Het belangrijkste voorbeeld van een cassettenplafond in een Amsterdams woonhuis is zonder enige twijfel het Trippenhuis (Kloveniersburgwal 29), twee woonhuizen achter een zeer imposante gemeenschappelijke gevel uit 1660/62, een pronkgevel in Hollands classicisme van Justus Vingboons. De Groote Sael van het linkerhuis heeft een cassettenplafond met prachtige plafondschilderingen van Nicolaas de Heldt Stockade (1614-1669), onder andere met afbeeldingen van Mars, Bacchus en Ceres en engeltjes die de wapens van Hendrick Trip en Johanna de Geer en een mortier dragen. Een aardig detail is dat Mars geketend is: de broers Trip waren immers “wapenhandelaren van de vrede”. Andere voorbeelden van classicistische cassettenplafonds in woonhuizen treffen we aan in de zaal van Museum Amstelkring (Oudezijds Voorburgwal 40) uit 1661/63 en de voorkamer van Odeon (Singel 460) uit 1662. Bij de laatste is sprake van beschilderingen op de houten vloerdelen, die waarschijnlijk in of vlak na de bouwtijd zijn aangebracht. In het middelste vak is een vrouw afgebeeld met putti en een hoorn des overvloeds voor de Overvloed. Daaromheen herkennen we de vier seizoenen: Venus als de lente (met Amor en enkele duiven), Ceres als de zomer (met putti en korenaren), Bacchus als de herfst (met glas en druiven) en een oude, kleumende man als de winter. Na een brand in 1990 zijn de beschilderingen gerestaureerd, maar helaas moet dat nu, tien jaar later, opnieuw gebeuren: de beschilderingen zijn ernstig vervuild door de omhoog stijgende nicotinewalmen van het café dat in de voorkamer is gevestigd. Het zou schoongemaakt en daarna beschermd moeten worden, bijvoorbeeld door een afdekking met glas.
De halsgevel-vierling aan de Herengracht 364-370 is ontworpen en gebouwd in 1660/62 door de bekende Amsterdamse bouwmeester Philip Vingboons in de stijl van het Hollands Classicisme. In de grote zaal van Herengracht 366 bevindt zich een cassettenplafond uit de bouwtijd. In de tien vakken zijn doeken met mythologische voorstellingen van goden van de Olympus aangebracht, tegen een achtergrond van de twaalf tekens van de dierenriem. De doeken zijn geschilderd door Jacob de Wit (1695-1754) in 1718. Het is één van de vroegste plafondschilderingen van Jacob de Wit, die toen nog slechts 22 jaar oud was. In het middenvak treffen we Jupiter, Mercurius, Mars, Neptunes en Saturnus aan, links daarvan Iris en Juno, rechts Ceres en Bacchus. Op de kleine doeken aan de zijkanten herkennen we Ram, Vissen, Waterman, Schorpioen, Boogschutter en Steenbok. Het plafond is gesigneerd en gedateerd, op de pijlenhouder van de Boogschutter rechts-midden. Nog geheel in de traditie van de zeventiende eeuw is het gevat in een cassettenplafond. Het is niet uitgesloten dat dit plafond uit de bouwtijd van de Cromhouthuizen stamt en dus al bestond toen Jacob de Wit de vakken mocht invullen. Er zijn geen oudere beschilderingen op de houten vloerdelen aangetroffen, maar mogelijk zijn er bespanningen of beschilderde doeken geweest die door de beschilderingen van Jacob de Wit zijn vervangen. De plafondbeschilderingen kunnen beschouwd worden als een overgangstype van het zeventiende- naar het achttiende-eeuwse plafond. In de achttiende eeuw worden de balken aan het oog onttrokken door stucwerkplafonds, waarin al dan niet een groot schilderstuk op doek is aangebracht.
Links: Waterman Vissen Ram |
|||
Midden: Juno Jupiter, Mercurius, Mars, Neptunes en Saturnus Ceres |
|||
Rechts: Schorpioen Boogschutter Steenbok |
De plafondschilderingen van Jacob de Wit zijn recentelijk gerestaureerd door Milko den Leeuw van atelier ARR. De doeken hadden tijdens een wolkbreuk ernstige waterschade opgelopen, waardoor de verflaag los was gekomen van het doek. Ook is de vernislaag vervangen. Het resultaat is oogverblindend: de Italiaans aandoende kleuren komen prachtig uit. Zo moet het geweest zijn!
Jacob de Wit werd in 1695 te Amsterdam geboren en zou uitgroeien tot één van de belangrijkste
achttiende-eeuwse schilders van ons land. Hij maakte vele plafond-, deur- en schoorsteenstukken voor
de huizen aan de Heren- en Keizersgracht, maar is vooral bekend geworden door zijn geschilderde
nabootsingen van marmeren reliëfs. Deze grisailles of “grauwtjes” worden ook wel naar de schilder
“witjes” genoemd, zelfs als niet bekend is wie de schilder is geweest. Zijn faam was zo groot dat hij al
tijdens zijn leven werd gekopieerd.
