte blijft gaan - en niets wijst er op dat we de beschaving de rug zullen toekeren -, vormt in de
21ste-eeuw het gerestaureerde monumentenbestand een substantieel deel van de inrichting van ons land".
Er zijn helaas tekenen te over dat vele machthebbers de architectonisch-stedebouwkundige beschaving
van de monumenten de rug toekeren: Hoog Catharijne in Utrecht, het Haagse Spuikwartier, de Kolk in
Amsterdam, de schaalvergroting vreet overal verder. Het monumentenbestand - gerestaureerd dank zij de
bewonderenswaardige inspanning van de jaren zestig en zeventig! - vormt een steeds kleiner en
voortdurend bedreigd deel van de inrichting van ons land. Zo ergens, dan hoort dat besef te worden uitgedragen
door de rijksdienst. De bezuinigingspolitiek van het ministerie van CRM, onder meer tot uiting gekomen
in het schrappen van het monumentenaandeel in de stadsvernieuwing, heeft, samen met het afschuiven
van de verantwoordelijkheid naar de gemeente, inderdaad geleid tot een isolement van de
monumentenzorg in het stedebouwkundig beleid - voor zover aanwezig. Dat isolement wordt niet ongedaan
gemaakt door flikvlooierig gewauwel over het marktgerichte denken dat de monumentenzorgers zich eigen
dienen te maken. Moeten de Domtoren, het Markiezenhof, het Paleis op de Dam soms marktgericht
worden geëxploiteerd? Als reclamemast en als gokhallen? Het is duidelijk dat de rijksdienst geen enkele
beheersverantwoordelijkheid draagt voor historische gebouwen! Dat opent het perspectief voor een brede,
vrijblijvende kijk op héél grote afstand, neerbuigend jegens voorgangers die het heel wat beter hebben
gedaan. Er is nu eindelijk enige financiële ruimte gekomen om een begin te maken met het herstel van de
schade door een 15-jarig wanbeleid. Heel wat gemeentebesturen en particuliere organisaties hebben
zich daarvoor ingespannen.
De kosten van misselijk makende drukwerkjes kunnen daarbij wel bezuinigd worden.
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 156, februari 1996)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.