De nieuwe Rijksmonumenten in de Amsterdamse binnenstad

De 'jongere bouwkunst' opnieuw bekeken

In het door het Genootschap Amstelodamum uitgegeven boek "Amsterdam in de Tweede Gouden Eeuw" staat een interessant hoofdstuk geschreven door Vincent van Rossem over de 'jongere bouwkunst', de architectuur uit de periode 1850-1940 (1). Van Rossem is als kunsthistoricus verbonden aan het Bureau Monumentenzorg, waar hij zich bezighoudt met de inventarisatie van gebouwen en objecten uit deze periode. De lijst van tweehonderd nieuwe Rijksmonumenten is inmiddels beschikbaar (2). Aan de hand van deze lijst kan de jongere bouwkunst in de Amsterdamse binnenstad worden geanalyseerd. Van Rossem doet dat en komt tot enkele opmerkelijke resultaten.
Leliegracht 25 (J.W. Meyer, 1881). Het woonhuis van Potgieter in neo-renaissance stijl is typerend voor de 19de eeuw. Er zijn er veel van. Kantoorgebouw Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij, Keizersgracht 573-575 (J.A. van Straaten, 1909/10) Bankgebouw Pierson & Co., Herengracht 206-214 (Gebr. van Gendt A.L.zn., 1917/18). Het gebouw is in klassiek- 17de eeuwse stijl uitgevoerd. Op en in de balustrade staan beeldgroepen die handel, scheepvaart, cultuur en industrie symboliseren. Het beeldhouwwerk is uitgevoerd door Joh. Schreuder.

Van de circa 20.000 panden in de Amsterdamse binnenstad kunnen 6.933 zich Rijksmonument noemen, dat wil zeggen beschermd krachtens de Monumentenwet 1988. Met andere woorden: één-derde van de bebouwing in de binnenstad is beschermd. Op dit ogenblik betreft de monumentenlijst vrijwel uitsluitend gebouwen van vóór 1850, terwijl volgens de Monumentenwet cultuurhistorisch belangrijke gebouwen ouder dan vijftig jaar in aanmerking komen voor bescherming. In de jaren tachtig van de vorige eeuw is een landelijk project gestart om de jongere bouwkunst uit de periode 1850-1940 te inventariseren: het 'Monumenten Inventarisatie Project' (MIP). In de jaren negentig werd het project opgevolgd door een 'Monumenten Selectie Project' (MSP): na de inventarisatie moest een selectie van op de monumentenlijst op te nemen objecten worden gemaakt. In de Amsterdamse binnenstad werd het aantal nieuwe monumenten vooraf gelimiteerd tot tweehonderd (om budgettaire redenen). Na opname van de tweehonderd nieuwe monumenten uit de periode 1850-1940 zal de jongere bouwkunst slechts drie procent van het totaal aantal beschermde monumenten in de binnenstad uitmaken, terwijl tweederde van de bebouwing in de binnenstad van na 1850 dateert.

Vrije Universiteit, Keizersgracht 162 (J.W. Meyer, 1884). Alleen de voorgevel is vernieuwd; achter de gevel bevindt zich nog het 18de eeuwse pand.

Ondanks deze kwantitatief beperkte aanwinst voor de monumentenlijst wordt de jongere architectuur door vele kunsthistorici van alle kanten bekeken en bestudeerd, hetgeen in die kringen nog wel eens tot een overwaardering voor de jongere bouwkunst leidt. Van Rossem schrijft bijvoorbeeld dat de binnenstad van Amsterdam geen zeventiende- of achttiende-eeuwse stad is. Immers, ook al is de structuur zeventiende-eeuws, twee-derde van de bebouwing in de gehele binnenstad is van na 1850. Architectuurhistorisch is de binnenstad – zo schrijft Van Rossem – een monument van bouwkunst gebouwd tussen 1850 en 1940. Is dat wel zo? Wordt er niet teveel gekeken naar de gevels? Er zijn vele voorbeelden bekend van op het oog negentiende-eeuwse gebouwen die in werkelijkheid veel ouder zijn: achter de negentiende-eeuwse voorgevel gaat dan een achttiende-eeuws pand schuil. Eén van de vele voorbeelden is Keizersgracht 162 met een voorgevel uit 1884, waarachter een achttiende-eeuws interieur met een bijzondere plafondschildering schuilgaat. Het pand stond niet op de monumentenlijst, maar behoort nu tot de tweehonderd nieuwe monumenten. Monumentenzorg beschikt over weinig gegevens als het om interieurs gaat. Ook bij de recente inventarisaties is om praktische redenen vrijwel uitsluitend naar de gevels gekeken. Ook als we ons beperken tot het stadsbeeld en dus de buitenkant van de gebouwen, blijkt dat de jongere bouwkunst, alhoewel kwantitatief belangrijk, toch weinig dominant is. Het is belangrijk om te constateren dat de gebouwen uit de periode van vóór 1850 een kwalitatief veel grotere stempel op de oude binnenstad drukken dan de kwantitatief gezien veel belangrijkere groep van jongere bouwkunst. Immers, het Amsterdamse stadsbeeld wordt vooral bepaald door de monumentale panden die voornamelijk uit de achttiende eeuw stammen, zoals de grachtenhuizen op de hoofdgrachten. Met andere woorden: de mooiste panden op de mooiste plaatsen dateren van vóór 1850, waardoor zij een meer dan evenredig belang voor het Beschermd Stadsgezicht vertegenwoordigen.

