Ode aan de Amsterdamse iep

Amsterdam telt de grootste iepenpopulatie ter wereld. In de binnenstad alleen heeft de dienst Publieke Werken er al meer dan 5.000 aangeplant, in de hele gemeente circa 75.000, en dan zijn de vele zaailingen – de spontaan uit zaad opgeschoten exemplaren – nog niet meegeteld. Toch is dat niet altijd zo geweest; op het bekende vogelvluchtschilderij van Cornelis Anthonisz. uit 1538 zijn langs de grachten nog geen bomen afgebeeld.
Bedreigde Hollandse iepen op de Korte Prinsengracht

Deze komen voor het eerst voor op de stadsplattegrond van Pieter Bast uit 1597: langs de binnenzijde van de stadswal van 1585 is tussen de Brouwers- en de Warmoesgracht een regelmatige rij bomen ingetekend. Ook staan er bomen langs de waterwegen van de oude binnenstad.
Vijfentwintig jaar later staan er niet alleen bomen langs de stadswal, maar eveneens langs de nieuwe grachten van de tweede stadsuitleg. “De stad wordt doorsneden door vele grachten, evenals Venetië”, schreef Tomaso Contarini in 1610, “en in het nieuwe gedeelte zijn deze ruim en recht met aan beide zijden zeer brede kaden, zodat ze precies op Cannareggio lijken, maar heel veel mooier, omdat ze gewoon zijn om langs de hele lengte van de gracht aan de rand van de kaden een rechte rij grote bomen te planten, die ze ‘lind’ noemen en die door hun groen zeer veel bijdragen aan de fraaiheid van deze en andere steden”. Behalve langs de brede kaden van het Singel en de Oude Schans zouden deze bomen gestaan kunnen hebben langs de grachten van de eilanden Rapenburg, Uilenburg en Vlooienburg, de stadsuitbreiding uit 1592, die wat zijn rechthoekige structuur betreft inderdaad enigszins op de Venetiaanse wijk Cannareggio lijkt. Op de kaarten van Pieter Bast waren deze eilanden nog nauwelijks bebouwd, maar op de gravures van Balthasar Florisz. van Berckenrode uit 1625 zijn er niet alleen langs de kaden van deze eilanden, maar langs vrijwel alle grachten bomen ingetekend. Langs de hoofdgrachten van de grachtengordel zien we een regelmatige boomaanplant op afstand van twee rijnlandse roeden van elkaar, circa zeven en halve meter. Ook de meeste Jordaangrachten zijn met bomen beplant, behalve de smalle Passeerdersgracht, Looiersgracht en Goudsbloemgracht. Bovendien vinden we nu bomen langs de waterwegen van de oude binnenstad, met uitzondering van de Nieuwezijds Achterburgwal, die men waarschijnlijk eveneens te smal achtte.

Bloeiende Hollandse iepen op de Herengracht
De iepen langs de Nieuwe Herengracht die twintig jaar geleden gekandelaberd zijn

Dat het hierbij om linden en niet om iepen ging, weten we tevens uit een citaat van de Engelse wetenschapper John Evelyn, die in 1641 Amsterdam bezocht en over de grachten opmerkte: ‘frequently planted and shaded with the beautifull limetrees, which are set in rowes before every mans house, affording a very ravishing prospect’. Iepen worden voor het eerst genoemd in een vers uit 1662 van Melchior Fokkens:

Dees Stadt zoo over al beplant met Yp’ en Linden,
Is hier in gadeloos, en nergens meer te vinden.
Het groen Bosschaadje zelf is hier voor onze deur,
En schaft ons veel vermaak vol aangename geur.

Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werd de Hollandse linde naar Vlaanderen, Engeland, Noord-Duitsland, Scandinavië, de Baltische staten en Rusland geëxporteerd. Peter de Grote heeft zelfs een hele partij onder escorte van het leger naar Sint Petersburg laten verschepen. De reden waarom men in de loop van de achttiende eeuw overstapte van linden naar iepen, is niet met zekerheid na te gaan, maar vermoedelijk deden de linden het in de stad toch niet zo goed. De linden die bijvoorbeeld in 1947 langs de Keizersgracht werden geplant, in het deel tussen de Brouwers- en de Leidsegracht, zijn bepaald niet allemaal even vitaal en staan er veelal wat sprieterig bij. Iepen zijn sterker, ze gedijen op verschillende soorten gronden, zijn bestand tegen natte en droge omstandigheden, niet gevoelig voor zilte zeewind en luchtvervuiling, en ze verdragen – tot op zekere hoogte – beschadigingen en verharding. Vanaf het begin van de achttiende eeuw zien we op historische tekeningen en prenten iepen afgebeeld, herkenbaar aan hun hoge, gegroefde stam, die wordt verdeeld in meerdere opgaande hoofdtakken, en aan hun transparante kroon. Waarschijnlijk ging het hierbij om de Hollandse iep of Ulmus x hollandica, een kruising tussen de inheemse gladde veldiep en de ruwe bergiep. Lastiger om te achterhalen is of het de zeventiende-eeuwse cultuurvariëteit ‘Major’ betrof, die door Willem III in 1690 in Engeland werd geïntroduceerd, of de ‘Belgica’, die vanaf 1694 in de omgeving van het West-Vlaamse stadje Ieper(!) werd gekweekt. Volgens het boekje Waardevolle bomen in Amsterdam zijn de oudste iepen in de binnenstad hooguit 120 jaar oud. In de tuin van de Oudemanhuispoort staat een 35 meter hoge Hollandse iep, waarschijnlijk een ‘Belgica’, waarvan geschat wordt dat hij omstreeks 1895 is geplant, op de Westermarkt staat een veldiep uit dezelfde tijd, in de Raamstraat en de Raamdwarsstraat vinden we eveneens twee veldiepen van vóór 1900 en tegenover Nieuwe Herengracht nummer 5 staat een veldiep, die geplant werd in 1891 en door dat jaartal de reputatie geniet de oudste iep van Amsterdam te zijn. Hoewel er vanaf circa 1800 vooral ‘Belgica’-iepen geplant moeten zijn, een Hollandse iep met afhangende en zeer fijnvertakte takken, zijn alle exemplaren die we nu nog langs de grachten aantreffen waarschijnlijk na 1900 geplant.

Iepenziekte

Een van de zestig Amsterdamse iepenspintkevervallen
'Vegeta'-iep op de Reguliersgracht

De gracieuze ‘Belgica’-iep, die niet alleen in Amsterdam, maar in ons hele land op grote schaal ook in polders en langs dijken was aangeplant, bleek in de jaren twintig van de vorige eeuw zeer bevattelijk voor de iepenziekte die vanaf 1919 vele slachtoffers maakte: het blad gaat slap hangen, verdort vervolgens, en tenslotte sterft de boom af. Christine Buisman van het Phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ ontdekte dat deze ziekte werd veroorzaakt door een schimmel die de houtvaten van de boom verstopt waardoor de voedselstroom onderbroken wordt. De schimmel wordt verspreid door de iepenspintkever, maar kan ook overgedragen worden via wortelcontact.
In Amsterdam is de gemeente tegenwoordig zeer alert op iepenziekte en wordt een besmette boom meteen geveld. Evert Ros, voormalig boomonderzoeker bij de gemeente Amsterdam, vertelt dat de ziekte goed beheersbaar is. Jaarlijks worden in de binnenstad nog ongeveer vijf bomen gekapt; op een bestand van 5.000 iepen komt dat neer op één promille. In Amsterdam wordt de iepenziektebestrijding centraal door de dienst Ruimtelijke Ordening gecoördineerd. In de stad hangen zestig iepenspintkevervallen, metalen plaatjes van circa 30 bij 30 cm, waaraan een klein buisje met lokstof is bevestigd. Als de kevertjes afkomen op de in de vloeistof verwerkte feromonen, blijven ze plakken aan de met kleefstof ingesmeerde metalen plaat. Eens in de twee maanden worden de platen vervangen en naar een laboratorium gebracht, waar het aantal iepenspintkevers wordt geteld. Aan de hand van de hoeveelheid aangetroffen kevertjes bepaalt men of er een besmettingsbron in de buurt is. Deze besmettingsbron kan bestaan uit een zieke iep, maar ook uit met schimmel geïnfecteerd openhaardhout, dat van buiten de stad is aangevoerd.

