Prinsengracht 564, een verzakt, bouwvallig hoekpand en Prinsengracht 562, de gevel een knoeiwerk van cement en latten uit ca. 1920. |
Prinsengracht 562-564/Spiegelgracht 2-4. Hersteld in 1973, waar nodig herbouwd, nr. 562 met herplaatste gevelbekroning. |
Dat begon al met de inspecteur Bouw en Woning Toezicht, E. van Houten, in de
jaren dertig, die gebeeldhouwde gevelbekroningen uit de sloop liet herplaatsen op nieuw
gebouwde panden. Van Houten geniet "de twijfelachtige eer" dat die huizen nu als de
zogenaamde 'Van Houtenpandjes' gewaardeerd worden. Helemaal fout. Je herkent die
panden direct aan de brede voegen, het schrale kozijnhout en de gelijke verdiepinghoogten.
Soms passen die bekroningen niet goed op de gevels. Ook dat is waar. Een simpele houten
kroonlijst zou goedkoper zijn geweest dan herplaatsing van de zware, breekbare stukken
zandsteen. Zonder die eigenzinnige ambtenaar met zijn historische hobby zouden die
decoratieve sculpturen in de puinschuit zijn afgevoerd. Was dat beter geweest?
De opvolgers van Van Houten – Stadsherstel en de 'kleine broertjes', zoals Diogenes – deden
het anders, maar ook niet goed. "Ze bedienden zich bij restauraties van architectuurhistorische
reconstructies en van oude bouwelementen van gesloopte panden." Gereconstrueerde klok- en
halsgevels, stel je voor! Waarom is dat zo erg? "Het is heel wat moeilijker geworden om echt
oud van nieuw oud te onderscheiden". Van Houten deed het verkeerd, omdat je aan het
metselwerk direct kunt zien dat het een paar eeuwen jonger was dan de geveltop, de
restauraties van een halve eeuw later zijn fout, omdat je dat leeftijdsverschil niet direct kunt
zien. Het is niet goed of het deugt niet. Hoe dan wel? De schrijver weet het precies:
zorgvuldige conservering van alle vóór de restauratie aangetroffen veranderingen – in de ogen
van velen verminkingen – is een beter alternatief dan het opnieuw aanbrengen van 'originele'
elementen uit een eerdere bouwperiode.
Als illustratie bij deze eigenwijsheden staan foto's van vóór en na herstel van het
hoekcomplex Prinsengracht 562-564 / Spiegelgracht 2-4. Die huizen ken ik goed; als
bestuurder van twee stichtingen was ik verantwoordelijk voor de aankoop, de voorbereiding
en de begeleiding van de restauratie. Twee elementen van vóór de restauratie vergden
bijzondere aandacht: de gevel van nr. 562 en de rechter bouwmuur van het hoekpand. De
gevel was een criant lelijk knoeiwerkje uit circa 1920, bestaande uit glas, cementpleister en
steengaas op grotendeels verrotte latten, goedkoper kon het niet. Nader onderzoek wees uit,
dat de bouwmuren en de balklagen gaaf 18de-eeuws waren. Die balklagen gaven de hoogten
aan voor de nieuwe gevel in 18de-eeuwse trant, gedekt door een sierlijke klokbekroning van
een kort tevoren op de Nieuwendijk gesloopt pand. Voorwaarde bij die sloopvergunning was
geweest dat de gevelbekroning elders op een goed zichtbare plek zou worden herplaatst – wat
dus gebeurd is. Toch mag zoiets niet volgens de 'inquisiteurs'; het is in strijd met het ware
restauratiebeleid, dat zegt dat verminkingen van een monument geen verminkingen mogen
heten maar interessante tijdsdocumenten, die zorgvuldig moeten worden geconserveerd.
Nog zwaarder, letterlijk, was het probleem van het hoekpand. Daar zat in het souterrain een
oude bakkersoven, en die klont met roet doortrokken metselwerk was door de muurplaat en
de kespen heen gezakt en had het hele huis scheefgetrokken. De enige bouwkundig
verantwoorde oplossing was: voorzichtig demonteren en het oude materiaal, voor zover nog
bruikbaar, opnieuw toepassen bij herbouw op een nieuwe fundering. Daarbij is – ik kan het nu
wel erkennen – op de verdiepingen gesmokkeld met de hoogten, want die waren te laag voor
de huidige gemiddelde lichaamslengte. Ook dat mag niet, maar het is soms nodig. Wat 20 jaar
geleden een vervallen, verminkte hoek van de Prinsengracht was, staat er sinds de restauratie
weer fris en vrolijk bij; geen 'oude luister', maar een goed verzorgde en bewoonde plek in het
terecht beschermde stadsgezicht.
Die restauratiegeschiedenis dook weer op uit mijn geheugen bij lezing van het zure
commentaar in 'Het Grachtenboek'. Herplaatsing van het natuurstenen beeldhouwwerk gaat
door. Ons redactielid Schoonenberg heeft er een rubriek van gemaakt. Maar het rancuneuze
gezeur tegen het taboewoord 'historiseren' gaat ook door. Het is een taai misverstand!
Geurt Brinkgreve
(Uit: Binnenstad 192, februari 2002)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.