Ergens in het midden van het gesprek vroeg ik naar zijn leeftijd. "Dertig jaar." Na mijn reactie dat dat voor een ontwerper met zijn kwaliteit en ervaring, jong was, straalde hij. "Bedankt", zei hij blozend en voegde er als afleidingsmanoeuvre meteen aan toe dat de Dienst Binnenstad met veertien bouwkundige ontwerpers werkt en dat twee mannen zijn aangewezen voor het ontwerpen van de openbare ruimte: hij en Fred Nottet. In het begin van het interview is hij behoedzaam, daarna verdwijnt zijn gereserveerdheid.
U bent eigenlijk het gezicht van de binnenstad?
"Nou, ja en nee. We doen met zijn tweeën het ontwerpwerk voor de openbare ruimte in de
binnenstad, maar je kan pas alleen een project maken als iedereen daaraan meewerkt."
Hoe bent u bij het Spui te werk gegaan?
Hebt u daar eerst uren stil op een bankje gezeten om alles op u te laten inwerken?
"Voor een deel werkt het wel zo, maar ja, dan kan je wel prachtige gedachten krijgen, maar je
hebt ook met allerlei gebruikerseisen te maken."
Wordt u daar niet gek van?
"Als mensen echt meedenken en het ontwerp sterk genoeg is, dan valt dat wel mee. Maar je moet
in een dergelijke situatie wel uitkijken dat het geen ratjetoe wordt."
Het Spui is volgens velen een verademing, na de manier waarop Dam, Rokin en Nieuwmarkt
zijn ingericht. Is hier sprake van golfbewegingen, is er bij het inrichten van de openbare ruimte
een soort mode die vanuit een bepaalde plaats wordt gedicteerd?
"Dat geloof ik niet. Je merkt wel dat de algemene mening is dat de voorbeelden die u noemt te
veel van het goede waren, maar het is niet zo dat ik op het Spui ben gaan zitten met het idee: 'Nu
ga ik voor een tegenbeweging zorgen'. Ik heb een tijdje in Barcelona gewerkt, ik liep daar stage
bij Joan Busquetts op de Dienst voor Stedelijke Planning. Barcelona was hard toe aan een
oppepper. Er stond veel slechte architectuur uit de Franco-tijd. De beste en eigenlijk de enige
effectieve manier om de stad te verbeteren was om iets aan de openbare ruimte te doen. En die is
daar schitterend geworden. Opvallend is, hoeveel hoogwaardig materiaal is gebruikt. De
straattegels, de lantaarns, het is allemaal prachtig. Topkwaliteit is daar de algemene standaard.
Mijn ervaringen daar hebben invloed gehad bij het denken over het Spui. Natuurlijk kun je in
Amsterdam datgene wat in Barcelona is gebeurd, niet imiteren. Maar je kan je wel afvragen,
waarom Barcelona zo veel beter scoort dan Amsterdam."
U heeft zich dat ongetwijfeld afgevraagd. Wat was het antwoord?
"Het heeft te maken met de organisatie van het werken aan de openbare ruimte en de
hoeveelheid geld die besteed wordt aan aanleg en onderhoud. Ik denk dat je de zaak hier op zo'n
manier moet organiseren dat ieder voor zijn eigen discipline verantwoordelijk is. Hier is de
ontwerper niet de eindverantwoordelijke voor het ontwerp als product, maar het
rayonmanagement. In Den Bosch ligt die eindverantwoordelijkheid bij de ontwerper en je ziet
dat aan de resultaten. Door de Amsterdamse situatie krijg je eindeloos gepraat. Een logische en
doorzichtige organisatie voorkomt onnodige lange discussies en komt de kwaliteit van het
product en het debat over kwaliteit op politiek niveau ten goede. Natuurlijk kan het gebeuren dat
een concessie aan een ontwerp moet worden gedaan. Het bestuur moet dit soort keuzes maken op
basis van argumentaties vanuit de diverse invalshoeken. Het is een illusie om te denken dat het
kwaliteitsniveau van Barcelona hier haalbaar is. Dat heeft met geld te maken, maar ook door de
manier waarop de stenen gelegd worden. Ze liggen hier vaak niet strak en dat is een kwestie van
toezicht."
Slaat Amsterdam internationaal een goed figuur als we het over de openbare ruimte hebben?
"Ik word er niet vrolijk van als ik de inrichting van Amsterdam zie. Als je het vergelijkt met
andere Europese hoofdsteden, dan zie je dat we in Amsterdam erg achter lopen. Willen we ons
nog kunnen aansluiten bij de kopgroep, dan moeten we nu een stevige sprint trekken."
