Van Houtenpanden Lauriergracht 50-52-54 |
Keizersgracht 464 is een opvallend Van Houten-pand op de hoek van de Leidsegracht |
De Van Houten-panden zijn panden genoemd naar de bouwkundige E. van Houten,
(hoofd)inspecteur van het Gemeentelijke Bouw- en Woningtoezicht, die vanaf de jaren
twintig van de vorige eeuw in het voetspoor van Jan de Meijer ijverde voor het behoud en
de herplaatsing van historische geveltoppen van gesloopte Amsterdamse woonhuizen.
Toen Van Houten omstreeks 1912 de plaatwerken van het in de vergetelheid geraakte
Grachtenboek van Caspar Philips (1768-1771) terugvond, leken deze gravures hem direct
van nut bij de uitoefening van zijn vak. “In samenwerking met de heer L.H. Bours Pzn.,
architect van de Commissie voor het Stadsschoon, werden nl. voorgenomen en in
uitvoering zijnde bouwplannen, hoewel aan wettelijke voorschriften beantwoordende,
esthetisch verbeterd, zoals in het jaarboek 1915 van deze Commissie is weergegeven”. (1)
In 1922 liet hij de platen opnieuw uitgeven en veertig jaar later resulteerde de vondst in de
monumentale uitgave van de Gemeente Amsterdam per pand voorzien van
‘geschied-bouwkundige beschrijvingen’ van zijn hand, waarin bovendien niet alleen de gravures,
maar ook de inmiddels door C.A. van Swighem teruggevonden oorspronkelijke
tekeningen van Caspar Philips werden opgenomen. Daarnaast heeft hij een verzameling
architectuurfoto’s en -beschrijvingen nagelaten, veelal van panden die onder zijn toezicht
zijn afgebroken en herbouwd en deed hij tijdens de Tweede Wereldoorlog in de
‘Heemschutserie’ het boekje Amsterdamse Merkwaardigheden (1942) het licht zien.
Zijn officiële taak was erop toe te zien dat woningen voldeden aan de in 1901 ingestelde
Woningwet. Toen echter mede als gevolg daarvan veel oude panden onbewoonbaar
werden verklaard en wegens bouwvalligheid werden afgebroken, verdwenen ook fraai
gebeeldhouwde geveltoppen en andere natuurstenen ornamenten in de puinbak. Op
aandringen van het Genootschap Amstelodamum werd in 1909 door Publieke Werken
besloten om de zeventiende- en achttiende-eeuwse gevelornamenten te bewaren. Door
toedoen van inspecteur Van Houten zijn in de jaren twintig en dertig circa tweehonderd
natuurstenen toppen op eenvoudige, nieuw gebouwde gevels herplaatst. De
opeenvolgende Rijkscommissies voor monumenteninventarisatie (1903) en
monumentenzorg (1918) hadden in hun begintijd begrijpelijkerwijs alleen aandacht voor
grote monumenten als kerken, raadhuizen en koopmanshuizen. De minder aanzienlijke
panden in de Jordaan, de middeleeuwse stad en de zijstraatjes van de grachtengordel
kwamen toen nog niet in aanmerking voor restauratie. De zogenaamde Van
Houtenpanden zijn dan ook panden die volgens de bepalingen van de Woningwet zijn herbouwd
of nieuw ontworpen gebouwen die we nu historiserende architectuur zouden noemen.
Behalve aan de oude geveltop zijn ze te herkennen aan de onevenwichtige verhoudingen
van de gevel (gelijke verdiepinghoogten) en aan het typische jaren-dertig-metselwerk met
brede, diepliggende voegen en de voor die tijd gangbare baksteen. Omdat ze zich hebben
gevoegd in de gevelwanden, zouden we deze panden vandaag de dag echter niet meer
willen missen. Dat is misschien wel de belangrijkste verdienste van de bouwinspecteur: de
Van Houten-panden zijn van grote betekenis voor het stadsbeeld en de
stedenbouwkundige structuur.
