Interview met Bert Jonker

Restaurator en kleuronderzoeker van historische in- en exterieurs

Torens van de Mozes en Aäronkerk
Bert Jonker heeft als kleurenrestaurator aan verschillende Amsterdamse restauratieprojecten meegewerkt. Zo was hij onder meer betrokken bij de restauratie van de zaal van het Huis van Brienen, Herengracht 284, en de Mozes en Aäronkerk, en werkt hij momenteel aan de restauratie van de beschilderingen van de kluis in het bankgebouw van K.P.C. de Bazel in de Vijzelstraat en aan het onderzoek naar de oorspronkelijke kleur van de keizerskroon op de Westertoren.

Aan een restauratie gaat eigenlijk altijd historisch onderzoek vooraf. Kleuronderzoek is een onderdeel van een veel breder, vaak multidisciplinair bouwhistorisch onderzoek. Materiaal- technisch onderzoek wordt aangevuld door archief- en literatuuronderzoek. Dit laatste kan bestaan uit het bestuderen van de bewoningsgeschiedenis, correspondentie, oude bestekken en rekeningen en uit het bekijken van bouwtekeningen en andere afbeeldingen. Vaak wordt een gebouw bijvoorbeeld door nieuwe bewoners opnieuw ingericht. Soms worden oude verfbestekken gevonden en kan men hieruit opmaken welke pigmenten en bindmiddelen zijn gebruikt. Ook schilderijen of andere afbeeldingen kunnen een indicatie geven van gebruikte kleuren, maar tegelijkertijd moet men hier voorzichtig mee omgaan, omdat ze vaak op een interpretatie van de kunstenaar berusten.

Kleurtrap

Kleurtrap en kleurvenster in het leslokaal van de Synagoge in Enschede

Hoe gaat u meestal te werk?
“Om oudere verflagen op binnen- of buitenschilderwerk te achterhalen wordt meestal eerst een kleurvenster of kleurtrap gemaakt. Met een venster leg je een onderliggende schildering bloot, een trapje geeft een eerste globale indruk van de kleuren die in de loop der tijden zijn toegepast. Aan de hand van een kleurtrap kan men echter niet zien of verf verkleurd is. Veel oude pigmenten waren minder stabiel dan de moderne. Een blauw pigment kan door het mengen met lijnolie vergroend zijn, heldere kleuren zijn in de loop der jaren verbleekt of chemisch veranderd in bijvoorbeeld bruin of zwart. De aangetroffen kleuren zijn dus vaak verkleurd en daarom niet betrouwbaar als uitgangspunt voor een restauratie. Om te achterhalen welke pigmenten en bindmiddelen zijn gebruikt, laat ik meestal verfmonsters in een laboratorium onderzoeken. Met behulp van een dergelijke kleurenanalyse wordt vastgesteld welke pigmenten en bindmiddelen zijn gebruikt.”

Nu is het mogelijk dat een object in de loop van de tijd verschillende kleuren heeft gekend. In theorie kan een deur eerst rood geschilderd zijn, in de tweede helft van de zeventiende eeuw kopergroen, in de achttiende olijfgroen of Pruisisch blauw, in de negentiende eeuw aubergine, en in de twintigste eeuw grachtengroen. Hoe maakt u dan een keuze tussen al die verschillende verschijningsvormen?
“Dat moet je van geval tot geval bekijken en het is ook afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever. De ene keer wordt naar een zo authentiek of compleet mogelijk beeld van een bepaalde periode gestreefd, een volgende keer zal men juist verschillende ontwikkelingsfasen willen laten zien. De kleurkeuze kan ook mede afhangen van kleuren die in de directe omgeving van het object zijn gebruikt.
Het uiteindelijke resultaat blijft altijd een interpretatie. Anderzijds wil ik ook niet beweren dat het kleurbeeld dat we terugbrengen louter een kwestie van gevoel is. De uitkomsten van een wetenschappelijk onderzoek zijn bindend en richting bepalend voor ons werk: de bij de restauratie toegepaste kleuren worden gebaseerd op de gevonden materialen en pigmenten en het moet aannemelijk zijn dat bepaalde kleuren naast elkaar zijn toegepast. De interpretatie betreft meer kleine nuances, die misschien wel net een bepaald effect kunnen bewerkstelligen.”

