Het oudste conflict dat Geert met betrekking tot deze vraag kende, ging over het Wolhuis en
speelde in 1531. Het stadsbestuur wilde direct naast de Heilige Stede, waar tweehonderd jaar eerder
(1345) het Mirakel van Amsterdam was geschied, een wolpakhuis bouwen, 'lekker makkelijk
tussen het Rokin en de Kalverstraat'. De bedevaartgangers zouden hiervan echter hinder
ondervinden en de deftige dames die de Heilige Stede bestuurden, tekenden verzet aan. Het was de
botsing van de geheiligde traditie met de rationele handelsgeest van de moderne tijd. Dergelijke
conflicten met als inzet het wensbeeld van de stad – wat ikzelf heb genoemd de stad als woonplaats
of de stad als productiecentrum – kennen we in onze tijd meer dan genoeg.
Geert behandelde als voorbeeld hiervan de kwestie-Kaasjager uit 1954, toen deze
hoofdcommissaris in een vertrouwelijk advies aan B. en W. voorstelde een ruime selectie grachten
te dempen ten einde het verkeer- en parkeerprobleem op te lossen. Als oud-journalist van Het Vrije
Volk heb ik hieraan nog een levendige herinnering, omdat onze raadsverslaggever Leo Staal het
nieuws boven water bracht. Het Vrije Volk, destijds de grootste krant van Nederland, charterde uit
protest tien dagen lang alle rondvaartboten en bood de Amsterdammers gratis rondvaarten aan. Het
plan-Kaasjager verdween, leeft nog slechts voort als een curiositeit.
Een andere lijn in Geerts betoog betrof de problemen rond de renovatie van oude gebouwen. Daar in die zaal van het Bethaniënklooster vroeg hij zich af of die heel echte nieuwheid wel paste bij een gebouw met een lange traditie. Hier hebben toch al die oude kloosterlingen rondgelopen – moet daarvan niet iets bespeurbaar zijn? Een voetstap, een handafdruk, het roet van hun stookplaats, een ademtocht of een vleugje van dat lang vervlogen leven??? Geert ontpopte zich ineens als een romanticus – wat hij natuurlijk is, zoals iedere historicus, die de toverkracht van het verleden ondergaat. Maar ik geloof dat hij hier geen gelijk had. Het verleden van zo'n vernieuwd gebouw hoeft niet zichtbaar te zijn, als wij zelf die ruimte maar intensief gebruiken. Het is goed perfect te restaureren, en dan maar afwachten, hoe de nieuwe gebruikers de vloeren, muren en traptreden op den duur van de vereiste slijtplekken zullen voorzien. Wel moet je ervoor zorgen dat nog bruikbare elementen niet probleemloos in de puinbak verdwijnen; en daar heb je het weer: restaureren is altijd een opeenvolging van afwegingen – maar laten we in elk geval blij zijn dat het gebeurt.
![]() |
![]() |
OZ Voorburgwal 14 vóór de restauratie (foto mei 1936) |
vlak na de restauratie van 1942 |
Tot de eerste grondig gerestaureerde 17de-eeuwse gebouwen in Amsterdam behoort de
Leeuwenburgh aan de Oudezijds Voorburgwal 14, uitgevoerd in 1942 door Jan de Meijer. Toen ik
nog jong was, direct na de tweede wereldoorlog, werd er gesmaald dat dit àl te mooi, te glad
en gelikt was, dit was ‘restaureren tot de dood erop volgt’; maar wie heeft daar na zoveel jaren nog
last van? Of het nu een paar honderd jaar of een halve eeuw oud is, zo'n gebouw onderga je als
‘oud’, basta.
Het is geen nostalgie, maar historisch besef als we nu zien, dat de oude stad er fonkelend nieuw
uitziet. Dat is niet altijd zo geweest. Toen ik in 1945 in de binnenstad kwam wonen, waren de
huizen scheefgezakt, de kozijnen verveloos, de trappen doorschijnend van slijtage, de houten
vloeren vol kleine zwarte vlooien, hingen er gloeilampjes aan eindeloze snoeren die met
kleefpleister aan elkaar waren geplakt en waarbij doorslagpapier als lampenkap diende; waren er
nog loden gasleidingen die poreus waren geworden, nauwelijks tafels, de theeglazen op de grond,
potkacheltjes of walmende petroleumkachels, en gasgeijsers ho maar. Soms moest je door
onbewoonbare verdiepingen heen klimmen tot een zolder met lappen als een bedouienentent; soms
was er een onderstuk waar het vocht tegen de muren opkroop. De huren waren er laag. Schilders,
dichters, studenten, stencilfirma's – wat nu de copyrettes zijn – en uitdragerijen van kleren... dat
was pas nostalgisch. Maar de gentrification sloeg toe, een mooi woord voor het oprukken van
deftigere bewoners, en niemand wil meer naar die oertijd terug.
Natuurlijk vonden voorzitter en inleider elkaar in Walther Schoonenbergs slotwoord: wanneer we 's
avonds door de oude stad lopen zijn we bij dat er achter al die ramen licht brandt, omdat daar de
mensen wonen, die vinden dat deze stad hùn stad is.
Ricardo
(Uit: Binnenstad 199, april 2003.)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.