Interview met Esther Agricola, het nieuwe hoofd van BMA

Een stad moet ademen

Een eerste kennismaking met Esther Agricola, het nieuwe hoofd van het Bureau Monumenten en Archeologie (BMA). Op 1 januari 2007 begint zij met haar werkzaamheden. Hiervóór heeft zij bij diverse organisaties gewerkt op het gebied van de ruimtelijke ordening en stedenbouw. Aan de Universiteit van Amsterdam studeerde zij kunstgeschiedenis, na een aantal jaar stapte zij over naar de Vrije Universiteit om zich in de architectuurgeschiedenis te verdiepen. Met een onderzoek naar de wederopbouw in Nederland rondde zij haar studie af.
Esther Agricola

Waar werkte u voordat u bij het Bureau Monumenten en Archeologie deze functie kreeg?
Ik ben zes jaar directeur van het kenniscentrum stedelijke vernieuwing KEI in Rotterdam geweest. KEI is een landelijke organisatie die zich bezig houdt met de aanpak van herstructureringswijken, voor het merendeel zijn dit naoorlogse wijken. Het was een bijzonder leuke en leerzame tijd, ook omdat het fenomeen kenniscentrum nieuw was. Behalve dat het centrum veel kennis verzameld en samengebracht heeft in een enorme database, hebben we veel debatten en discussies georganiseerd tussen gemeentes, corporaties en projectontwikkelaars om kennis uit te wisselen over de aanpak in de naoorlogse wijken. Niet alleen over wat er moet gebeuren met dit relatief jonge erfgoed, maar juist ook over de maatschappelijke opgave. Hoe zorgen we er voor dat iedereen in onze multiculturele samenleving aan zijn trekken komt en hoe geven we de vernieuwingsoperatie vorm? Voordat ik bij het kenniscentrum KEI ging werken, werkte ik bij het NIROV en daarvoor was ik coördinator bij de stichting ‘Van na de oorlog’. Achteraf zou je kunnen zeggen dat deze stichting een voorloper van KEI was, omdat deze organisatie zich bezig hield met het wel en wee van de naoorlogse wijken. Er werkten bevlogen mensen, die erg geloofden in de kwaliteit van de bestaande stad en de bulldozers van de stadsvernieuwing vreesden. In 1997 heeft deze stichting zichzelf opgeheven, omdat het onderwerp als grote-stedenbeleid door Kohnstamm, voormalig staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, op de politieke agenda gezet werd. In de afgelopen jaren heb ik gemerkt dat we met elkaar een heel slecht geheugen hebben; we leren slecht van het verleden. Er is heel veel kennis, maar vaak weten we niet goed hoe we onze kennis voor het voetlicht moeten brengen en opnieuw in moeten zetten. Ik denk dat het belangrijk is om hier goed over na te denken en in de toekomst deze kennis wel toe te passen.

Ziet u uit naar uw nieuwe werkkring?
Ik verheug me zeer op mijn nieuwe baan. Er staat veel te gebeuren de komende tijd. Dat maakt mijn nieuwe werk ook bijzonder. Het afgelopen jaar is er een nieuwe wethouder voor Monumenten en Archeologie bij de Centrale Stad aangetreden en heeft ook de deelraad Amsterdam-Centrum een nieuw bestuur gekregen. Als het nieuwe kabinet er is, gaat er wellicht een nieuwe politieke wind waaien en wat zijn dan de consequenties voor de culturele sector? In de monumentenwereld zelf zijn er ook de nodige veranderingen. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) is dit jaar samengevoegd met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) tot de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) en er is een nieuwe directeur. Bij de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam is ook het een en ander veranderd. En wat het Bureau Monumenten en Archeologie zelf betreft: het bureau wil zich op een andere manier gaan presenteren en meer naar buiten treden. Als je dit allemaal bij elkaar optelt, dan zijn dat nogal wat veranderingen en verschuivingen. Dit maakt het voor mij als nieuw hoofd mogelijk om te kijken welke nieuwe richting je met elkaar in kunt gaan; het biedt openingen voor vernieuwing. Het is meer dan op de winkel passen bij een goed draaiende organisatie. We zetten met elkaar een nieuwe stap. Over monumenten wordt altijd gediscussieerd door de politiek, bewoners, eigenaren en andere belanghebbenden. Altijd is er het spanningsveld van behouden of vernieuwen. Het gaat over ongelooflijk veel belangen, over geld, over emotie, over geschiedenis en over de toekomst. Ik zie het als een uitdaging voor mezelf en voor het bureau om op dat spanningsveld grip te krijgen.

Binnenkort verhuist het bureau naar het gebouw van De Bazel in de Vijzelstraat. Wat vindt u hiervan?
Ik kan het natuurlijk nog niet helemaal goed overzien, maar ik denk dat het zeker kansen biedt. Wat betreft onze publieksfuncties kunnen we de krachten bundelen met het Gemeentearchief dat ook in het gebouw gevestigd zal worden. Ik kan me voorstellen dat er synergie is tussen wat er in het archief te vinden is en wat je als gemeentelijke monumenten- en archeologiedienst wilt laten zien. Dat lijkt me erg interessant. Zo zie ik voor me dat er op de begane grond een tentoonstelling is over bijvoorbeeld de plannen voor het Scheepvaarthuis of over een bijzondere archeologische opgraving. Voor ons bureau is de verhuizing naar zo’n bijzonder monumentaal gebouw denk ik het juiste moment om meer naar buiten te treden en bewoners en bezoekers van Amsterdam te laten zien wie we zijn en wat we doen.

