Runstraat 4 |
Runstraat 4 is een klein winkelwoonhuis uit de achttiende eeuw, een vervallen, maar
karakteristiek pand in een van de radiaalstraten van de grachtengordel. De oorspronkelijke top is
verloren gegaan en in de negentiende eeuw vervangen door een sobere rollagentop.
Uit de stukken blijkt een uiterst bedenkelijke houding van de Rijksdienst, die grote gevolgen kan
hebben voor het behoud van het Amsterdamse stadsgezicht. De Rijksdienst heeft namelijk de
banvloek uitgesproken over het herplaatsen van geveltoppen. Deze kwestie betreft daarom niet
alleen het vervallen woonhuismonumentje Runstraat 4. In de beklaagdenbank zit de hele
Amsterdamse herstelbeweging, van heden en verleden, inclusief inspecteur E. van Houten die in
de eerste decennia van de twintigste eeuw met het herplaatsen van geveltoppen begon.
Op aandringen van het Genootschap Amstelodamum besloot de dienst Publieke Werken in 1909
om de zeventiende- en achttiende-eeuwse gevelornamenten, die bij sloop gespaard bleven, ten
behoeve van hergebruik op te slaan. In de jaren twintig en dertig zijn vervolgens circa
tweehonderd natuurstenen toppen op eenvoudige, nieuw gebouwde gevels herplaatst, de
zogenaamde Van Houtenpanden. Na de Tweede Wereldoorlog zou deze methode door het
gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, in samenwerking met restaurerende instellingen als
Stadsherstel en Diogenes, op grote schaal worden nagevolgd. In 1993 werd de stichting De
Verdwenen Stad opgericht, die in de zomer van dat jaar een dozijn geveltoppen op ooghoogte
exposeerde in de Kattenburgerstraat. Dit resulteerde eind vorige eeuw in een nieuwe golf van
herplaatste geveltoppen. Het is niet overdreven te stellen dat Van Houten met zijn revolutionaire
idee om geveltoppen ook op nieuwbouw te herplaatsen, een belangrijke bijdrage heeft geleverd
aan het naoorlogse herstel van het Amsterdamse stadsbeeld.
Met het bekende belerende vingertje heeft de Rijksdienst de methode van Van Houten met terugwerkende kracht echter veroordeeld. Op 9 november 2006 adviseerde de Minister, op advies van de Rijksdienst, de gevraagde vergunning voor Runstraat 4 niet te verlenen. De motivering luidt als volgt: “Alhoewel het in het verleden vele malen is toegepast, moet worden gesteld dat het verplaatsen van geveltoppen uit historisch perspectief onjuist is. Daarbij wordt de geschiedenis van het ontvangende pand ontkend; de vereenvoudiging die vele panden heeft gekenmerkt, wordt weggepoetst ten voordele van een situatie die er nooit is geweest.” Men heeft blijkbaar geen enkel oog voor het stedenbouwkundig verband.
De daaropvolgende passage begint echter op chantage te lijken: “Mocht tijdens de uitvoering van de plannen blijken dat de staat van het pand dermate slecht is dat veel meer wordt vernieuwd en mocht toch overgegaan worden tot het herplaatsen van de door ons niet gewenste geveltop, dan behoud ik mij het recht voor na beëindiging van de werkzaamheden een nadere waardestelling uit te voeren om te bezien of het pand een plaats op de Rijkslijst van beschermde monumenten nog verdient.”
