Keizersgracht 268-270

Gouden Ketting opnieuw aangebracht

De op 11 februari 1998 ingestorte panden Keizersgracht 268 en 270 zijn herbouwd. Binnenkort wordt de herbouw feestelijk afgesloten met de onthulling van de gouden ketting waar Keizersgracht 268, het Huis met de Gouden Ketting, naar genoemd is. Met de beëindiging van dit particuliere restauratieproject is de gaaf gebleven gevelwand van de Keizersgracht tussen Berenstraat en Reestraat weer aangeheeld.

Het oorspronkelijke gevelteken (foto uit J.H. Kruizinga, <I>Zag u dit in Amsterdam?</I>)
Het oorspronkelijke gevelteken (foto uit J.H. Kruizinga, Zag u dit in Amsterdam?)

Het nieuw gemaakte gevelteken
Het nieuw gemaakte gevelteken

De gouden ketting was al ver vóór de instorting van de panden verdwenen. Projectontwikkelaar Gérard van Tiggelen werd door monumentenkenner Hans Tulleners gewezen op een foto van de originele ketting in het boekje Zag u dit in Amsterdam?. Aan de hand van deze foto werd de ketting opnieuw gemaakt. Overigens was het niet eenvoudig toestemming te krijgen voor het aanbrengen van dit gevelteken: monumentenzorg is tegenwoordig terughoudend als het gaat om het reconstrueren van verdwenen geveldetails. Gelukkig is Gérard van Tiggelen een doorzetter.

De rijke geschiedenis

De geschiedenis van het Huis met de Gouden Ketting zit vol legenden, waarvan de gouden ketting er nog maar één is. Het verhaal luidt dat een koopman na een jarenlange reis terugkeerde en zijn vrouw een gouden ketting schonk. Omdat zij deze niet kon waarderen, wierp de koopman hem uit het raam. De ketting bleef echter aan een lange spijker hangen. Een ander legende vertelt over een dienstmeid die een aanslag op haar mevrouw verijdelde en als dank een gouden ketting kreeg, maar deze niet accepteerde: de ketting werd vervolgens aan de gevel gehangen. Het ware verhaal is waarschijnlijk dat de lakenkoopman Eliseas Haerel, die in 1615 vanuit Aken met vrouw en acht kinderen naar Amsterdam was gevlucht, in 1620 het kavel kocht en er een huis op liet bouwen. Toen na enige tijd zijn bezittingen in Amsterdam arriveerden en een pak laken dat met een ijzeren ketting op de kar was vastgesjord nog intact bleek, was de koopman zo blij dat hij een stuk van de ketting liet vergulden en als gevelteken aan het pand hing. In 1643 werd voor het eerst in de archieven melding gemaakt van het Huis met de Gouden Ketting.
Het pand stond in de 18de eeuw bekend als een spookhuis: voorbijgangers hoorden er wonderlijk gestommel. Volgens sommigen ging het om de geest van de ongelukkige weduwe van Rauws, directeur-generaal van de Stadsgebouwen. Rauws was op 11 mei 1772 omgekomen bij de grote brand in de Schouwburg op de Keizersgracht (tegenwoordig Hotel Blakes), waarna zijn verdrietige vrouw zich had opgehangen.

De mysterieuze instorting


Keizersgracht 268-270 in 1954 (foto bureau Monumenten en Archeologie)
Keizersgracht 268-270 in 1954 (foto bureau Monumenten en Archeologie)

