De Agnietenkapel

De Agnietenkapel tegenwoordig

Negentien kloosters binnen de stadsmuren

Het middeleeuwse Amsterdam binnen het Singel, de Kloveniersburgwal en de Geldersekade telde 21 kloosters, waarvan er 19 binnen de stadsmuren lagen. Bijna alle in de stad gelegen kloosters lagen aan de Oude Zijde: 16 van de 19 kloosters. Tussen Rokin en Kloveniersburgwal lag een kloosterbuurt, een gebed zonder end, zoals de naam van een straatje in dit gebied luidt.

We vinden de namen van de kloosters terug in de straatnamen: Agnietenstraat, Sint Barberenstraat, Bethaniënstraat, Cellebroerssteeg, Sint Geertruidensteeg, Sint Luciënsteeg. De meeste kloosters waren bestemd voor nonnen: er waren maar drie mannenkloosters. Op de vogelvluchtkaart van Amsterdam door Cornelis Anthoniszoon uit 1538 zijn deze kloosters goed te zien.

De Kloosters in het Middeleeuws Amsterdam. Tekening van Walther Schoonenberg naar de kaart van Cornelis Anthonisz uit 1538.

Ze vallen op door de ommuurde of ombouwde groene binnenterreinen, vrijwel de enige binnenterreinen van de middeleeuwse stad. Het waren groene oases in een dichtbevolkte stad. De oude stad was 36 ha groot, waarvan maar liefst 6,5 ha (18 %) in beslag werd genomen door kloosters. Het stadsbestuur trachtte in de 16de eeuw de vestiging van nieuwe kloosters te beletten, enerzijds omdat er al voldoende kloosters binnen de stad waren gevestigd, anderzijds omdat de neringdoende burgers schade ondervonden van de werkzaamheden van die instellingen – namelijk concurrentievervalsing. Zo moest in 1462 de landsregering eraan te pas komen, voordat het Minderbroedersklooster kan worden gesticht. En in 1498 werden de timmerlieden en metselaars verboden aan de bouw van het Clarissenklooster mee te werken. Pas in 1513 kan de bouw beginnen, na bemoeienis van het Hof van Holland.

Na de Alteratie van 1578 werden de kloosters opgeheven. Het ter beschikking van de stad komen van de vele kloosterterreinen bleek van groot belang voor de ontwikkeling van de stad: de stad kreeg in één klap veel meer ruimte, zonder dat een dure stadsuitleg nodig was. Niet alle gebouwen werden gesloopt: veel kloostergebouwen kregen een nieuwe bestemming.

In de structuur van de binnenstad zijn de kloosters nog te herkennen aan grote bouwcomplexen. (1) Van de oorspronkelijke kloostergebouwen is weinig overgebleven: alleen de kapellen van het Agnietenklooster op de Oudezijds Voorburgwal, het Paulusbroedersklooster – nu de Waalse Kerk op het de Oudezijds Achterburgwal – en het Bethaniënklooster in de Barndesteeg – thans een muziekcentrum. Op een gebouw van het Prinsenhof, thans Hotel The Grand, staat nog een torentje dat herinnert aan het Ceciliaklooster. Het is niet uitgesloten dat in bestaande gebouwen zoals de bovengenoemde complexen nog resten aanwezig zijn van de oorspronkelijke kloostergebouwen. Zo zijn er mogelijk nog kloosterresten in de Huidenvetterssteeg. (2) Ook zijn er nog voormalige huurhuizen die herinneren aan de kloosters. Dit zijn woonhuizen die tegen de kloosters waren aangebouwd, blinde achtergevels hadden en verhuurd werden als inkomstenbron voor de kloosters. Een fraai voorbeeld is Jacob Hooij, Kloveniersburgwal 10-12, met gotische balklagen uit circa 1500.
Het is opvallend dat het van het belangrijkste klooster, het Minderbroedersklooster uit 1462 helemaal niets is overgebleven, zelfs geen straatnaam. Dat is geen toeval. De 'grauwmonniken' streden tijdens de Hervorming onvermoeid voor het oude geloof, waardoor hun klooster een doelwit was tijdens de Beeldenstorm in 1566. De Minderbroeders zijn in 1578, samen met het stadsbestuur, aan de Diemerzeedijk gezet.

Het Agnietenklooster

Het Agnietenklooster. Detail uit de vogelvluchtkaart van Cornelis Anthonisz uit 1538.

