vóór de restauratie (foto Bureau Monumenten & Archeologie) |
na de restauratie (foto Bureau Monumenten & Archeologie) |
Juffrouw Mirandolle, ongetrouwd en zeer vermogend, stond aan het eind van een traditie, en
aan het begin van een nieuwe. De lange rij voorgangers begon met de bouwheer, de arts-
regent François de Vicq. Wie de architect is geweest weten we niet, zichtbaar is dat hij een
bekwaam bouwmeester was, die het op Palladio geïnspireerde motief toepaste van over de
volle gevelhoogte doorlopende pilasters, gekroond door een driehoekig fronton. Dat motief
was in de bouwtijd 1666-’70 al ietwat ouderwets, het was de stijl van Jacob van Campen en
Philips Vingboons. Een volgende bewoner, Dirk van Lennep verving in 1730 de
frontondriehoek door een rijk gebeeldhouwde attiek. Veel grote grachtenhuizen uit omstreeks
1670 werden toen gemoderniseerd; in de zware Louis XIV-decoratie braken de eerste
rococokrullen door. Duidelijk werd ook in de interieurs de scheiding benadrukt tussen
dienstvertrekken, huiselijke en pronkruimten. De heren regenten onder hun grote
allongepruiken waren geen actieve kooplieden meer, zoals hun voorgangers een eeuw
tevoren, die goederenberging in souterrain en op zolder nodig hadden, het waren bankiers en
renteniers. Met de Franse bezetting deden armoede en zuinigheid hun intrede, er werd meer
gesloopt dan gebouwd, onderhoud bleef achter, grote huizen stonden leeg, in de eerste plaats
de buitenplaatsen. Herengracht 476 onderging omstreeks 1810 een operatie die in de 19de
eeuw veel dubbele grachtenhuizen heeft verminkt. De hoge dubbele stoep verdween, een
raam verving de voordeur met haar fraaie omlijsting, de vestibule daarachter werd een extra
kamer, de hoofdingang kwam op straatniveau in het midden, de dienstdeuren links en rechts
werden complete voordeuren van het souterrain dat nu met grotere ramen als de onderste laag,
de begane grond, werd ingericht.
Het was een functionele verbouwing, die kantoorruimte opleverde in plaats van kamers voor
inwonend huispersoneel. De dubbelfunctie deftig wonen met kantoor aan huis heeft veel grote
huizen van de grachtengordel door de 19de en het begin van de 20ste eeuw in stand gehouden.
Naarmate de vermogende families verhuisden, eerst naar de Vondelparkbuurt, vervolgens
naar het Gooi en Kennemerland, nam de kantoorfunctie de vrijkomende ruimte in. Die
verschuiving was niet altijd zachtzinning maar garandeerde een zekere continuïteit in het
onderhoud. Wat in de wijk Le Marais in Parijs gebeurde, waar de interieurs van de statige
hotels van de adel na Napoleon verpauperden tot krotwoningen en werkplaatsen, totdat de
monumentenzorgers er een ‘secteur sauvegardé’ van maakten, dat geleidelijke vervalproces is
de grachtengordel bespaard gebleven, terwijl het zich in de ‘volkswijken’, de Jordaan, de
eilanden en de Jodenbuurt rond 1900 al scherp aftekende. De grachtengordel behield haar
allure; daar wonen of kantoor houden bleef deftig.
Hadden haar voorgangers bewoners-eigenaars Herengracht 476 naar de smaak van hun tijd
ingericht, en waar nodig aangepast aan nieuwe gebruikswensen, voor juffrouw Mirandolle
stond het huis als kunstwerk van architectuur en ambacht centraal. Haar eerste adviseur was
de architect C.W. Royaards, de meest extreme perfectionist in de restauratiewereld. De
verbouwing van 1803 was naar zijn nadrukkelijke uitgesproken mening ‘een gruweldaad’
geweest, die alleen hersteld kon worden door de stoep, de voordeur en het basement van de
gevel stijlzuiver en ambachtelijk perfect te reconstrueren zoals François de Vicq deze in 1668
had laten bouwen en versieren. Royaards ging niet zo ver dat hij het driehoekige fronton
wilde terugbrengen, de door de beeldhouwers Van Logteren gehakte horizontale attiek is van
zo grote artistieke kwaliteit dat vervanging niet aan de orde kwam, ook al omdat de herstelde
pilastergevel met haar dubbele stoep en voordeur, en de op zichzelf fraaie attiek boven de
kroonlijst weliswaar een halve eeuw in leeftijd verschillen, maar een harmonische eenheid
vormen, boeiender dan de oorspronkelijke.
De stoep van juffrouw Mirandolle, net voltooid toen de bezetter het huis vorderde, was na de
bevrijding al zo vertrouwd dat men vooroorlogse foto’s moest raadplegen om de ‘gruweldaad’
van 1810 terug te vinden. Die stoep werd een ijkpunt in de discussie over restauratieprincipes.
