De gouden ketting was al ver vóór de instorting van de panden verdwenen. Projectontwikkelaar Gérard van Tiggelen werd door monumentenkenner Hans Tulleners gewezen op een foto van de originele ketting in het boekje Zag u dit in Amsterdam?. Aan de hand van deze foto werd de ketting opnieuw gemaakt. Overigens was het niet eenvoudig toestemming te krijgen voor het aanbrengen van dit gevelteken: monumentenzorg is tegenwoordig terughoudend als het gaat om het reconstrueren van verdwenen geveldetails. Gelukkig is Gérard van Tiggelen een doorzetter.
De geschiedenis van het Huis met de Gouden Ketting zit vol legenden, waarvan de gouden
ketting er nog maar één is. Het verhaal luidt dat een koopman na een jarenlange reis
terugkeerde en zijn vrouw een gouden ketting schonk. Omdat zij deze niet kon waarderen,
wierp de koopman hem uit het raam. De ketting bleef echter aan een lange spijker hangen.
Een ander legende vertelt over een dienstmeid die een aanslag op haar mevrouw verijdelde en
als dank een gouden ketting kreeg, maar deze niet accepteerde: de ketting werd vervolgens
aan de gevel gehangen. Het ware verhaal is waarschijnlijk dat de lakenkoopman Eliseas
Haerel, die in 1615 vanuit Aken met vrouw en acht kinderen naar Amsterdam was gevlucht,
in 1620 het kavel kocht en er een huis op liet bouwen. Toen na enige tijd zijn bezittingen in
Amsterdam arriveerden en een pak laken dat met een ijzeren ketting op de kar was
vastgesjord nog intact bleek, was de koopman zo blij dat hij een stuk van de ketting liet
vergulden en als gevelteken aan het pand hing. In 1643 werd voor het eerst in de archieven
melding gemaakt van het Huis met de Gouden Ketting.
Het pand stond in de 18de eeuw bekend als een spookhuis: voorbijgangers hoorden er
wonderlijk gestommel. Volgens sommigen ging het om de geest van de ongelukkige weduwe
van Rauws, directeur-generaal van de Stadsgebouwen. Rauws was op 11 mei 1772
omgekomen bij de grote brand in de Schouwburg op de Keizersgracht (tegenwoordig Hotel
Blakes), waarna zijn verdrietige vrouw zich had opgehangen.
Aan de lange reeks wonderlijke verhalen kan de mysterieuze instorting op woensdagmorgen
11 februari 1998 nog worden toegevoegd. De teloorgang van Keizersgracht 268 en 270 begon
in 1971 toen in deze panden een hotel werd gevestigd: de panden werden daartoe
samengevoegd. Er ontstond een brandgevaarlijke situatie doordat er vele kleine kamertjes in
werden getimmerd. Op last van de brandweer moest het hotel in 1995 de deuren sluiten.
Vrijwel meteen namen krakers bezit van de panden. Het ging van kwaad tot erger, want de
gewone krakers werden al spoedig ‘ontruimd’ door criminele types die van de panden een
waar Fort van Sjako maakten. Er vonden illegale handeltjes plaats en de panden werden
gestript van alle waardevolle interieurelementen die op de bouwmaterialenmarkt werden
verkocht. Zelfs het lood van de dakbekleding verdween. Na ruim een jaar waren de panden
volledig vernield. Klachten van buurtbewoners, die veel last van hun asociale buren hadden,
leidden niet tot ingrijpen. Dat gebeurde pas na een brandstichting waardoor een deel van
nummer 270 in de as werd gelegd. Beide panden werden eind 1996 op last van de
burgemeester dichtgemetseld.