Authentieke of moderne pigmenten

In de negentiende en twintigste eeuw heeft de chemische fabricage van pigmenten en kleurstoffen een enorme vlucht genomen. Kiest u bij een restauratie voor authentieke pigmenten en bindmiddelen of hebben de moderne materialen veel betere eigenschappen dan de oude?
“Ook dat hangt van de situatie af. Het is niet zo dat ik altijd voor modernere pigmenten kies, omdat die bijvoorbeeld beter lichtbestendig zijn. Bij een zorgvuldige restauratie probeer je een zo authentiek mogelijk resultaat te bereiken. Dat betekent dat je niet alleen de juiste kleur, maar ook bijvoorbeeld de structuur, glans en transparantie van de verf probeert te reconstrueren. Met authentieke materialen wordt vaak een authentieker effect verkregen.
Ook kan de verkleuring deel uitmaken van het schilderconcept. Bij de restauratie van de decoratie van de kluis in het bankgebouw van De Bazel aan de Vijzelstraat bijvoorbeeld, valt het felgele pigment loodchromaat enigszins uit de toon bij het verder vrij rustige palet. Aan de hand van dergelijke voorbeelden kun je je afvragen of de schilder rekening hield met het feit dat een pigment van kleur veranderde. Dat blijven moeilijk oplosbare problemen.
Het uitblauwen van grachtengroen is een ander voorbeeld. De groene kleur verandert in blauw omdat de het gele pigment verschiet. Met moderne verfsystemen kun je dat voorkomen, of verkleurt de verf op een andere manier. Maar je kunt je afvragen of dat uitblauwen ook niet een aspect van het historische kleurenbeeld is. Ik denk het wel.”

Kleurenbeleid voor Amsterdam

Als Amsterdam nu een ander kleurenbeleid wil gaan voeren, hoe zou dat er volgens u dan uit kunnen zien?
“Ten eerste heeft in bijna alle Nederlandse steden de ‘verwitter’ toegeslagen. Niet alleen gepleisterde muren, maar ook houten kozijnen of onderpuien worden vrijwel altijd bentheimer geschilderd. Meestal is dat een soort roomwit, net iets donkerder is dan de witte raamroeden. De kleur verwijst echter naar bentheimer zandsteen. Houtwerk werd bentheimer geschilderd, zodat het leek als het zandsteen was. Het fronton van de Mozes- en Aäronkerk bijvoorbeeld is van hout, maar visueel moet het deel uitmaken van het ‘tempelfront’, dat verder uit steen is opgebouwd. Nu is de kleur van zandsteen heel variabel, van groengrijs naar okergrijs, maar in ieder geval was bentheimer veel donkerder dan zoals deze tegenwoordig meestal is geschilderd.”

“Bij kleuren aan het exterieur van een gebouw denkt men vaak aan beschilderd houtwerk, omdat dat het meest in het oog springt, maar het grootste oppervlak wordt ingenomen door de gevel. Deze is vaak wat neutraler van kleur, maar in het geheel speelt de kleur van de gevel, een belangrijke rol. De meeste gevels hebben een ‘materiaalkleur’, dat kan betekenen dat het materiaal, bijv. baksteen, de kleur bepaalt, maar ook dat de kleur een bepaald soort materiaal moet suggereren. Bakstenen gevels werden bijvoorbeeld gepleisterd, zodat het leek alsof ze uit natuursteen zijn opgebouwd. Ook bestaan er verschillende historische voorbeelden van muren opgebouwd uit goedkope, grove stenen, waar een regelmatig metselverband overheen is geschilderd om onregelmatigheden weg te werken en de gevel daardoor een voornamere uitstraling te geven.
Anderzijds moet je ook rekening houden met hoe men hier in vorige eeuwen hiermee omging. Het is het ook niet zo dat men bij het ‘zandsteen schilderen’ van een gevel zover ging dat ook de tekening van de zandsteen werd geïmiteerd. Op de gevel van Herengracht 514 is een marmerimitatie aangebracht die eigenlijk ‘te mooi’ is uitgevoerd en daardoor ook geen authentieke indruk wekt. In interieurs werden wel regelmatig marmerimitaties toegepast, maar in de achttiende eeuw wist men vaak niet precies hoe gekleurde marmers er in werkelijkheid uit zagen. Vaak tref je een soort eenvoudige marmertekening aan die zijn eigen charme heeft en waaraan je geen recht zou doen door een realistisch geschilderd marmerpatroon aan te brengen.”