De Agnietenkapel is één van de best bewaard gebleven kloosterkapellen. Het Agnietenklooster, gewijd aan St. Agnes, werd op St. Agnesavond, 21 januari 1397 gesticht. Het klooster lag tussen de OZ Voorburgwal, de noordzijde van de Agnietenstraat, de OZ Achterburgwal en de Grimburgwal. In 1419 kreeg het klooster het privilege om een kapel te bouwen. Deze houten kapel brandde in de grote stadsbrand van 1452 tot de grond toe af. In 1470 werd een nieuwe kapel gebouwd, in de gotische stijl die toen in Amsterdam in de mode was. Het was bij de kloosterkapellen gebruikelijk om in de kapel een voor de nonnen afgezonderd bovengedeelte te maken, aan de oostzijde open vanaf de begane grond tot aan de kap. Vanuit deze 'bovenkerk' konden de nonnen vanaf een balustrade neerkijken op het koor. Op deze manier konden de nonnen van het lekenvolk worden gescheiden. De 'benedenkerk' was met een hek gescheiden van het altaar. Toegang tot de bovenkerk verkreeg men via de kloostergebouwen; de benedenkerk was toegankelijk via de Voorburgwal.

Athenaeum Illustre

De Doorluchtige School met het poortje (links). De Gehoorzaal (boven).
(Atlas van Fouquet, 1760-1783)

Na de Alteratie van 1578 stond de kapel enige jaren leeg. Pas in 1585 werd de kapel geconfisqueerd. In 1589 werd de benedenkerk ingericht als magazijn van de Admiraliteit. In 1632 ging de bovenkerk het Athenaeum Illustre (de 'Doorluchtige School') huisvesten. Commelin beschrijft hoe men te werk ging. De Admiraliteit behield zijn magazijn beneden in het gebouw en ook de ingang aan de Achterburgwal. De vloer van de bovenkerk werd verlaagd en doorgetrokken tot aan de oostgevel, zodat een volledige verdieping ontstond. Ook werd een extra balklaag daarboven aangebracht, zodat een extra verdieping ontstond, een zolder. Op de verdieping werd de Gehoorzaal gemaakt, de oudste collegezaal van Amsterdam, en een kleinere zaal die als senaatskamer dienst deed en waar ook wel colleges werden gegeven.

Op de zolder werd de Stadsbibliotheek gevestigd, de voorloper van de Universiteitsbibliotheek.
De ingang van het Atheneum kwam aan de Voorburgwal, waarvoor de huisjes die voor de kerk stonden, werden afgebroken en het voorpleintje ontstond. Een oude zandstenen poort, afkomstig van de voormalige stadstimmertuin aan de Doelenstraat, werd hierheen overgebracht. Het jaartal 1571, dat de poort droeg, kon gemakkelijk worden veranderd in 1631 (het had eigenlijk 1632 moeten zijn). (3) Terzijde van de kapel bouwde men een trap naar de eerste verdieping en de zolder. Op 8 en 9 januari 1632 werd de eerste colleges gehouden, achtereenvolgens door Vossius en Barlaeus. Het eerste college van Vossius ging over het nut van de geschiedenis. (4)
In 1838 werd de bibliotheek verhuisd naar het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht; in 1864 volgde de verhuizing van het Atheneum naar de Handboogsdoelen aan het Singel – waar thans de UB is gevestigd. (5) De Agnietenkapel werd ingericht als school en daarmee begin de aftakeling van het monument. Op 5 november 1919 besloot de Gemeenteraad op voordacht van Burgemeester en Wethouders het gebouw terug te geven aan de universiteit. Het bleek in een bouwvallige toestand te verkeren en al spoedig werd de oude zoldering gestut.

De restauratie van A.A. Kok

Vóór en na de restauratie van 1921.

In 1919/21 werd de kapel in opdracht van de gemeente gerestaureerd door stadsarchitect A.A. Kok. Bij deze restauratie bleek de oorspronkelijke aanleg van de kapel nog bewaard gebleven. De kapel heeft een volledig houtskelet, bestaande uit twee op elkaar geplaatste jukken. De ruimte van de benedenkerk wordt overspannen door zware balken, die op muurstijlen en korbelen rusten. Op deze jukken staan de stijlen die de balken van de bovenkerk dragen en op de bovenbalk rust het kapspant. De Agnietenkapel heeft een spitstongewelf, zoals ook te zien is in de Waalse Kerk. Het eikenhouten gewelf met gotische beschilderingen kwam tijdens de restauratie tevoorschijn; het was jarenlang verborgen geweest onder stucwerk. De constructie toont dezelfde bouwwijze als de Amsterdamse woonhuizen uit die periode, die ook gekenmerkt worden door een volledig houtskelet. Bij de volledige houtskeletbouw spelen de muren een ondergeschikte rol: de dunne muren hebben geen dragende functie.
De grote zaal werd in de toestand teruggebracht die de prent van Fouquet toont. Het plafond met tulpenmotief uit 1632 werd gerestaureerd (en gedeeltelijk gereconstrueerd). Het daktorentje dat in circa 1820 was verwijderd, werd herbouwd naar voorbeeld van het 17de-eeuwse torentje op de dak van de voormalige kapel van het Sint Ceciliënklooster, het latere Prinsenhof (tegenwoordig Hotel The Grand).

