Marcel Kneppers op een rondleiding voor onze vereniging (rechts: Walther Schoonenberg) |
Samen met zijn broers Jan en Sander gaf Marcel Kneppers leiding aan het bouw- en
aannemingsbedrijf Kneppers, dat al vanaf 1920 in Amsterdam actief is. Het is een oud
Amsterdams familiebedrijf dat zijn sporen in de stad heeft achtergelaten. De firma Kneppers
heeft vele Amsterdamse monumenten gerestaureerd, van grachtenhuizen als Kalkmarkt 7, het
Anne Frankhuis en het Huis Marseille tot kanjers als de Ronde Lutherse Kerk, de Krijtberg, de
hierboven genoemde Sint Nicolaaskerk, het Rembrandthuis, de Sint Olofskapel en, recent nog,
de Mozes en Aäronkerk.
Marcel Kneppers werd geboren op 9 juli 1946. Hij had een uitstekend kleurgevoel en volgde de
vakopleiding voor meesterschilder aan de schildersschool Sint Lucas te Boxtel, toegespitst op
restauratie. Zijn belangrijkste docent was Wim van Hooff, die bekendheid verwierf als schilder
en kleurdeskundige van de Bossche School. Vanaf 1966 werkte Marcel bij het bedrijf van zijn
vader. In 1980 richtte hij Kneppers Schildersbedrijf op. Met veel liefde en vakmanschap nam hij
het schilderwerk voor zijn rekening. Dat is vandaag zichtbaar in menig gebouw. De natuurstenen
gevel van het Huis Marseille bijvoorbeeld is niet geschilderd, maar er wel door een bepaald soort
vrijwel kleurloze olie enorm op vooruit gegaan. Ook het fraaie achttiende-eeuwse stucwerk van
de gang is onder zijn leiding hersteld.
Mozes en Aaronkerk |
Weesperzijde |
Marcel Kneppers gaf kleur aan de stad. De grote kennis die hij van zijn vak had, wilde hij ook
delen met anderen. Zo zal menigeen zich de excursies herinneren die hij voor onze vereniging
heeft geleid. Dan wees hij allereerst op de harmonie die tot stand moet komen tussen de kleuren
van het houtwerk en die van de gevel. Kleur moet de architectuur ondersteunen, maar mag ook
niet te nadrukkelijk aanwezig zijn.
Hij vertelde over historische verven: roetzwart en loodwit vormden de basis voor de dekkende
lijnolieverven. Bentheimer bijvoorbeeld, dat gemaakt wordt van loodwit, roetzwart, oker en een
puntje Engelsrood. Het kopergroen dat werd gebruikt vóór het midden van de zeventiende eeuw
was een transparant oxidepigment, dat met loodwit gemengd moest worden om een dekkende
kleur te krijgen. Dit is toegepast op de buitenzijde van de luiken van het Rembrandthuis. En dat
je verf eigenlijk moet mengen op de steiger, zodat ook de lichtval van de desbetreffende locatie
wordt meegewogen – iets wat tegenwoordig vrijwel niemand meer doet. Olieverf geeft een
andere verkleuring dan moderne verfsystemen. Ook historische pigmenten zijn niet zomaar te
vervangen door moderne: als bentheimer met het negentiende-eeuwse chromaatgeel in plaats van
met oker wordt gemaakt, ontstaat er een soort citroengele bentheimer – die men overigens
regelmatig tegenkomt. Of Engelsrood, een typisch zeventiende-eeuwse kleur, als men dat
vervangt door cadmiumrood, wordt het te fel.
Aan de hand van een pand aan de Weesperzijde liet hij zien dat op diverse plaatsen in de stad de
‘verwitter’ heeft toegeslagen. De kleur bentheimer is oorspronkelijk een okerachtig grijs,
genoemd naar bentheimer zandsteen, maar in de loop der jaren is het een algemeen fenomeen dat
schilderwerk van deze kleur steeds lichter is geworden. Ook de Mozes- en Aäronkerk was tot
voor kort helemaal witgekalkt, maar onlangs heeft de kerk zijn oude kleur weer teruggekregen.
Aardig is ook dat deze kerk in verschillende bentheimer-tinten werd geschilderd, zodat de
plasticiteit van de gevel wordt versterkt. Over het gebruik van bentheimer leerde hij ons dat de
gootlijst doorgaans een tint donkerder geschilderd wordt dan de kleur van de kozijnen, omdat de
lijst anders wegvalt tegen de lucht. De deuromlijsting wordt dan in dezelfde kleur meegenomen,
om weer harmonie met de gootlijst te bewerkstelligen.
Kneppers was een groot voorstander van kleurenonderzoek. Zo streefde hij, naar voorbeeld van
Turijn en Dordrecht, naar de tot standkoming van een Amsterdams kleurenpalet. Hierbij krijgt
elke architectuurperiode een eigen kleurenscala, waarbij er tevens rekening mee wordt gehouden
dat de kleuren van de verschillende perioden met elkaar moeten harmoniëren. Ook pleitte hij voor
onderzoek naar het kleurgebruik van de vroege twintigste eeuw. “Nu zijn de kleuren van de
Amsterdamse School-architectuur nog te achterhalen, over een paar jaar is het houtwerk
vervangen of zijn de oorspronkelijke kleuren er allemaal afgebrand.” Anderzijds vond hij louter
kleurenonderzoek niet zaligmakend. Daarvoor was hij te zeer een vakman: de aangetroffen
kleuren zijn niet zonder meer toepasbaar, harmonie en kleurgevoel spelen ook een rol. Uiteindelijk
moet de architectuur gaan spreken.
Walther Schoonenberg en Juliet Oldenburger
(Uit: Binnenstad 225, december 2007)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.