Aannemer Jan Putter uit Oegstgeest, gespecialiseerd in restauraties van Noordhollandse
stolpboerderijen, begon in 1997 aan een Amsterdams avontuur dat hem de kop kostte: hij ging
failliet en moest de panden verkopen. Het opknappen van de panden, die verbouwd werden
tot negen luxe appartementen, gebeurde onder leiding van architect Dik Smeding. Na de
verlening van de vereiste vergunningen begonnen de werkzaamheden waarvoor
monumentensubsidie was toegezegd. Een half jaar later bevond de restauratie/renovatie zich
in een gevorderd stadium. Op woensdagochtend 11 februari 1998 waren bouwvakkers in het
voorhuis bezig met het uitgraven van het souterrain. Plotseling begon het pand te beven en te
trillen en stortte het voorhuis binnen een half uur met veel angstaanjagende knars- en
scheurgeluiden en uiteindelijk onder donderend geraas in. De bouwvakkers die in het pand
bezig waren, zagen de instorting aankomen. Omdat er gruis naar beneden kwam, maakten zij
zich snel uit de voeten. Niemand raakte gewond. Het voorhuis van het Huis met de Gouden
Ketting stortte tot op de grond in – het achterhuis bleef overeind. Het voorhuis van het
belendende pand, nummer 270, was zodanig ontwricht, dat de volgende dag ook dit
rijksmonument uit veiligheidsoverwegingen werd gedemonteerd. Daardoor kon de 19de-
eeuwse geveltop bestaande uit ‘kunstzandsteen’ en in stucwerk uitgevoerde krullen in
veiligheid worden gebracht. Van de twee panden bleven alleen de achterhuizen staan,
wonderlijk overeind gehouden door stempels omdat ook in deze bouwmassa’s diverse
constructieve elementen waren weggesloopt.
De instorting leidde tot een schokgolf door de stad, nog versterkt door de geruchtenstroom die
spoedig op gang kwam. Was er opzet in het spel? Was het gemeentelijke toezicht in gebreke
gebleven? Er werd een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de instorting. Op 12 maart
1998 kwamen de resultaten van het door Bouw- en Woningtoezicht en het Bureau
Monumentenzorg uitgevoerde onderzoek beschikbaar. De oorzaak was volgens dit onderzoek
een niet deugdelijke fundering. De fundering was zo slecht dat het pand overeind bleef
doordat één van de bouwmuren steun vond op een betonnen vloer uit het begin van de 20ste
eeuw. “De vloer is op deze manier in de loop van jaren ongemerkt onderdeel gaan uitmaken
van de hoofddraagconstructie van het gebouw”, aldus het onderzoeksrapport. Afvalpuin, dat
gestort was in de ruimte tussen de bouwmuren van de panden, veroorzaakte een extra
horizontale belasting op de bouwmuur. De sloop van de keldervloer samen met het ontgraven
van de kelder ten behoeve van de nieuwe vloer heeft vervolgens de instorting veroorzaakt. De
bevindingen in het officiële gemeentelijke rapport duidden niet op bewust onzorgvuldig
handelen, alhoewel onervarenheid van de aannemer een rol kan hebben gespeeld.
Onmiddellijk na de instorting verklaarde de eigenaar/aannemer de panden in oude vorm te
willen herbouwen, althans voor wat betreft het uiterlijk met zo veel mogelijk hergebruik van
bewaard gebleven bouwonderdelen. De toenmalige wethouder van monumentenzorg, de heer
Cornelisse, zegde herbouw toe, maar spoedig bleek dat geen eenvoudige opgave te zijn.
Monumentenzorg eiste dat de herbouw met gebruik van de oorspronkelijke materialen moest
plaatsvinden, terwijl Putter een groot deel van de afkomende bakstenen had verkocht. De
aannemer ging failliet toen hij de financiering niet rond kreeg, mede omdat de verzekering
niet het hele bedrag uitbetaalde. De panden (of wat ervan over was) werden daarna twee maal
met prijsopdrijving doorverkocht. De eerste nieuwe eigenaar wilde de panden niet herbouwen
en kreeg het aan de stok met Monumentenzorg. Overgebleven authentieke bouwmaterialen als
baksteen en natuursteen, maar ook deuren, lagen op de kademuur en werden gestolen door
krakers die het elders in de buurt als barricademateriaal gebruikten.