Kantoorgebouw De Nederlandsche Lloyd, Herengracht 260-266 (Gebr. van Gendt, 1917/19). Kantoorgebouw Amsterdamsche van Levensverzekering Maatschappij, Keizersgracht 555 / hoek Nieuwe Spiegelstraat (C.B. Posthumus Meyjes sr, 1917/19). Kantoorgebouw De Javasche Bank, Keizersgracht 666-668 (C.B. Posthumus Meyjes jr, 1937/39). De representatieve gevel van donkerbruine baksteen met een hardstenen sokkel met zandstenen ingangspartij is zozeer in oude trant dat het enkele eeuwen ouder lijkt.

Aan de hand van de lijst van nieuwe Rijksmonumenten in de Amsterdamse binnenstad constateert Van Rossem dat de daadwerkelijke bouwpraktijk in de Amsterdamse binnenstad een totaal ander beeld geeft dan de officiële architectuurgeschiedenis pleegt te doen: de meeste gebouwen die na 1850 in de Amsterdamse binnenstad worden neergezet passen zich aan hun omgeving aan. Het gevolg is dat de oude architectuur, alhoewel kwantitatief in de minderheid, dominant blijft. De eerste twee decennia na 1875 domineren de neo-stijlen, terwijl in de volgende twee decennia moeizaam wordt gezocht naar nieuwe architectonische vormen. De periode na 1920 is de periode van de Amsterdamse School, maar van deze bouwstijl is in de binnenstad weinig gebouwd: de weinige voorbeelden harmoniëren slecht met de omringende bebouwing. Wel worden er veel gebouwen neergezet die de indruk moeten wekken al enige eeuwen oud te zijn.

Koninklijke Hollandsche Lloyd, Prins Hendrikkade 33 hoek Martelaarsgracht (E. Breman, 1917/21). Stedelijk gebouw in historiserende trant, afgekeurd door de toenmalige Welstandscommissie.

Pogingen van de toenmalige Schoonheidscommissie om de bouw van dergelijke historiserende ontwerpen te voorkomen, hadden geen succes. Dat had zeker ook te maken met de publieke opinie. Te grote gebouwen aan de grachten werden fel bekritiseerd, zoals de telefooncentrale in Amsterdamse School-stijl van Rutgers en Marnette op Singel 340 (1919), nu overigens eveneens een nieuw Rijksmonument. Een voorbeeld van een gebouw dat door de Welstandscommissie werd afgekeurd, maar toch gebouwd, is het Lloyd-gebouw op de Prins Hendrikkade hoek Martelaarsgracht uit 1917/21. Van Rossem stelt dat het tijdperk van grote vernieuwingen eigenlijk al in 1913 voorbij is: de stedenbouwkundige mogelijkheden in de oude stad zijn dan alweer uitgeput: "Toen eenmaal vaststond dat het oude Amsterdam niet radicaal gesloopt zou worden om vervangen te worden door een echt modern zakencentrum, kwam er ook een einde aan de mogelijkheden voor moderne architectuur".

Het is verhelderd te turven welke architecten het meeste voorkomen op de lijst van tweehonderd nieuwe Rijksmonumenten (3). Dan komen namen naar boven die in de officiële architectuurgeschiedenis nauwelijks bekend zijn omdat ze niet vernieuwend waren: zij bouwden 'historiserend'. Als we de lijst van tweehonderd nieuwe Rijksmonumenten in de Amsterdamse binnenstad bekijken, treffen we inderdaad vele voorbeelden aan van ontwerpen die vandaag de dag 'historiserend' genoemd zouden worden. Van Rossem laat zien dat de 'eeuw van het eclectiscisme' in de binnenstad van Amsterdam aanzienlijk langer lijkt te duren dan de officiële architectuurgeschiedenis ons wil vertellen. Hij spreekt van een "moeilijk te definiëren vorm van traditionalisme" (4). Buiten beschouwing blijven de vele herplaatste geveltoppen die in de periode worden toegepast – de zogenaamde Van Houten-panden – een vorm van 'historiseren' bij uitstek! Maar ook voor de meeste als 'echte' nieuwbouw geldende panden is in meer of mindere mate sprake van historiseren. Vooral de in de grachtengordel gebouwde kantoren vallen op in hun onopvallendheid. Het zijn statige gebouwen die de indruk wekken veel ouder te zijn.