Keizersgracht 268 ingestort in 1998
Keizersgracht 268 ingestort in 1998

Aan de lange reeks wonderlijke verhalen kan de mysterieuze instorting op woensdagmorgen 11 februari 1998 nog worden toegevoegd. De teloorgang van Keizersgracht 268 en 270 begon in 1971 toen in deze panden een hotel werd gevestigd: de panden werden daartoe samengevoegd. Er ontstond een brandgevaarlijke situatie doordat er vele kleine kamertjes in werden getimmerd. Op last van de brandweer moest het hotel in 1995 de deuren sluiten. Vrijwel meteen namen krakers bezit van de panden. Het ging van kwaad tot erger, want de gewone krakers werden al spoedig ‘ontruimd’ door criminele types die van de panden een waar Fort van Sjako maakten. Er vonden illegale handeltjes plaats en de panden werden gestript van alle waardevolle interieurelementen die op de bouwmaterialenmarkt werden verkocht. Zelfs het lood van de dakbekleding verdween. Na ruim een jaar waren de panden volledig vernield. Klachten van buurtbewoners, die veel last van hun asociale buren hadden, leidden niet tot ingrijpen. Dat gebeurde pas na een brandstichting waardoor een deel van nummer 270 in de as werd gelegd. Beide panden werden eind 1996 op last van de burgemeester dichtgemetseld.
Aannemer Jan Putter uit Oegstgeest, gespecialiseerd in restauraties van Noordhollandse stolpboerderijen, begon in 1997 aan een Amsterdams avontuur dat hem de kop kostte: hij ging failliet en moest de panden verkopen. Het opknappen van de panden, die verbouwd werden tot negen luxe appartementen, gebeurde onder leiding van architect Dik Smeding. Na de verlening van de vereiste vergunningen begonnen de werkzaamheden waarvoor monumentensubsidie was toegezegd. Een half jaar later bevond de restauratie/renovatie zich in een gevorderd stadium. Op woensdagochtend 11 februari 1998 waren bouwvakkers in het voorhuis bezig met het uitgraven van het souterrain. Plotseling begon het pand te beven en te trillen en stortte het voorhuis binnen een half uur met veel angstaanjagende knars- en scheurgeluiden en uiteindelijk onder donderend geraas in. De bouwvakkers die in het pand bezig waren, zagen de instorting aankomen. Omdat er gruis naar beneden kwam, maakten zij zich snel uit de voeten. Niemand raakte gewond. Het voorhuis van het Huis met de Gouden Ketting stortte tot op de grond in – het achterhuis bleef overeind. Het voorhuis van het belendende pand, nummer 270, was zodanig ontwricht, dat de volgende dag ook dit rijksmonument uit veiligheidsoverwegingen werd gedemonteerd. Daardoor kon de 19de- eeuwse geveltop bestaande uit ‘kunstzandsteen’ en in stucwerk uitgevoerde krullen in veiligheid worden gebracht. Van de twee panden bleven alleen de achterhuizen staan, wonderlijk overeind gehouden door stempels omdat ook in deze bouwmassa’s diverse constructieve elementen waren weggesloopt.
De instorting leidde tot een schokgolf door de stad, nog versterkt door de geruchtenstroom die spoedig op gang kwam. Was er opzet in het spel? Was het gemeentelijke toezicht in gebreke gebleven? Er werd een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de instorting. Op 12 maart 1998 kwamen de resultaten van het door Bouw- en Woningtoezicht en het Bureau Monumentenzorg uitgevoerde onderzoek beschikbaar. De oorzaak was volgens dit onderzoek een niet deugdelijke fundering. De fundering was zo slecht dat het pand overeind bleef doordat één van de bouwmuren steun vond op een betonnen vloer uit het begin van de 20ste eeuw. “De vloer is op deze manier in de loop van jaren ongemerkt onderdeel gaan uitmaken van de hoofddraagconstructie van het gebouw”, aldus het onderzoeksrapport. Afvalpuin, dat gestort was in de ruimte tussen de bouwmuren van de panden, veroorzaakte een extra horizontale belasting op de bouwmuur. De sloop van de keldervloer samen met het ontgraven van de kelder ten behoeve van de nieuwe vloer heeft vervolgens de instorting veroorzaakt. De bevindingen in het officiële gemeentelijke rapport duidden niet op bewust onzorgvuldig handelen, alhoewel onervarenheid van de aannemer een rol kan hebben gespeeld.

De herbouw


Keizersgracht 268-270 na de herbouw in 2002
Keizersgracht 268-270 na de herbouw in 2002