Komt dat ook door een gebrek aan interesse?
"Bij het zittende bestuur is er in elk geval zeker geen sprake van een gebrek aan interesse, maar
het veranderen van een bestaande openbare-ruimtecultuur kost tijd. Ik denk wel dat het goed is
als we eens nagaan, waardoor Groningen, Den Bosch, Den Haag en Maastricht het beter doen.
Maar dat is niet mijn taak. Ik hoop wel dat het onderwerp hoog op de politieke agenda komt te
staan. Een goede openbare ruimte is niet alleen prettig voor degenen die er zich in bevinden,
maar er zijn ook neveneffecten die geld opbrengen. De waarde van het vastgoed stijgt, er komen
meer toeristen, er zijn minder vernielingen. Als je een ruimte zorgvuldig inricht, dan merk je
gewoon dat mensen er voorzichtiger mee omgaan. Dat effect zie je ook op het Spui."
Amsterdammertjes zijn volgens mij één van de slechtste bijdragen aan een goede openbare
ruimte.
"Er zijn ongeveer net zoveel Amsterdammertjes als inwoners van de binnenstad. Tja, als je er
één plaatst ben je 400 gulden kwijt; ze staan er tien jaar en elk jaar moet je geld stoppen in het
opschilderen en het rechtzetten. Als je het aantal Amsterdammertjes deelt op het aantal inwoners
van de binnenstad – het geld komt natuurlijk uit de grote pot – kom je op ongeveer vijftig gulden
boete per persoon per jaar. Dan kan je toch beter zeggen: we halen die dingen weg en iedereen
die zijn auto verkeerd neerzet krijgt een forse boete; dan betaalt tenminste alleen de overtreder.
Iedereen ongemerkt een beetje straffen is een soft jaren zestig-idee. Trouwens, één zijde van de
Keizersgracht tussen de Vijzelstraat en de Reguliersgracht is nooit voorzien van palen en daar
wordt opvallend weinig op het trottoir geparkeerd."
Simon Sprietsma begon al vroeg met ontwerpen. Als kind deed hij niets liever dan in de zandbak
bouwen en schuiven met blokken. Hij studeerde architectuur in Delft, hij was er snel mee klaar
en ging toen naar het Berlage Instituut, hij raakte daardoor geïnteresseerd in de stedenbouw.
Sinds drie jaar werkt hij bij de gemeente Amsterdam. Zijn uitgangspunt: dingen ontwerpen die
tastbaar zijn en die kloppen. "Als je voor jezelf een prachtig jasje laat ontwerpen en het stiksel zit
fout of een knoop zit los, dan kan je net zo goed ergens een goedkoop jasje kopen."
Voorlopig hoeft hij zich niet te vervelen. Er zit veel in de pijplijn: de Dam, Damstraat,
Haarlemmerdijk, Haarlemmerstraat, Leidseplein, Jodenbreestraat, VaRa-strook, Koningsplein,
Westermarkt, een deel van het Singel, de openbare ruimte boven de metrostations Rokin en
Vijzelgracht, allemaal projecten die binnen een paar jaar gereed moeten zijn. Een zware opgave
voor twee man.
Sprietsma verheugt zich over nieuwe richtlijnen voor de reconstructie van de grachten, of wel
een nieuwe standaard-grachtengordel, waarin geen plaats is voor Amsterdammertjes, maar wel
voor gebakken stenen in plaats van beton. "Betonsteen is goedkoper, maar gaat minder lang
mee, en goedkoop is nog altijd duurkoop. Als de politiek op gebakken klinkers wil overstappen
en ik hoop dat ze dat willen, dan zal er extra geld uitgegeven moeten worden; dan wordt een
bestratingsproject duurder. Maar de inruilwaarde is groot. En ik heb het gevoel dat ook bij de
politiek het inzicht komt dat je duurzame materialen moet gebruiken. In wethouder Ter Horst
hebben we wat dat betreft een medestandster; zij spant zich enorm in voor die openbare ruimte.
Nu is er dan ook de kans om snel een aantal zaken op de rails te zetten. Een handboek voor de
openbare ruimte bijvoorbeeld. Als je dat niet doet, krijg je bij elk project steeds discussies en dan
kom je nooit van een ad hoc-beleid af."
Wat moet er nog meer gebeuren?