De verminkte geveltop van Runstraat 4 die de Rijksdienst wil behouden |
De Monumentencommissie stelde zich echter op het standpunt dat de historische
vereenvoudiging van de geveltop van Runstraat 4 “geen zodanige waarde [heeft], dat deze niet
door een andere historische geveltop zou mogen worden vervangen, als dit ook tot een uit
cultuurhistorisch perspectief verantwoord resultaat leidt”. Het stadsdeelbestuur voegde aan de
beslissing om de monumentenvergunning tegen de wens van de Rijksdienst toch te verlenen nog
toe “dat het verschil [van inzicht] zich toespitst op de wijze waarop de noodzakelijk te herstellen / te vernieuwen geveltop is uit te voeren en dat de bij de noodzakelijke renovatie aan te brengen
geveltop weliswaar van een ander pand afkomstig is, maar dat deze qua bouwstijl en gevelbeeld
passend wordt geacht bij de gevel en het straatbeeld”. Bovendien speelt daarbij volgens het
stadsdeel een rol “dat beschermde monumenten tevens belangrijke dragers zijn van een
beschermd stadsgezicht, waarbij niet alleen de zuiver historische ontwikkeling van individuele
monumenten van belang is, maar ook in welke mate zij het straatbeeld ondersteunen”. Ook niet
onbelangrijk is de constatering van het stadsdeel dat de monumentenvergunning dient te worden verleend “in het belang van het behoud van het monument”.
Dit zijn afwegingen die het negeren van het negatieve advies meer dan voldoende rechtvaardigen en die je vroeger van de Rijksdienst zelf hoorde. Maar de rijksambtenaren hebben zich helemaal
teruggetrokken op een zeer enge taak: het behoud van de materiële substantie van individuele
monumenten, zonder andere belangen of zelfs het stadsbeeld daarbij te betrekken.
De 18de-eeuwse geveltop van de Werf die Stadsherstel hier wil herplaatsen |
Deze kwestie geeft aanleiding tot enkele theoretische bespiegelingen. In zijn belangwekkende boek Romantisch modernisme schrijft Wim Denslagen dat ook bij Monumentenzorg tegenwoordig het modernistische idee heeft post gevat dat monumenten zoveel mogelijk ‘authentiek’ moeten zijn. Authentiek is alleen het historische object zelf, al of niet beschadigd of
in de loop van de geschiedenis veranderd. Herstel van de oorspronkelijke toestand keurt men per
definitie af, omdat daarbij altijd authentieke materiële substantie moet worden vervangen.
Het romantische idee dat een monument authentiek moet zijn, is overgewaaid uit de beeldende
kunsten: authentiek in de betekenis van eigenhandig vervaardigd. Alleen de originele materiële
substantie draagt de geniale karakteristieken van de ‘hand van de meester’. Maar gaat dat
principe wel op voor de architectuur, waarbij het ontwerp doorgaans door anderen wordt
uitgevoerd?
Deze visie zet de bijl aan de wortel van de monumentenzorg. Monumentenzorg verwordt, zoals
Geurt Brinkgreve al zei, tot documentenzorg en uiteindelijk blijft er zelfs geen fragmentenzorg
meer over: ook de laatste restanten worden gedocumenteerd en gearchiveerd. Dit starre denken
leidt tot uiterst curieuze paradoxen, waarvan ik er enkele wil noemen, omdat het de
onhoudbaarheid van de modernistische monumentenzorg illustreert.
Bij het Van Houten-monument Rozenstraat 72 staat de Rijksdienst op het standpunt dat het
rijksmonument met behoud van de geveltop mag worden gesloopt, omdat de enige monumentale
waarde bestaat uit de oude hergebruikte geveltop. Voorwaarde is wel dat deze opnieuw op de
nieuwe gevel wordt opgemetseld, maar intussen wordt het pand van de Monumentenlijst
geschrapt. In dit geval mag (moet) de top dus wel worden herplaatst, omdat er niet van
restauratie, maar van nieuwbouw sprake is. Uit dit voorbeeld spreekt echter een interne
tegenstrijdigheid, want als de monumentale waarde van dit Rijksmonument enkel zou bestaan uit
de geveltop, en dit onderdeel wordt teruggeplaatst op de nieuwbouw, is er geen enkele aanleiding
om het pand van de Monumentenlijst te halen. De monumentale waarde wordt dan immers niet
aangetast.
Ook het behoud van de huidige geveltop van Runstraat 4 leidt tot interne tegenstrijdigheden. Bij
dit vervallen woonhuismonument is de bestaande toestand om bouwkundige redenen
waarschijnlijk niet te handhaven. De achttiende-eeuwse gevel of in ieder geval de sobere
negentiende-eeuwse rollagentop zal opnieuw moeten worden opgemetseld. Dat zou althans het
logische gevolg zijn van de wens van de Rijksdienst om de huidige verminkte top te handhaven,
ook al kan dat betekenen dat het monument vervolgens van de Monumentenlijst wordt geschrapt.