Onbekende iepenvariëteit op de Reguliersgracht

Door de iepenziekte is men al vanaf de jaren dertig op zoek gegaan naar meer resistente iepenrassen. Amsterdam is een soort iepenproeftuin, in de hele stad komen meer dan dertig verschillende soorten voor. Sommige hiervan zijn al voor de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld vanwege hun bijzondere vorm, zoals de monumentaaliep, Ulmus minor ‘Sarniensis’, een variëteit die speciaal wordt gekweekt vanwege zijn slanke, piramidale gestalte en veel is aangeplant in het Berlagekwartier. Een andere iepensoort vinden we langs de Reguliersgracht. Hier staan een aantal iepen met een tamelijk hoge entring van een onbekende variëteit, die alleen in Amsterdam voorkomt en vermoedelijk is gekweekt op de voormalige stadskwekerij Frankendael. In het Waardevolle bomen-boek staat deze aangeduid als Ulmus montana ‘Superba’, zeg maar grote bergiep, maar Eddie Blankers noemt ze in zijn vorig jaar verschenen Amsterdamse Bomenboek: ‘Cornuta’, ‘met gehoornd blad’. De boom heeft een schors met barsten en groeven en de bladeren hebben inderdaad een bijzondere vorm: met langs de bladrand kleine uitstulpingen of ‘hoorntjes’, maar de uiterlijke gedaante, een soort uit de kluiten gewassen appelboom, komt niet overeen met de gebruikelijke vorm van deze variëteit. Er bestaat zelfs een Amsterdam-iep, een cultivar met kleine bladeren, die eveneens op de stadskwekerij is ontstaan.
De meeste iepenrassen dateren echter van na de oorlog en zijn ontwikkeld vanwege hun betere resistentie tegen de iepenziekte. Probleem hierbij is dat cultuurvarianten die tientallen jaren geleden nog als resistent werden beschouwd, bij de tweede iepenziektegolf in de jaren zeventig niet bestand bleken tegen de steeds agressievere schimmelziekte, die zich aan de omstandigheden had aangepast. Een andere kwestie waar men eerder niet zoveel oog voor had, is het feit dat de nieuwe varianten niet altijd op de vermaarde ‘Belgica’-iepen lijken. De ‘Vegeta’ of Huntingdoniep bijvoorbeeld, die in de jaren zestig op grote schaal in de stad is aangeplant, heeft sterk opgaande takken. Hans Kaljee, bomenconsulent van de gemeente Amsterdam, typeerde deze boom vanwege zijn vorm in een artikel in NRC Handelsblad eens als ‘takkenbezem’. Nu zullen die takken naarmate de bomen ouder worden door hun gewicht misschien nog wel wat meer gaan hangen, maar in vergelijking met de ‘Belgica’ blijft de boom toch een wat stijve hark. Inmiddels is gebleken dat de ‘Vegeta’ niet zo resistent tegen de iepenziekte is als men aanvankelijk dacht en wordt hij niet meer aangeplant. Wat resistentie betreft heeft men nu grote verwachtingen van de ‘New Horizon’, een Amerikaanse iep met een donker glimmend blad. Maar het blijft zoeken naar een geschikte soort, die eveneens een fraaie vorm heeft.

Walmuurvernieuwing

Beeldje in een van de platanen in het Leidse Bosje

Een andere serieuze bedreiging van de Hollandse iep wordt gevormd door de walmuurvernieuwingen. In totaal is er in de Amsterdamse binnenstad zo’n 70 kilometer kademuur en het herstel van deze kademuren is niet tegen te gaan. Er bestaan echter ook voorbeelden van walmuren die zijn vernieuwd met behoud van de bomen. Langs de Nieuwe Herengracht bijvoorbeeld zijn de iepen door een actie van bewoners uit de buurt onder leiding van Richter Roegholt behouden gebleven. Hier staat ook de al eerder genoemde veldiep uit 1891. Behoud van de iepen blijft echter een riskante en zeer kostbare operatie, waarbij de bomen bovendien gekandelaberd moeten worden: op ongeveer een meter afstand van de stam zaagt men alle wortels en takken af. Als de ingreep goed verloopt, is de amputatie van de takken nog decennia lang aan de bomen af te zien, maar uiteindelijk zullen de bomen zich volledig herstellen. De iepen langs de Nieuwe Herengracht zijn ongeveer twintig jaar geleden op die manier gesnoeid. Deze ingreep is toen goed verlopen, maar met name de oudere exemplaren staan er nog steeds wat stakerig en verknipt bij.
Op dit moment worden de iepen langs de Korte Prinsengracht door walmuurvernieuwing bedreigd. Hier staan onder andere twee forse exemplaren, die buurtbewoners niet graag zullen missen. Omdat de bomen zeer dicht tegen de weg staan – en de wortels bij behoud vrijwel langs de stam zullen moeten worden afgezaagd – is het zeer de vraag of deze fraaie iepen gered kunnen worden. Wellicht is het mogelijk ze enigszins te verslepen in de richting van de kademuur, zoals ook de twee monumentale platanen in het Leidse bosje aan het begin van de vorige eeuw een paar meter zijn versleept, maar ook dan moet men zich afvragen of de hoge kosten en het risico dat de bomen het uiteindelijk toch niet halen, opwegen tegen de gehavende verschijningsvorm die ze nog tientallen jaren zullen houden.
Hier staat echter tegenover dat het wel de moeite waard is om oude iepen vanwege hun grootte te behouden. Werkelijk grote bomen krijgen we onder de huidige omstandigheden namelijk nooit meer terug, hoe oud ze ook worden. Door de toegenomen belasting van het verkeer en de parkeerdruk op de boomvakken wordt de grond zodanig verdicht dat de wortels daarin nauwelijks meer kunnen doordringen. Door de aanleg van riolering en talloze kabels – elke telefoonmaatschappij heeft tegenwoordig zijn eigen kabel – wordt de ondergrondse wortelruimte van de bomen bovendien dusdanig ingeperkt, dat nieuw aangeplante bomen langs de grachten nooit meer het formaat van de oude exemplaren zullen halen.

