Op het ARCAM-debat zette Koos Bosma, wetenschapper aan de Vrije Universiteit, de toon
van de avond met een pseudo-wetenschappelijke aanval op de historische binnenstad. De
argumenten van de verdedigers van het erfgoed zouden niet deugen. De gebouwen die zij
verdedigen zijn niet "authentiek", terwijl de architecten juist opkomen "voor authenticiteit
waar we over honderd jaar nog trots op zullen zijn." Bosma bracht onverbloemd onder
woorden hoe vele hedendaagse architecten denken en vatte de in die kringen gebruikelijke
borrelpraat samen tot een semi-wetenschappelijk geheel.
Het lijkt erop dat de architectuurhistoricus een volgeling is van Carel Weeber, het enfant
terrible van de architectenwereld. Het was Weeber die eens op een zonderling symposium
betoogde dat het beschermd stadsgezicht een vorm van repressie is, waardoor hedendaagse
architectuur onmogelijk wordt gemaakt. Dat "miezerige gedoe op de grachten" is immers niet
meer van deze tijd. (Zie: Een Zonderling Symposium.)
Bosma toonde zich een goede
leerling van de grote Weeber door te verkondigen dat monumentenzorgers en alle andere
behouders van ons erfgoed nostalgisten zijn die zich bedienen van een geloofsartikel: de
vermeende toestand van een gebouw waarvan de historische authenticiteit uiterst twijfelachtig
is. Inmiddels is de binnenstad van Amsterdam tot beschermd stadsgezicht uitgeroepen en ligt
ook de werelderfgoedlijst van de UNESCO "op de loer". Bosma stelt voor het beschermd
stadsgezicht af te schaffen. Volgens hem kunnen grote delen van de binnenstad zonder bezwaar
worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw "zonder onderwerping aan de dictatuur
van een op geen enkele wijze helder gedefinieerd beschermd stadsgezicht". Daartoe moet de
huidige monumentenlijst drastisch worden teruggebracht en beperkt worden tot een
verzameling monumenten met "typologische voorbeeldwaarde". Tegelijkertijd moet het
grachtenpand, het Amsterdamse woonhuis bij uitstek, als morele maatstaf worden afgeschaft.
Ook moet er een strenger welstandstoezicht komen, om historiserende nieuwbouw, immers
laffe nieuwbouw die refereert aan het verleden, te verbieden. Moderne architectuur moet
nadrukkelijk het stadsbeeld gaan bepalen, liefst ook door het bouwen van hoge torens op
strategische plekken in de binnenstad. Dus geen kneuterige torens op het
Binnengasthuisterrein, maar echte hoge torens die de oude binnenstad definitief in de schaduw
plaatsen. Let wel: deze man met, laten we zeggen, sterke privé-opvattingen is lid van de
Commissie van Welstand en Monumenten.
Op het gemeentelijk debat schoffeerde Parool-columnist Martin Bril de aanwezigen met een geinig bedoeld maar allesbehalve leuk verhaal. Niemand moest erom lachen, zeker niet wethouder Guusje ter Horst die stoïcijns naast hem zat. Volgens Bril zijn er twee ontwikkelingen in de binnenstad die zich in de toekomst zullen doorzetten. De ene is de terugkeer van de ouderwetse lantaarn en de kale, sobere inrichting van de openbare ruimte, de andere de opmars van de snack- en shopcultuur in de binnenstad. Dat zijn respectievelijk het beschaafde openluchtmuseum en het platvoerse pretpark. Beide ontwikkelingen zijn, in de visie van Bril, het gevolg van het feit dat we al zo lang met dat "oude zootje" zijn opgescheept. De binnenstad moet in zijn visie net zo rigoureus worden aangepakt als het Oostelijk Havengebied. Parijs is immers pas Parijs geworden toen Hausmann de boel platgooide voor ingrijpende verkeersdoorbraken en Rotterdam kwam pas van de grond toen het centrum was weggebombardeerd. Volgens Bril is de binnenstad beklemmend, achterhaald en eng.
Uiteraard denken wij daar heel anders over. Als de binnenstad ten onder gaat, dan is het juist
aan haar eigen succes. Iedereen wil er wonen en werken. Elke architect of projectontwikkelaar
wil op dat kleine gebied bouwen. Wij zeggen dan dat behoud/herstel boven sloop/nieuwbouw
gaat en dat nieuwe architectuur kwaliteit moet toevoegen aan de historische binnenstad zonder
aan die weergaloze stedenbouwkundige omgeving afbreuk te doen. Het beschermd
stadsgezicht betekent uiteindelijk dat er randvoorwaarden ("kaders") aan het bouwen worden
gesteld, zoals dat in feite ook het geval was in de zeventiende eeuw waardoor de
grachtengordel tot stand kwam of in de vroege twintigste eeuw waardoor de buurt van Berlage
tot stand kwam. Architecten zouden dat niet als een beperking van hun creativiteit moeten zien,
maar als een uitdaging. Want het beschermd stadsgezicht is een onomkeerbaar feit. De
wettelijke status is in 1999 toegekend na tien jaar getreuzel van het gemeentebestuur, nadat alle
andere belangrijke stads- en dorpsgezichten Amsterdam waren voorgegaan. Enthousiasme is
bij de gemeente nog steeds ver te zoeken. Het beschermd stadsgezicht is maar wat lastig, zeker
als het zoveelste nieuwbouwplan in het belang van de grootstedelijke functie van de binnenstad
aan die binnenstad moet worden opgedrongen (zie het Binnengasthuisterrein). In zulke
gevallen wordt gezocht naar manieren om de status van beschermd stadsgezicht uit te hollen.