Van Tiggelen kocht de panden in januari 2000, evenals de naburige panden 272 en 274 die
eveneens gerestaureerd werden. Na het leggen van de fundering in 2000 begon in april 2001
de herbouw. De structuur van de grachtenpanden kwam terug, evenals de gevels en inwendig
de houten balklagen, geornamenteerde stucwerkplafonds, etc. De schijndeuren van nummer
270 in de gemeenschappelijke muur met 272 bleven in het zicht, maar de muur zelf verdween
achter een nieuwe zijmuur. Op last van Bouw- en Woningtoezicht werd een opvallende
ijzeren skeletbouw toegepast om het pand voldoende dwarsstabiliteit te geven, maar de
constructie werd inwendig weggewerkt. De gevels werden exact in de laatst bekende toestand
gereproduceerd, ook al was in het geval van nummer 270 sprake van een 19de-eeuwse
‘neptop’ (klauwstukken van gestukadoord baksteen). Delen van de top van 270 waren nog
beschikbaar en konden worden hergebruikt. De gevels werden met nieuw gebakken
handvormstenen opgetrokken. Het natuursteen werd op de juiste wijze gefrijnd.
Monumentenzorg heeft de herbouw van de gevels overigens op voorbeeldige wijze begeleid.
Direct na het instorten en slopen van de twee voorhuizen brak een discussie los over de vraag
of de te herbouwen panden op de Rijksmonumentenlijst konden blijven. De Rijksdienst te
Zeist wilde de panden afvoeren van het register. Immers, na de herbouw zou er geen sprake
meer zijn van monumenten in de zin van de Monumentenwet, omdat monumentale waarden
niet meer aanwezig zouden zijn. De gemeentelijk monumentenzorgers waren het daarmee niet
eens, omdat dat de nieuwe eigenaar vrij spel zou geven, mogelijk met slechte gevolgen voor
het stadsbeeld: de verder gave gevelwand van de Keizersgracht zou dan op een verkeerde
wijze worden aangeheeld. Bovendien zou er een slechte signaalwerking van uitgaan:
speculanten die monumenten laten instorten, worden vervolgens beloond met afvoeren van de
gebouwen van de lijst. Het kan als een probleem worden gezien dat de Monumentenwet geen
herbouwplicht bevat. Reconstructie van een verloren gegaan monument wordt ook niet
gesubsidieerd, omdat in de gangbare definitie geen sprake is van een monument. De herbouw
van de twee panden aan de Keizersgracht gebeurde zonder monumentensubsidie, met als
gevolg dat de herbouw een kostbare aangelegenheid was met een flinterdun rendement.
Hierdoor en vanwege het strenge toezicht van het gemeentelijk bureau op de herbouw kan
gesteld worden dat een ontwikkelaar geen baat heeft bij het (laten) instorten van een
monument. Op dit ogenblik is nog niet bekend of de panden op termijn van de
monumentenlijst afgevoerd zullen worden.
Als er een les kan worden getrokken uit de instortingsgeschiedenis van het Huis met de
Gouden Ketting dan is het wel dat het ontbreken van een herbouwplicht in de
Monumentenwet gecombineerd met een dogmatische toepassing van restauratiedoctrines
schadelijk kan uitpakken voor monumenten die getroffen worden door calamiteiten als brand
of instorting. Dankzij doorzetters als Gérard van Tiggelen is de gevelwand van de
Keizersgracht weer aangeheeld.
Walther Schoonenberg
[Bouwer staat graag met de laarzen in de modder, Interview met Gérard van Tiggelen]
Literatuur:
- M. Koord, Dat vertellen ze aan d’ Amstel en het Y, Amsterdam, ongedateerd
- J.H. Kruizinga, Zag u dit in Amsterdam?, Amsterdam, ongedateerd
- Paul Vugts, 'Het laatste mysterie van de gouden ketting' in: Het Parool, 12 februari 1998
- Bureau Monumenten & Archeologie, Onderzoeksrapport instorting Keizersgracht 268-270, maart 1998
- Hendrik Battjes, 'Keizersgracht 268-270, Een monumentale blunder', in: Binnenstad 195, november 2002
- 'Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Bijlsma inzake het pand Keizersgracht 268/270', Gemeenteblad afd. 1, Amsterdam 11 juni 2002
(Uit: Binnenstad 201, september 2003)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er is momenteel 1 reactie op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.