Tegen de achtergrond van de oprichting van de Bond Heemschut in 1911 en de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg in 1918 kan Van Houten gezien worden als pionier van de Amsterdamse monumentenzorg, die niet alleen oog had voor afzonderlijke monumentale gebouwen, maar ook met de beperkte middelen die tot zijn beschikking stonden bijdroeg aan het behoud van het karakter van de gehele monumentale stad. Na de Tweede Wereldoorlog zou het idee van Van Houten om geveltoppen te herplaatsen worden voortgezet door Stadsherstel. Het meest recente voorbeeld van een herplaatsing - niet van Stadsherstel - is Warmoesstraat 18. (2)
Bouwtekening Rozenstraat 72 (1933) |
Het Van Houten monument Rozenstraat 72 (2006) |
In de Cluster Schievink staat een Van Houten-pand, een Rijksmonument, dat binnenkort
gesloopt wordt met behoud van de geveltop: Rozenstraat 72. Uit het advies van de
Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg (ARM) over de Cluster Schievink van 2
februari 1998 bleek al dat de sloop van Rozenstraat 72 door de gemeente op een zodanige
wijze werd verdedigd dat wij moeten vrezen voor het behoud van álle Van Houten-
monumenten. De ARM schreef in dat advies het volgende:
“In de notitie van de Stedelijke Woningdienst staat dat de Rayongroep van mening is dat
het pand – ondanks de monumentale status – toch gesloopt moet worden omdat het een
kwalitatief slechte herbouw van het eind van de jaren twintig betreft, welke geen
cultuurhistorische waarde heeft. Restaureren zou tot de reconstructie van een niet
historische reconstructie leiden, echte nieuwbouw acht de Rayongroep hier toch een stuk
eerlijker.”
In reactie daarop concludeerde de ARM vervolgens dat daarmee dat niet alleen de sloop
van een Rijksmonument aan de orde was, maar dat tevens alle Van Houten-panden
vogelvrij zijn verklaard.
In het ontwerpbesluit van het stadsdeel van 26 oktober 2006 voor de monumentenvergunning voor Rozenstraat 72 wordt het advies van de Minister (lees de Rijksdienst voor de Monumentenzorg) overgenomen. De motivering daarvan luidde: “De natuurstenen onderdelen vormen niet een gehele gevelbeëindiging. De artistieke kwaliteit is redelijk tot goed te noemen. Behoud van de onderdelen is wenselijk. Indien het pand gesloopt wordt, wordt het monument van de rijkslijst van beschermde monumenten afgevoerd.” De Rijksdienst voor de Monumentenzorg beschouwt de geveltop dus als het enige waardevolle onderdeel van dit monument en werkt impliciet mee aan de sloop, terwijl dit haaks staat op de jurisprudentie ten aanzien van monumenten: een beschermd monument is in zijn geheel beschermd, niet alleen de voorgevel of zelfs de topgevel.
Lauriergracht 62 (1931). Vóór herbouw door Van Houten (foto Gemeentearchief) |
Lauriergracht 62 (1934). Na herbouw door Van Houten (foto Gemeentearchief) |
In monumentenkringen worden de Van Houtenpanden wel ‘vanwege-monumenten’
genoemd, een term die de wethouder nu graag overneemt om de sloop van Rozenstraat 72
te verdedigen.
De Rijksdienst beweert nu dat deze gebouwen hun monumentenstatus alleen ontlenen aan
de oude, hergebruikte geveltoppen. Alleen vanwege de top zouden de panden op de
monumentenlijst staan en dus kunnen ze, met behoud van de top, rustig worden gesloopt.
De achterliggende gedachte hiervan is dat een herbouwd pand – al dan niet met behoud
van authentieke onderdelen – geen beschermd monument kan zijn.
Maar klopt dat eigenlijk wel? Of staan deze panden op de monumentenlijst vanwege hun
betekenis voor het stadsgezicht? In de Monumentenwet-1988 staat dat een bouwwerk in
aanmerking komt voor bescherming door het Rijk als het (a) ouder is dan vijftig jaar en (b)
van belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn
cultuurhistorische waarde. Alle Van Houtenpanden voldoen aan de vijftig jaar-grens.