Groeiplaatsverbetering

De gemeente doet al jarenlang onderzoek naar manieren om de levensverwachting van bomen, ondanks de steeds meer benarde omstandigheden, te optimaliseren. Enkele decennia geleden is het ‘Amsterdamse bomenzand’ ontwikkeld, een combinatie van voedselrijke grond en onvruchtbaar zand dat door zijn speciale structuur de verdichting van de grond moet tegengaan. Onlangs heeft Herman Steinvoorte van het IngenieursBureau Amsterdam (IBA) een zogenaamde groeiplaatsconstructie voor walmuurvernieuwingen ontworpen: tussen de walmuur en de straat wordt een soort zelfdragende betonnen constructie aangelegd om de bomen in te planten. Deze constructie wordt aan de bovenzijde afgedekt door een geperforeerde betonnen plaat, die aan de ene zijde op de walmuur rust en aan de kant van de straat op betonnen funderingselementen. Deze afdekplaat vangt de druk van de daarop geparkeerde auto’s op en zorgt er tevens voor dat boomwortels de bestrating niet omhoog drukken. Het voordeel van deze constructie is dat deze eventueel kan worden aangepast aan de te behouden bomen en dat ze geheel gevuld kan worden met vruchtbare grond. Tussen de walmuur, het grondwater en de straat biedt deze oplossing weliswaar slechts een beperkte wortelruimte, maar hier staat tegenover dat de bomen bij aanplant gemiddeld 25 kubieke meter vruchtbare grond meekrijgen, voldoende om nog minimaal vijftig jaar te groeien. Na die periode blijven de bomen nog wel leven, maar zullen ze waarschijnlijk niet meer veel groter worden.

Van de verschillende cultuurvarianten heeft men de verwachting dat de ‘Dodoens’ resistent is tegen iepenziekte en het meest op de ‘Belgica’ zal lijken. Deze soort is echter pas in de jaren zeventig in de stad aangeplant en aangezien het tenminste vijftig jaar duurt voordat een boom tot volle wasdom is gekomen, valt over zijn resistentie en uiteindelijke gestalte nog niets met zekerheid te zeggen.
Inmiddels gaan er ook onder groenambtenaren zelfs stemmen op om sporadisch en op een aantal markante plaatsen de ‘Belgica’ weer aan te planten. Tegenwoordig heeft geen kweker deze soort nog in zijn assortiment, maar in Amsterdam is de iepenziekte vrijwel geheel onder controle en de markante vorm van deze oude Hollandse iep met zijn tot in de grachten afhangende takken blijft toch ongeëvenaard.

Juliet Oldenburger

Literatuur:
Walther Schoonenberg, Bomen horen op de grachten, in: Binnenstad 215.
Boudewijn Bakker, “De Stadsuitleg van 1610 en het ideaal van de ‘volcomen stadt’- Meesterplan of mythe?” in: Jaarboek Amstelodamum 87 (1995), p. 91.
Erik de Jong, Natuur en Kunst/Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740, Amsterdam 1993.
Bert Maes, “Amsterdam als bos: bomen langs grachten en in grachtentuinen” in: Amsterdamse Grachtentuinen. Prinsengracht, Zwolle 2000.
Harry Vermeulen (red.), Waardevolle bomen in Amsterdam, Amsterdam 1993.

(Uit: Binnenstad 228/229, juni 2008)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.