Niet het achttiende-eeuwse beeld, maar de laatst bekende toestand met verminkte top zou
gereconstrueerd moeten worden. We zien dat wel vaker: de romantiek van de ruïne moet in stand
blijven, zelfs scheefgezakte kozijnen worden in hun scheve toestand teruggebracht.
Het is duidelijk dat deze hypocriete oplossingen evenmin bevredigend zijn. Volgens de interne
logica van de door de Rijksdienst beleden dogma’s is reconstructie eigenlijk altijd fout, niet alleen
als het de reconstructie van de oorspronkelijke toestand, maar ook als het het herstel van het laatst
bekende beeld betreft – al wordt dat meestal als het kleinste kwaad gezien. Nee, de meest
verantwoorde oplossing is om de bestaande toestand te documenteren en vervolgens te vervangen
door ‘waarachtige’, ‘eigentijdse’ onderdelen. Zo beschouwd is er in feite geen ander antwoord
dan het monument langzaam een waardige dood te laten sterven. De in het stadsbeeld vallende
gaten kunnen dan door nieuwbouw worden ingevuld – zie hier het monsterverbond van de
modernistische monumentenzorg en de architectenwereld.
Theoretisch is er van alles op deze zeer starre dogma’s af te dingen. Is dit wel de intentie van de
Monumentenwet? En waarom zou een in de oude verschijningsvorm herbouwd pand geen door
de Monumentenwet beschermd monument kunnen zijn? De Monumentenwet definieert de in het
Monumentenregister ingeschreven objecten als “alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde
zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de
wetenschap of hun cultuurhistorische waarde”. De vraag is of het hierbij gaat om de authenticiteit
van de afzonderlijke bouwstenen of om de oorspronkelijke vorm van een monument met een
bouwgeschiedenis die tot op heden doorloopt. De enige eis die de Monumentenwet stelt is dat
het pand oorspronkelijk langer dan vijftig jaar geleden is gebouwd.
En waarom zou een (gedeeltelijke) reconstructie of een relatief onschuldige herplaatsing van een
oude top, die destijds waarschijnlijk al op voorhand voor een standaardgevelbreedte werd gehakt,
niet eveneens onderdeel van de bouwgeschiedenis kunnen uitmaken? De geschiedenis houdt
immers niet op op het moment dat een pand op de monumentenlijst wordt geplaatst. Natuurlijk
gaat behoud voor vernieuwing, maar dat is een principe, geen dogma.
De scheidslijn tussen authenticiteit en reconstructie is bij Amsterdamse monumenten uiterst vaag. In de binnenstad is geen monument te vinden dat nog alle bouwstenen, balken en planken uit de bouwtijd bezit. Bij elke noodzakelijke onderhoudsbeurt wordt rot materiaal vervangen.
Bovendien zijn er situaties denkbaar waarin wijziging een betere oplossing biedt dan behoud,
bijvoorbeeld wanneer een in het verleden verknoeide gevel in de oude staat kan worden
teruggebracht – wat vroeger gelukkig vaak gebeurde. Op de huidige Monumentenlijst staan
derhalve veel monumenten waarvan de authenticiteit twijfelachtig is en toch zijn ze terecht
beschermd. In de logica van de Rijksdienst kunnen die monumenten allemaal van de lijst worden
geschrapt en dat is ook precies wat men voor ogen heeft: het bestaande monumentenbestand
moet worden opgeschoond om plaats te maken voor nieuwe monumenten uit de twintigste eeuw. Dat is een bedenkelijke ontwikkeling.
Walther Schoonenberg
Meer lezen:
[Herplaatste geveltoppen] (Binnenstad, april 1996)
[Hergebruik van oude geveltoppen] (Binnenstad 157, april 1996)
[De Van Houtenmonumenten] (Binnenstad 219, december 2006)
(Uit: Binnenstad 222, juli 2007)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.