Jacob de Wit kreeg zijn eerste schilderlessen op zeer jonge leeftijd van Albert van Spiers (1665-1718)
die in de Lange Niezel een atelier had. Toen Jacob de Wit 13 jaar was, vertrok hij naar Antwerpen,
waar hij lessen volgde. Hier werd hij een groot bewonderaar van Peter Paul Rubens en Anthonie van
Dijck. Jacob de Wit keerde in 1715 terug in Amsterdam, waar hij meteen zijn eerste opdrachten kreeg.
In de eerste jaren maakte hij vooral portretten en ook altaarstukken, o.a. voor de Mozes en Aäronkerk.
Jacob de Wit vond in Jacob Cromhout, heer van Nieuwerkerke (1672-1722), een nieuwe maecenas. De
naamgenoot van de schilder was “een groot kunstminnaar en liefhebber van prachtige huizen” (2). Hij
stelde Jacob de Wit in staat “vele historiestukken ter versiering zijner aanzienlijke gebouwen te laten
schilderen”, op zijn buiten in de Beemster in 1717 en in zijn huis aan de Herengracht in 1718. Het
maakte de schilder in één klap beroemd. Vanaf circa 1723 legde De Wit zich toe op het schilderen van
grisailles. Rubens en De Lairesse deden dat ook al, maar De Wit blies het genre nieuw leven in, met
zeer overtuigend illusionistisch resultaat. Dat het schilderen Jacob de Wit geen windeieren legde, blijkt
uit het feit dat de schilder in 1741 eigenaar werd van twee panden op de Keizersgracht, thans de
nummers 383 en 385. Volgens de belastinggegevens van 1742 had hij het hoogste jaarinkomen van alle
Amsterdamse schilders: Fl. 4000,-. Tot zijn overlijden in 1754 woonde en werkte hij in Keizersgracht
385. In het nog steeds bestaande achterhuis (te zien vanuit de Cromhoutpanden) was zijn atelier
gevestigd.
In het werk van Jacob de Wit zijn invloeden van Rubens en Van Dijck te zien, maar ook van Gerard de
Lairesse (1640-1711), zijn directe voorloper (3). Maar wellicht de belangrijkste inspiratiebron was
Italië, waarop ook Rubens zich had laten inspireren. Italië had namelijk een belangrijke traditie op het
gebied van monumentale plafondschilderingen. In Veneto, het achterland van Venetië, en niet te
vergeten Venetië zelf, zijn indrukwekkende plafonds van Veronese en Tiepolo tot stand gekomen. De
Wit is nooit in dit land geweest, maar hij had diverse kopieën en tekeningen van belangrijke Italiaanse
voorbeelden. Het is natuurlijk geen toeval dat de handelsstad Amsterdam interieurdecoraties van haar
grote voorganger Venetië overneemt; net als Venetië was Amsterdam een handelsstad waarin burgers
het voor het zeggen hadden, met als gevolg dat de burgerwoonhuizen met pracht en praal moesten
worden ingericht. De Wit bestudeerde bijvoorbeeld het werk van Gianantonio Pellegrini (1675-1741).
Deze Venetiaan was in 1717 in Amsterdam en werkte aan een plafondschildering voor een woonhuis
aan de Herengracht (4). Dit blijkt bijvoorbeeld uit een tekening die De Wit maakte: De Dageraad, naar
Pellegrini uit 1717 (de tekening is op de tentoonstelling in het Bijbels Museum te zien). Jacob de Wit
boog de traditie van de plafondschildering in Amsterdam in Italiaanse zin om en de grote ontwikkeling
die hij en daarmee ook Amsterdam op dit gebied doormaakte, is thans te zien in het Bijbels Museum,
waar behalve het plafond uit 1718 ook een groot plafondstuk van Jacob de Wit uit 1750 is te
bewonderen.
Walther Schoonenberg
Voetnoten:
(1) Herengracht 150-152, in:
Binnenstad 165 (september 1997), p. 60-61,
Sint Annenstraat 12, in:
Binnenstad 168 (januari 1998), p.20-21, en
Herengracht 479, in:
Binnenstad 173 (november 1998), p. 90-91.
(2) Van Gool 1751, geciteerd in Boonstra (red) 2000, p. 50.
(3) Van De Lairesse is nog een plafondschildering in vakken bewaard gebleven, in Herengracht 442.
(4) Dit plafond is nog steeds te bewonderen in Herengracht 539. Pellegrini is in ons land vooral bekend van het
plafondstuk “De Dageraad” die hij in 1718 voor de grote zaal van het Haagse Mauritshuis maakte. Zie: Bert
W. Meijer, Amsterdam en Venetië – Een speurtocht tussen IJ en Canal Grande, Den Haag 1991, p. 96-97.
Literatuur:
A. Staring, Jacob de Wit 1695-1754, Amsterdam 1958
Janrense Boonstra (red.), Soo vele heerlijcke gebouwen – van Palladio tot Vingboons, Bijbels Museum,
Amsterdam 1997
Janrense Boonstra & Guus van den Hout (red.), In de wolken – Jacob de Wit als plafondschilder, Bijbels Museum,
Amsterdam 2000
(Uit: Binnenstad 182, mei/jun. 2000)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.