“Zelfs op zwartwit-foto’s kun je zien dat de meeste gepleisterde panden niet wit geschilderd waren. In het algemeen zou je kunnen stellen dat de lichte kleuren wat zwaarder waren en dat het houtwerk meer gevarieerd van kleur was: verschillende kleuren bentheimer en niet alleen grachtengroen, maar ook – afhankelijk van de bouwperiode – een wat zachter groen, aubergine, steenrood en donkerblauw.”

Wanneer u dat vertelt denk ik aan het zogenaamde Dordtse kleurenpalet, dat een aantal jaren geleden op grond van historisch onderzoek in Dordrecht is samengesteld.
“De kleuren in dat palet geven inderdaad een indruk van wat ik bedoel. Ik vind het ook goed dat door het kleurenpalet een harmonisch stadsbeeld wordt gewaarborgd. Er kleven echter ook nadelen aan. Zo is dat palet opgebouwd uit een combinatie van een aantal historische en een aantal fantasiekleuren. Ten tweede wordt door de kleurenwaaier gesuggereerd dat er een beperkt aantal RAL-kleuren zijn waaruit je kunt kiezen. Het aantal voorgestelde kleuren is weliswaar groter dan het huidige palet van grachtengroen en bentheimer, maar de vastgestelde kleuren doen geen recht aan het idee dat kleuren vroeger altijd met de hand gemengd werden en dus per definitie altijd van elkaar verschilden. Een ander nadeel is dat de kleuren niet aan een bepaald onderdeel of met een bepaalde tijdsperiode zijn verbonden, zodat het gevaar bestaat dat men kozijnen rood schildert of dat een negentiende-eeuws huis in zeventiende-eeuwse kleuren wordt geschilderd.”

Misschien zou je kunnen zeggen dat de kleurenwaaier meer geschikt is voor nieuwbouw, die in het beschermd stadsgezicht moet passen. Anderzijds is het toch ook niet mogelijk om bij alle woonhuizen kleurenonderzoek te laten doen?
“Kleurenonderzoek hoeft niet zo duur te zijn. De schilderbeurt van een Amsterdams grachtenhuis is niet goedkoop. In twee of drie uur kan een kleurenrestaurator een idee krijgen van de kleuren die in der loop der tijden zijn toegepast. Op het gehele bedrag van de schilderbeurt zijn de kosten voor een klein kleurenonderzoek dan vrijwel te verwaarlozen. Ik merk vaak dat mensen huiverig zijn om bestaande kleuren te veranderen. Om ze dan over de streep te trekken, zeg ik altijd dat ze het boek Huis en Haard van Ileen Montijn moeten lezen. Dat geeft een goed beeld van de geschiedenis van het Nederlandse woonhuis.
In ieder geval zou men kunnen beginnen om kleurenonderzoek te verrichten aan een aantal voorbeeldpanden: in het oog springende gebouwen, waarvan een zekere precedentwerking uitgaat en die als toonbeeld kunnen dienen voor volgende restauraties.”

Juliet Oldenburger

Bert Jonker is tevens docent aan het Nationaal Restauratie Centrum (NRC). Van zijn hand is een boekje verschenen: Kleurhistorisch onderzoek, verkrijgbaar à € 17,00 bij het NRC, Uilenburger Synagoge, Nieuwe Uilenburgerstraat 91 Amsterdam, tel. (020) 620 83 02.

Zie ook: Beschilderde kluis in het gebouw van De Bazel in de Vijzelstraat.

(Uit: Binnenstad 218, oktober 2006)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.