De doctrine dat het zichtbaar houden van de bouwgeschiedenis prioriteit verdient boven
wensen van opdrachtgevers om een oorspronkelijke stijleenheid te reconstrueren, werd door
die stoep opzij geschoven. De verbouwing 1810 was ongetwijfeld een fase in de
bouwgeschiedenis, maar niettemin een gruweldaad tegen de waarde van de gevel als
kunstwerk. Een verwante doctrine ontkent zelfs het bestaan van kwaliteitsverschil tussen de
bouwfasen. Eind 19de eeuw werden veel trap- en halsgevels vervangen door rechte houten
kroonlijsten. Dat was goedkoper dan het met de vereiste zorgvuldigheid opnieuw metselen en
voegen van een bouwvallig geworden trap- of halsgevel, wat in de architectuurhistorische
ontwikkeling kan gelden als een vorm van horizontale schaalvergroting, en daarmee als een
interessante bouwfase. Voor het gevelbeeld waren die eenvormige kroonlijsten een
verarming, die geaccentueerd werd door de invoering van het T-raam in plaats van de
traditionele roedenverdeling.
De hoofdinspecteur E. van Houten van Bouw- en Woningtoezicht voerde in de jaren ’20 – ’40
de regel in dat bij een sloopvergunning de natuurstenen onderdelen moesten worden bewaard
en bij voorkeur herplaatst in nieuwbouw op dezelfde plek. De met een oude geveltop
opgesierde panden vormen nu een aparte categorie, de z.g. ‘Van Houten-monumenten’. Vaak
is een stijlverband tussen de top en de gevel ver te zoeken, maar aan het nu formeel
beschermde stadsgezicht leveren de Van Houten-monumenten een bescheiden, maar wel
karakteristieke bijdrage. Belangrijker dan die feitelijke bijdrage is de herwaardering van de
gebeeldhouwde fragmenten geweest, waarvan in de jaren zestig een grote voorraad,
beschadigd vaak en ongesorteerd, terecht was gekomen op het erf van de voormalige
synagoge Uilenburg. De opgave om die fragmenten uit te leggen, te herstellen en te
completeren werd in 1968-’86 ter hand genomen door het restauratieatelier Uilenburg. Die
herleving sloot aan bij de in de jaren ’60-’70 op gang gekomen restauratiebeweging van de
kleinere woonhuismonumenten. Daarvan kregen de gevels nu weer, waar mogelijk, een
bijpassende natuurstenen bekroning, en een roedeverdeling van de ramen. Hoeveel lijstgevels
‘teruggerestaureerd zijn tot trap-, hals-, en klokgevels is niet geregistreerd, het zijn er vele
dozijnen. Het bureau Monumentenzorg heeft die ontwikkeling van het begin af gesteund. Uit
de Rijksdienst komt echter herhaaldelijk de door subsidieweigering bekrachtigde vermaning:
“terugrestaureren is principieel verkeerd, het is strijdig met het beginsel ‘behouden gaat voor
vernieuwen’, het verstoort een wetenschappelijk interessante bouwgeschiedenis”. Waarop
geantwoord kan worden: herplaatsen van de gebeeldhouwde fragmenten doet de praktijk uit
de 17de en 18de eeuw herleven, toen die decoratieve sculpturen ter keuze bij de steenhouwers
lagen. Om het cultuurhistorische erfgoed van aanleg en bebouwing goed in stand te houden is
de wetenschappelijk geschoolde stijlkennis even onmisbaar als bouwhistorisch onderzoek, de
ambachtelijke vaardigheid bij de uitvoering, en – niet te vergeten – de financiële ruimte om de
onrendabele top van het werk op te vangen. De stoep van mejuffrouw Mirandolle werd in de
eerste oorlogsjaren perfect gereconstrueerd. Dat was het begin van het restauratieprogramma
van Herengracht 476 onder leiding van architect A.A. Kok, dat kamer na kamer het kostbare
interieur heeft opgeknapt en bruikbaar maakte voor de veelzijdige activiteiten van het Prins
Bernard Cultuur Fonds. De stoep van mejuffrouw Mirandolle kan gelden als signaal in de
bezettingstijd voor een nieuwe manier om met monumenten om te gaan. De reconstructie
door architect Royaards betekent: bouwgeschiedenis handhaven is een goede zaak maar geen
onwrikbaar voorschrift, historisch interessante verminkingen kunnen als artistieke
gruweldaden gelden en eisen dan correctie. Behalve hun eigen kwaliteit hebben de gevels hun
waarde als onderdeel in een gevelwand. Herplaatsing van gebeeldhouwde fragmenten is,
indien stilistisch en ambachtelijk verantwoord uitgevoerd, zowel een verrijking van het pand
zelf als van het stadsbeeld.
Geurt Brinkgreve
Het boek Huis aan de bocht is via de Amsterdamse boekwinkels te bestellen. De prijs bedraagt 16 euro.
(Uit: Binnenstad 201, september 2003)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.