De meest populaire methode is de stelling dat een beschermd stadsgezicht niet betekent dat het
gebied wordt "bevroren". Dat is op zich niet onjuist, maar er wordt iets heel anders mee
bedoeld dan de opsteller van de bepaling in de Monumentenwet in gedachten had. Het gaat niet
om het hergraven van gedempte grachten of het reconstrueren van de kwaliteit van verloren
gegane gevelwanden, maar om "nieuwe dynamiek".
De Bosma's en Brillen willen niet inzien dat het denken over de historische stad inmiddels veel
verder is. Zo wordt het boegbeeld van het vooruitgangsdenken, de Weesperstraat, algemeen
beschouwd als een mislukking die hersteld moet worden. Raadslid Auke Bijlsma merkte in het
ARCAM-debat bijvoorbeeld op dat het op 30 april overal in de stad vol en gezellig is, behalve
in de Weesperstraat, waar niemand kraampjes opzet omdat er geen mens loopt. Hij pleitte dan
ook voor de invoering van het Koninginnedagcriterium: de voorgenomen verbetering van de
Weesperstraat zal pas dan geslaagd zijn als de mensen ook daar op Koninginnedag hun
spulletjes gaan verkopen. Daar ligt een gevoel over het karakter van de binnenstad aan ten
grondslag.
De binnenstad van Amsterdam is niet alleen bijzonder omdat op een relatief klein gebied bijna achtduizend beschermde monumenten van bouwkunst te vinden zijn. De vele woonhuismonumenten zijn ogenschijnlijk allemaal verschillend en toch in onderlinge harmonie met elkaar en met de stedenbouwkundige omgeving waaraan zij hun context ontlenen. Het is voor de binnenstad juist niet waar dat er slechts sprake is van een toevallige optelsom van wat diverse eeuwen hebben opgeleverd. De zeventiende-eeuwse structuur heeft eeuwenlang een stramien opgelegd dat in combinatie met het ambachtelijke bouwproces een samenhang van aanleg en bebouwing heeft voortgebracht. De duizenden woonhuismonumenten vormen daardoor tezamen een bijzonder gaaf monumentaal ensemble. Bosma's wens de monumentenlijst te beperken tot een verzameling van typologische voorbeelden gaat aan dat feit volkomen voorbij. Als het aan hem ligt, beschermen we de meest bekende voorbeelden van Hendrick de Keyser, Philips Vingboons en Adriaan Dortsman. Het zou een monumentenlijst moeten zijn als een postzegelverzameling: van elk beroemd type één exemplaar. Dat zou uiteraard geen recht doen aan het feit dat het meest bijzondere van de Amsterdamse binnenstad juist het totaalbeeld is en een totaalbeeld kun je niet beschermen als je niet alles beschermt. Alleen dan voorkom je dat de binnenstad uiteenvalt in enkele onsamenhangende stukken. Bovendien is monumentenzorg niet alleen het instandhouden van de authentieke substantie waaruit oude gebouwen bestaan, maar ook het aan de eisen van vandaag aanpassen van de oude bebouwing, zonder al te grote schade toe te brengen aan het karakter ervan. Het gaat dus vooral om het behoud van het karakter van de binnenstad. Authentiek is alleen het oorspronkelijke ontwerp.
Het ergerlijke van "discussiebijdragen" als die van Bosma en Bril is niet alleen de bijdragen zelf, maar het feit dat deze inleiders door de organisatoren van twee belangrijke bijeenkomsten worden ingehuurd. Dat wekt op z'n minst de indruk alsof architecten en gemeente nog steeds niet de realiteit van de beschermde binnenstad accepteren. Geert Mak had het in zijn oratie over de "goede stad". Dat is precies wat velen die er wonen, werken of verblijven ervaren. De binnenstad roept nostalgische gevoelens op en daar is niets mis mee. Onze wereld is zo onpersoonlijk geworden dat we in onze oude binnensteden iets terugvinden van wat we hebben verloren: echte stedelijkheid. Laat daarin moderne stedenbouwers hun gang gaan en we voelen ons er niet meer thuis. De historische binnenstad representeert de normen en waarden van onze samenleving. Zij geeft de geschiedenis weer in een voor iedereen leesbare vorm. Het is het meest openbare kunstbezit van Nederland. Dat verklaart waarom modernistische nieuwbouw in die stad zoveel protest oproept en tegelijkertijd waarom er zoveel vandalen zijn die haar met de grond gelijk willen maken.
Walther Schoonenberg
(Uit: Binnenstad 187, maart 2001)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.