In Amsterdam zijn veel organisaties actief betrokken bij het wel en wee van de historische binnenstad. Hoe denkt u daarover?
Ja, inderdaad. Als je alleen al op de website van het bureau kijkt dan zie je hoeveel stichtingen, verenigingen, vrienden er zijn. Dat vind ik een heel goed teken, omdat je te maken hebt met mensen die of in dienstverband of als vrijwilliger er tijd in stoppen en met jou iets willen. Er is natuurlijk ook een andere kant van de medaille, want zoveel clubs, zoveel stemmen. Gezamenlijk moet je proberen om eruit te komen. Je hebt organisaties en bewoners die ergens iets van vinden, maar je hebt natuurlijk ook wetten en regels. Deze twee gegevens moeten met elkaar in verband gebracht worden. Het BMA kan in dat debat een belangrijke rol spelen, een podium om zijn meningen uit te wisselen en tot een standpunt te komen. Er zit ontzettend veel kennis en kunde bij al die professionals die de stad als geen ander kennen. Daarom is het goed om het raam naar buiten open te zetten, zodat men kan begrijpen wat je als bureau aan het doen bent.

Als u door de binnenstad fietst of loopt, wat valt u dan op?
Ik ben een paar jaar weggeweest uit Amsterdam en het eerste wat me opviel toen ik weer terug was, was dat de openbare ruimte er in de binnenstad zoveel beter uit ziet. De monumenten vormen samen met de grachten, de straten en het straatmeubilair weer een ensemble. Dat vind ik ook het mooie aan ons vak, hoe breng je de verschillende dimensies met elkaar in verbinding? Hoe zorgen we er met elkaar voor dat de stad ademt? Hoe willen we dat de Amsterdamse binnenstad er uitziet? Dit soort vragen boeit me mateloos.

De feestdagen naderen. Een mooi moment om een winterse wandeling te maken. Wat zou u de lezers willen laten zien?
Ik bied de lezer graag een wandelroute aan voor onder de kerstboom, om de verbeelding te prikkelen. Want met al die bouwputten is echt wandelen af te raden. Bovendien moet een architectuurliefhebber altijd naar boven kunnen kijken zonder al te veel gevaar voor eigen leven.
Door de bouwputten realiseer je je wel dat de stad ook onder de grond voortleeft: archeologen aan het werk! De archeologische vondsten zouden meer zichtbaar moeten zijn, in presentaties en tijdelijke tentoonstellingen of ‘bezoekregelingen’ op locatie! Dus: het traject Noord-Zuidlijn in verbeelding lopen: de stad in beweging! Het is een enorme operatie. Wat doen infrastructuur, veranderingen in de stedenbouw en de herinrichting van de openbare ruimte met de monumenten? Welk een diversiteit in de Amsterdamse binnenstad langs deze NZ-lijn route! Alle dilemma’s bij elkaar. De gebouwen langs de route behoeven eigenlijk geen nadere toelichting; bekijkt u ze eens in een andere context.

  • Het Centraal Station: nieuw plein, alle rommel gaat eraf, het wordt weer ‘een eiland’;
  • Damrak 28, gebouw van Staal en Kropholler, zogenaamd ‘Amerikanisme’, met beelden van Mendes da Costa;
  • De Beurs van Berlage, spreekt voor zich, een nationaal hoogtepunt uit de Nederlandse architectuur;
  • Het Paleis op de Dam, mooier dan ooit sinds de nieuwe inrichting van het plein, schitterend, maar het staat op gespannen voet met het praktisch gehalte;
  • Het Rokin, stedenbouwkundig een ‘krankzinnig’ stuk stad, met een enorme diversiteit aan gebouwen, aan typologieën (winkels, woonhuizen, banken) en aan schaalgrootte. Wat doet Mart van Schijndel ertussen?
  • Het Allard Pierson Museum, negentiende-eeuws bankgebouw, grote schaal die contrasteert met strakke, bijna fragiele Philip Vingboons op nummer 145;
  • Hotel de l’Europe, allure, pittoresk;
  • De Munttoren, van Hendrick de Keijser (die zeker twaalf torens heeft gebouwd in twintig jaar!);
  • Aan de linkerkant op de Vijzelstraat de nieuwbouw van de Pathé-bioscoop, Christian de Portzamparc, niet goed;
  • De Bazel op de Vijzelgracht, majestueuze kolos, destijds al controversieel, straks het nieuwe onderkomen van het BMA, heeft een andere uitstraling dan een zeventiende- eeuws grachtenpand;
  • Bij de Kerkstraat, het bankgebouw van Duintjer, geeft nu aanleiding tot een interessante discussie over behoud en hergebruik;
  • Na Maison Descartes op de Vijzelgracht even een blik op de Wevershuisjes (‘sociale woningbouw’) in de Derde Weteringdwarsstraat en tot slot:
  • Het Weteringcircuit: met aan de linkerhand een verpeste Duiker. Probeert u zich in de verte een Paleis voor de Volksvlijt uitrijzend bij het Frederiksplein voor te stellen? Of toch maar liever niet? Kun je reconstrueren zonder dat het kitsch wordt?

Ik hoop dat de wandeling de verbeelding prikkelt en uitnodigt tot debat.

Addy Stoel

(Uit: Binnenstad 219, december 2006)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.