Lengte- en breedte-doorsnede van de Agnietenkapel.
Vóór de restauratie van 1921.
Na de restauratie van 1921.
(A.A. Kok, 1921)

Na de restauratie werden er weer colleges gegeven in de Agnietenkapel. Vanaf 1923 bevindt zich in de Agnietenkapel ook het Universiteitsmuseum, de historische verzameling van de universiteit op het gebied van de geschiedenis van het onderwijs, onderzoek en studentenleven van 1632 tot nu. Conservator mevr. Marian Schilder wist de over de universiteitsgebouwen verspreide portretschilderijen van de collectie Papenbroeck weer bij elkaar te brengen. De portrettengalerij in de Gehoorzaal is nu weer zoals op een tekening uit 1743 – met neergeslagen wanden – is vastgelegd.
De Agnietenkapel kan worden beschouwd als de oudste behuizing van zowel de universiteit als de universiteitsbibliotheek. Aan het gebouw zijn vier eeuwen geschiedenis van de universiteit en haar bibliotheek af te lezen. De Agnietenkapel is het geboortehuis van deze instellingen die zo belangrijk zijn voor de stad Amsterdam. Het gebruik van het gebouw door de universiteit is dan ook wat het gemeentebestuur in 1919 voor ogen had, toen zij de kapel aan de universitaire gemeenschap teruggaf.

Walther Schoonenberg

[Agnietenkapel wordt verbouwd]

(Uit: Binnenstad 192, februari 2002.)

Literatuur:

  • De Agnietenkapel, Gedenkboek uitgegeven door de secretaris van de Senaat der Universiteit, Stadsdrukkerij, Amsterdam, 1921. Met bijdragen van o.a. Prof.dr. H. Brugmans en architect A.A. Kok.
  • Marian Schilder, Het Agnietenklooster en andere Amsterdamse kloosters in de Middeleeuwen, in: Maandblad Amstelodamum, jaargang 84 (1997), p. 15-25.
  • F.J. Dubiez, De Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, in: Ons Amsterdam 11 (1959), p. 258-265.
  • José Koopman, Huisvesting Universiteit van Amsterdam, van Agnietenkapel tot Bullewijk 1, in: Ons Amsterdam, jaargang 27 (1975), p. 139-141.
Voetnoten:
  1. Deze grote bouwcomplexen zijn: de Oudemanhuispoort (het Oude Nonnenklooster), het Binnengasthuis (het Nieuwe Nonnenklooster), het Oost-Indisch Huis in de Oude Hoogstraat en de Waalse Kerk aan de Oudezijds Achterburgwal (het Paulusbroedersklooster uit 1409), het Spinhuis aan de Oudezijds Achterburgwal en de Spinhuissteeg (Sint Ursulaklooster), de Bank van Lening aan de Oudezijds Voorburgwal en de Nes (Sint Maria Magdalena-klooster), de Sint Pietershal aan de Oudezijds Voorburgwal en het Vlaams Cultureel Centrum aan de Nes (het Margarethaklooster), het Prinsenhof, thans Hotel The Grand, aan de Oudezijds Voorburgwal (het Caeciliaklooster), het Burgerweeshuis, thans het Amsterdams Historisch Museum, aan de Nieuwezijds Voorburgwal (het Sint Luciënklooster) en het Rasphuis, thans de Kalvertoren, aan de Heiligeweg (het Clarissenklooster).
  2. Zie: Ons Amsterdam 20:110 en 21:196.
  3. Drie jaar later gebeurde hetzelfde met een tweede poortje, dat voor het Burgerweeshuis in de Sint Luciënsteeg werd geplaatst.
  4. Het is misschien geen gek idee als de tekst van dit college nog eens wordt nagelezen door het College van Bestuur van de UvA.
  5. De UB is thans gevestigd aan het Singel in twee monumenten, de Handboogsdoelen en het Bushuis, en een nieuw gebouw, op de plaats van de vroegere Voetboogsdoelen.

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.