"Je moet goed nadenken over het stadshart, je moet daar een totaalvisie voor hebben, je moet
nagaan wat logische eenheden zijn en wat een betere openbare ruimte daar mag kosten. Verder
is het zeer gewenst om een visie voor de reeks openbare ruimten boven de Noord-Zuidlijn te
ontwikkelen, opdat de inrichting van de Vijzelradiaal en de reeks Rokin, Dam, Damrak
hoogwaardig en samenhangend wordt. We moeten nog een behoorlijke inhaalslag maken als je
het vergelijkt met andere steden, maar het is een geweldige uitdaging."
Moet er ook meer aandacht voor de zogenaamde buitengebieden komen?
"Nou, dat doen de stadsdelen zelf. Ik geef toe dat dat soms bijdraagt aan de rommeligheid. Soms
is het goed variëteiten te hebben, maar dan moet je daar wel bewust voor kiezen."
Hoe waren de reacties op het Spui-ontwerp?
"Heel positief ja. Grappig, net alsof men altijd snackbar-eten gewend was en nu iets beters
krijgt, maar men beseft niet dat het resultaat nog niet is wat het zou kunnen zijn."
Hoezo?
"Ik denk bijvoorbeeld dat de uitvoering strakker had gekund. Je kan op een bepaald moment niet
zeggen: dit of dat is mijn verantwoordelijkheid niet. Je wordt er toch op aangesproken. Dat dat
strakke er niet is, stoort mij."
En de Dam? Gaat u daar de oude GEB-lantaarns voor gebruiken, waarvan nog modellen
aanwezig zijn?
"Voor de Dam is de bestrating het belangrijkst. Het woord plein komt van het Engelse 'plain':
vlak, vloer. Die willen we op de Dam het liefst overal met hetzelfde materiaal uitvoeren. Je moet
je voorstellen dat je de rivier Damrak en Rokin hebt. Daar staat de verlichting op een rij. Die
lijn en het vlak van het plein moeten elkaar versterken en dat doe je door ze flink van elkaar te
laten verschillen. Op het Damrak staan hoge masten, op de Dam moet je een afwijkend type
hebben: niet hoog, niet gedecoreerd. We hebben een proef genomen met een Berlijnse mast,
maar dat type is gelijk aan het materiaal aan Damrak en Rokin, alleen de decoratie is anders.
Het is dus hetzelfde. Je levert dan kritiek met hetzelfde op iets anders en je krijgt concurrentie.
Het ontwerpuitgangspunt is niet de concurrentie, maar het contrast."
Wat gaat u met de verlichting op de Dam doen?
"Ik heb daar wel mijn gedachten over, maar die ontvouw ik eerst aan wethouder Ter Horst,
voordat ik er iets over naar buiten breng. Het is een uitdaging om op het belangrijkste plein van
Amsterdam en Nederland in het jaar 2000 iets te maken dat daarmee iets van doen heeft. Te
meer omdat alle elementen op het plein uit zulke verschillende tijden komen. In zo'n geval is het
het meest logisch om te refereren aan het heden. Meer zeg ik er niet over."
Wat zou u tot slot van dit gesprek willen zeggen?
"Vóór dit interview bedacht ik dat het goed zou zijn als ik de nodige kritische opmerkingen zou
kunnen maken, maar dat ik dat op zo'n manier zou moeten doen dat niemand mijn antwoorden
kan interpreteren als een klaagzang. Ik hoop dat dat is gelukt. Als we het over het belang van de
openbare ruimte hebben, dan moet je bedenken dat ook bij de politiek steeds meer belangstelling
voor dat onderwerp komt. De opmerkingen die ik heb gemaakt zijn bedoeld om die
belangstelling verder aan te wakkeren. Je krijgt alleen een goed ingerichte ruimte als alle
neuzen dezelfde kant uitstaan, je bent afhankelijk van iedereen. Het klimaat is nu gunstig en daar
moeten we van profiteren."
Twee dagen na het gesprek met Simon Sprietsma dwaal ik door Barcelona. Hij heeft gelijk; wat een liefde en zorg straalt je daar vanaf de straten tegemoet. Daar zijn straten en pleinen geen verzamelplaatsen voor lelijke obstakels, ordinair straatmeubilair en saaie straattegels. Aan de kleinste details is aandacht besteed. Er is een eenheid bereikt, ondanks het feit dat de verscheidenheid in materialen en ontwerpen groot is. Er valt voor Amsterdam inderdaad nog veel, heel veel te doen!
Frans Heddema
(Uit: Binnenstad 162, febr. 1997.
Dit artikel is tevens verschenen in: Een veldboeket met distels, Amsterdam 2000.)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.