Gebouw William Koch, Keizersgracht 316 hoek Berenstraat (A.A. Kok, 1935/36)

Kunnen er lessen worden getrokken uit deze interessante ontdekking? Van Rossem laat zien dat de keuze die gemaakt is voor behoud en herstel van de binnenstad in plaats van grootscheepse vernieuwing, ertoe heeft geleid dat de bouwkunst 'traditioneel' bleef. Ook zijn er soms interessante pogingen gedaan om traditioneel te bouwen, maar dan wel in een moderne vormentaal. Een voorbeeld daarvan is Keizersgracht 316 hoek Berenstraat van architect A.A. Kok, "een goede inpassing van moderne architectuur in de bestaande bebouwing" (5). Maar Kok was dan ook niet de eerste de beste: hij bestudeerde de historische schoonheid van Amsterdam in het algemeen en de Amsterdamse woonhuizen in het bijzonder. Hij was eigenlijk een voorloper van Henk Zantkuyl en heeft twee nog steeds zeer lezenswaardige boekjes over het onderwerp geschreven (6). Kok was een uitzondering. De meeste aangepaste nieuwbouw gebruikt een oude vormentaal. We kunnen zeggen dat de oude architectuur in de binnenstad zo dominant is dat vele generaties architecten hebben gezocht – en nog steeds zoeken! – naar manieren om passend in de omgeving te bouwen.

Walther Schoonenberg

Voetnoten:
(1) Vincent van Rossem, De stad gebouwd – De oude binnenstad vernieuwd, in: Amsterdam in de Tweede Gouden Eeuw, p. 36-58.
(2) Omdat de vormen goed gekozen zijn – een voorstel voor nieuwe rijksmonumenten uit de periode 1850-1940 binnen de Amsterdamse Singelgracht, Bureau Monumentenzorg, Gemeenteblad 1999, bijlage F.
Zie ook: 200 nieuwe rijksmonumenten in Amsterdamse binnenstad (Bureau Monumentenzorg Amsterdam). De op deze pagina afgedrukte foto's zijn afkomstig van het Bureau Monumentenzorg Amsterdam (Han van Gool).
(3) De volgende architecten komen het meeste voor op de lijst van tweehonderd nieuwe Rijksmonumenten: Vader en zoon Van Gendt (17 keer), G. van Arkel (11 keer), W. Springer (11 keer), J.F. Staal (8 keer), Ed Cuypers (7 keer), C.B. Posthumus Meyjes (7 keer), F.M.W. Poggenbeek (5 keer), W. Hamer (4 keer), A. Salm (4 keer), A.J. Joling (3 keer), J.A. van Straaten (3 keer) en A. Jacot (3 keer). Verder bestaat de lijst uit diverse architecten met 1 of 2 monumenten op hun naam.
(4) Enkele voorbeelden uit de lijst van tweehonderd nieuwe Rijksmonumenten uit deze categorie zijn: Associatie Cassa, Herengracht 179-189 (1900/02); Oude Hoogstraat 2 (1901/02); Leesmuseum, Rokin 102 (1902/03); Kantoor, Herengracht 442 (1905/06); NZ Kapel, Rokin 78-82/ Wijde Kapelsteeg 3 / Enge Kapelsteeg 2-8 / Kalverstraat 81-87 (1908/12); Kantoor, Keizersgracht 573-575 (1909/10) Kantoor, Keizersgracht 213 (1910); Bankgebouw, Singel 250 (1910/12); Effectenbeurs, Beursplein 5-9 (1911/13); Hirschgebouw, Leidseplein 23-31 (1911/13); De Bijenkorf, Dam 1 (1911/14) De Groote Club, Dam 16 (1912./14); Hotel Schiller, Rembrandtplein 28-36 (1912/15); Kantoor, Herengracht 320-324 (1912/22); Liefdadigheid naar Vermogen, Kloveniersburgwal 73 / Raamgracht 4 (1913/14); Bankgebouw, Herengracht 545-549 (1913/14); De Industrieele Groote Club, Dam 25-39 (1913/16); Hajenius, Rokin 92-96 (1914/15); OZ Voorburgwal 216-220 (1914/15) Peek & Cloppenburg, Dam 20 (1914/17); Pierson en Co, Herengracht 206-214 (1917/18); Kantoor, Keizersgracht 555 (1917/19); Kantoor, Herengracht 199-201 (1917/19); De Nederlandsche Lloyd, Herengracht 260-266 (1917/19); Hollandsche Lloyd, Prins Hendrikkade 33 (1917/21); Kantoor, Keizersgracht 316 (1935/36); Bankgebouw, Keizersgracht 666-668 (1937/39).
(5) Prof. Ir. J.G. Wattjes & F.A. Warners, Amsterdams Bouwkunst en Stadsschoon 1306-1942, Amsterdam, 1944, p. 308.
(6) A.A. Kok, De historische schoonheid van Amsterdam, Allert de Lange, Amsterdam 1941 en Amsterdamsche Woonhuizen, Allert de Lange, Amsterdam 1946.

Literatuur:
Boudewijn Bakker, Jacques Kloters, Vincent van Rossem, Wim Vroom, Michiel Wagenaar, e.a., Amsterdam in de Tweede Gouden Eeuw, Genootschap Amstelodamum / Uitgeverij Thoth, Bussum, 2000. Gebonden uitgave, 440 pagina's met 150 illustraties waarvan 50 in kleur. ISBN 90 6868 245 8. Prijs f 75,-

(Uit: Binnenstad 185, november 2000)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.