Over de schoonheid en de architectuurhistorische waarde kan men twisten, maar
hierboven is al aangegeven, dat de Van Houtenpanden voor de ontwikkeling van de
monumentenzorg en het beschermd stadsgezicht wel degelijk van belang zijn.
De eenzijdige interpretatie van de Rijksdienst lijkt vooral ingegeven door budgettaire
overwegingen. Uit diverse nota’s blijkt dat het Rijk een herinventarisatie wil van alle
beschermde monumenten om te komen tot een kleinere monumentenlijst. (3)
Met de sloop van Rozenstraat 72 wordt een gevaarlijk precedent geschapen, want er zijn
honderden Van Houtenpanden in de binnenstad, waarvan een groot deel op de
monumentenlijst staat. De Vereniging heeft daarom in haar zienswijze gevraagd om een
inventarisatie van alle nog bestaande Van Houtenpanden: “zonder grondig onderzoek is
de sloop van Rozenstraat 72 een onverantwoordelijke actie”.
Keizersgracht 464 (1934). Vóór herbouw door Van Houten (foto Gemeentearchief) |
Keizersgracht 464 (1936). Na herbouw door Van Houten (foto Gemeentearchief) |
Na de Tweede Wereldoorlog zijn de Van Houten-panden op grote schaal op de
monumentenlijst geplaatst. In Zeist vraagt men zich af of dat toen met het juiste inzicht is
gebeurd, maar inmiddels is deze vraag door de geschiedenis achterhaald in die zin dat de
Van Houten-panden een eigen betekenis hebben gekregen.
Kleine vervallen woonhuizen kwamen niet in aanmerking voor restauratiesubsidies, maar
onder toezicht van bouwinspecteur E. van Houten werden ze onder de voorwaarden van de
Woningwet herbouwd met het uitdrukkelijke doel het historische stadsgezicht te
behouden. Andere gebouwen met historische toppen dragen wat het ontwerp van hun
gevel betreft duidelijk de karaktertrekken van hun tijd, maar voegen zich tussen de
omringende bebouwing zonder schade aan te brengen aan het historische stadsgezicht. De
Van Houten-panden vormen om die reden een belangrijk hoofdstuk uit de
architectuurgeschiedenis van Amsterdam en verdienen wel degelijk een plaatsje op de
monumentenlijst. Het streven van Van Houten om de oude geveltoppen te bewaren en te
hergebruiken op nieuwbouw was een eerste poging om het stadsbeeld te behouden, een
streven dat na de Tweede Wereldoorlog zou worden voortgezet, maar dan op een meer
wetenschappelijke basis.
Herengracht 309-311 (1927). Vóór herbouw door Van Houten (foto Gemeentearchief) |
Herengracht 309-311 (1936). Na herbouw door Van Houten (foto Gemeentearchief) |
De conclusie is dat er nader onderzoek en nieuw beleid nodig is om de monumentale waarde van de Van Houten panden vast te stellen. Ook het Bureau Monumenten en Archeologie staat op dat standpunt. De beargumentering van het stadsdeel dat Rozenstraat 72 alleen vanwege de top monumentwaardig is en dus gesloopt mag worden, is daarom zonder het genoemde onderzoek ondeugdelijk én onverantwoordelijk.
Walther Schoonenberg
Voetnoten:
(1) Zie: het voorwoord van E. van Houten in het Grachtenboek van Caspar Philips, Amsterdam 1962.
(2) Zie: Warmoesstraat 18, in: Binnenstad 216, april 2006.
(3) Zie bijvoorbeeld de beleidsbrief Cultuur 2004-2007, Meer dan de som
van Medy van der Laan, en de nota Het Tekort van het Teveel van de Raad voor Cultuur uit 2005.
Meer lezen:
[Waarderende notitie] (27 april 2007)
[Bezwaarschrift] (20 februari 2007)
[Raadsnotitie] (14 december 2006)
[Zienswijze] (1 december 2006)
[Zienswijze] (25 januari 2006)
(Uit: Binnenstad 219, december 2006)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.