Onmiddellijk na de instorting verklaarde de eigenaar/aannemer de panden in oude vorm te willen herbouwen, althans voor wat betreft het uiterlijk met zo veel mogelijk hergebruik van bewaard gebleven bouwonderdelen. De toenmalige wethouder van monumentenzorg, de heer Cornelisse, zegde herbouw toe, maar spoedig bleek dat geen eenvoudige opgave te zijn. Monumentenzorg eiste dat de herbouw met gebruik van de oorspronkelijke materialen moest plaatsvinden, terwijl Putter een groot deel van de afkomende bakstenen had verkocht. De aannemer ging failliet toen hij de financiering niet rond kreeg, mede omdat de verzekering niet het hele bedrag uitbetaalde. De panden (of wat ervan over was) werden daarna twee maal met prijsopdrijving doorverkocht. De eerste nieuwe eigenaar wilde de panden niet herbouwen en kreeg het aan de stok met Monumentenzorg. Overgebleven authentieke bouwmaterialen als baksteen en natuursteen, maar ook deuren, lagen op de kademuur en werden gestolen door krakers die het elders in de buurt als barricademateriaal gebruikten.
Van Tiggelen kocht de panden in januari 2000, evenals de naburige panden 272 en 274 die eveneens gerestaureerd werden. Na het leggen van de fundering in 2000 begon in april 2001 de herbouw. De structuur van de grachtenpanden kwam terug, evenals de gevels en inwendig de houten balklagen, geornamenteerde stucwerkplafonds, etc. De schijndeuren van nummer 270 in de gemeenschappelijke muur met 272 bleven in het zicht, maar de muur zelf verdween achter een nieuwe zijmuur. Op last van Bouw- en Woningtoezicht werd een opvallende ijzeren skeletbouw toegepast om het pand voldoende dwarsstabiliteit te geven, maar de constructie werd inwendig weggewerkt. De gevels werden exact in de laatst bekende toestand gereproduceerd, ook al was in het geval van nummer 270 sprake van een 19de-eeuwse ‘neptop’ (klauwstukken van gestukadoord baksteen). Delen van de top van 270 waren nog beschikbaar en konden worden hergebruikt. De gevels werden met nieuw gebakken handvormstenen opgetrokken. Het natuursteen werd op de juiste wijze gefrijnd.
Monumentenzorg heeft de herbouw van de gevels overigens op voorbeeldige wijze begeleid.

De monumentenstatus

Direct na het instorten en slopen van de twee voorhuizen brak een discussie los over de vraag of de te herbouwen panden op de Rijksmonumentenlijst konden blijven. De Rijksdienst te Zeist wilde de panden afvoeren van het register. Immers, na de herbouw zou er geen sprake meer zijn van monumenten in de zin van de Monumentenwet, omdat monumentale waarden niet meer aanwezig zouden zijn. De gemeentelijk monumentenzorgers waren het daarmee niet eens, omdat dat de nieuwe eigenaar vrij spel zou geven, mogelijk met slechte gevolgen voor het stadsbeeld: de verder gave gevelwand van de Keizersgracht zou dan op een verkeerde wijze worden aangeheeld. Bovendien zou er een slechte signaalwerking van uitgaan: speculanten die monumenten laten instorten, worden vervolgens beloond met afvoeren van de gebouwen van de lijst. Het kan als een probleem worden gezien dat de Monumentenwet geen herbouwplicht bevat. Reconstructie van een verloren gegaan monument wordt ook niet gesubsidieerd, omdat in de gangbare definitie geen sprake is van een monument. De herbouw van de twee panden aan de Keizersgracht gebeurde zonder monumentensubsidie, met als gevolg dat de herbouw een kostbare aangelegenheid was met een flinterdun rendement. Hierdoor en vanwege het strenge toezicht van het gemeentelijk bureau op de herbouw kan gesteld worden dat een ontwikkelaar geen baat heeft bij het (laten) instorten van een monument. Op dit ogenblik is nog niet bekend of de panden op termijn van de monumentenlijst afgevoerd zullen worden.
Als er een les kan worden getrokken uit de instortingsgeschiedenis van het Huis met de Gouden Ketting dan is het wel dat het ontbreken van een herbouwplicht in de Monumentenwet gecombineerd met een dogmatische toepassing van restauratiedoctrines schadelijk kan uitpakken voor monumenten die getroffen worden door calamiteiten als brand of instorting. Dankzij doorzetters als Gérard van Tiggelen is de gevelwand van de Keizersgracht weer aangeheeld.

Walther Schoonenberg

[Bouwer staat graag met de laarzen in de modder, Interview met Gérard van Tiggelen]

Literatuur:
- M. Koord, Dat vertellen ze aan d’ Amstel en het Y, Amsterdam, ongedateerd
- J.H. Kruizinga, Zag u dit in Amsterdam?, Amsterdam, ongedateerd
- Paul Vugts, 'Het laatste mysterie van de gouden ketting' in: Het Parool, 12 februari 1998
- Bureau Monumenten & Archeologie, Onderzoeksrapport instorting Keizersgracht 268-270, maart 1998
- Hendrik Battjes, 'Keizersgracht 268-270, Een monumentale blunder', in: Binnenstad 195, november 2002
- 'Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Bijlsma inzake het pand Keizersgracht 268/270', Gemeenteblad afd. 1, Amsterdam 11 juni 2002

(Uit: Binnenstad 201, september 2003)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er is momenteel 1 reactie op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.