Boekbespreking

De grote uitleg van Amsterdam - Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw

Op 20 januari 2010 promoveerde Jaap Evert Abrahamse ‘cum laude’ aan de Universiteit van Amsterdam op zijn proefschrift De grote uitleg van Amsterdam - Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw. Tegelijkertijd verscheen hiervan bij uitgeverij Thoth een uitzonderlijk fraai vormgegeven handelseditie, een meer dan 400 bladzijden tellend boek boordevol informatie over de twee grote stadsuitbreidingen van 1613 en 1663. Met de grote zeventiende-eeuwse stadsuitleg werd Amsterdam in één klap het middelpunt van het moderne Europa. In een tijdsbestek van een halve eeuw kwam niet alleen de beroemde grachtengordel tot stand, maar verrezen ook wijken als de Jordaan en de Weteringbuurt en werd Amsterdam vijf keer zo groot.
Jaap Evert Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam - Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Amsterdam (Thoth) 2010.

Abrahamse heeft een zeer pragmatische kijk op de zeventiende-eeuwse stadsuitbreidingen. Hij beschouwt de Amsterdamse binnenstad niet als een ‘ideale stad’, maar als een ‘optimale stad’: de stadsuitleg was de optimale oplossing voor een aantal specifieke problemen waarvoor men zich gesteld zag. Het idee van een ideale stad is een kunsttheoretische en kunsthistorische fictie en treft men dus sowieso niet in de praktijk aan. Het Amsterdamse stadsbestuur had te maken met vele randvoorwaarden, niet alleen financiële en geografische, maar ook politieke – de zeventiende eeuw wijkt daarin niet af van de tijd waarin wij leven. Dit impliceert dat Abrahamse de stadsuitbreidingen van 1613 en 1663 niet als twee fasen van een ‘meesterplan’ ziet. De drie hoofdgrachten waren in de stadsuitbreiding van 1613 het meest geslaagde onderdeel en deze zouden het uitgangspunt worden voor de voltooiing van de zeventiende-eeuwse stad vijftig jaar later. Ook de praktische uitvoering was toen beter geslaagd: in 1663 werd er meer grond onteigend dan in 1613 en de rommelige bebouwing in het uitbreidingsgebied werd geheel gesloopt – in 1613 was dit nog het uitgangspunt van een hele wijk, de Jordaan. Ook was er meer dan voorheen sprake van een functionele indeling van de stad door wijken te maken voor een bepaalde functie of bevolkingsgroep. Zo was de grachtengordel bedoeld voor de allerrijksten en het Noordsche Bos, de huidige Weteringbuurt, voor een populatie van ambachtslui, namelijk wevers.

Interessant is Abrahams beschrijving van Amsterdam als waterstad, een onderwerp dat door vorige onderzoekers min of meer is genegeerd, door de fixatie op theoretische modellen. Het is de eerste keer dat dit zo systematisch wordt aangepakt. Dat de grachten zo’n prominente rol speelden in de aanleg van de stad had volgens Abrahamse weinig te maken met ideale stedenbouw of stedelijke schoonheid, maar met de bijzondere omstandigheden van de ligging van de stad in het veen. Voor problemen als waterberging en -afvoer moest een oplossing worden gevonden. Ook de waterkwaliteit was een belangrijk onderwerp. Overigens werden deze problemen in de zeventiende eeuw niet opgelost. Tot 1850 bleef Amsterdam een “schone maagd met stinkende aderen”.

Maar blijkt met name uit het feit dat er één structuurbepalend element, namelijk het drie-grachten-stelsel, zowel onderdeel uitmaakt van de uitleg van 1613 als van het plan van 1663, niet dat er wel een meesterplan aan de grote stadsuitleggingen ten grondslag moet hebben gelegen?

Eigenlijk wordt deze oude discussie over het planmatige karakter van de stadsuitleg opgelost door deze vraag te overstijgen en een misschien wel interessantere vraag te beantwoorden: welke problemen trachtte het stadsbestuur eigenlijk op te lossen? Abrahamse heeft alle archiefstukken, zoals stadsrekeningen en keurboeken, maar ook met de hand geschreven en moeilijk leesbare resoluties van de bestuurscolleges bestudeerd en toegankelijk gemaakt met behulp van een database, waarin duizenden gegevens op chronologische, geografische en thematische wijze zijn ontsloten. Dat alleen moet al een reusachtige klus zijn geweest. Ook andere bronnen, zoals kaarten en tekeningen, zijn geraadpleegd. Behalve de genoemde bronnen heeft hij tevens de geschriften van burgemeester Cornelis Pietersz Hooft gelezen, een belangrijke ooggetuige en commentator van de bestudeerde stadsontwikkeling. Aan deze studie ligt dus een grootschalig en intensief bronnenonderzoek ten grondslag.

In een meer actor-gerichte benadering wordt de kwaliteit van het gebruikte bronnenmateriaal extra belangrijk: alleen uit deze bronnen is het namelijk mogelijk te reconstrueren wat de motieven van opdrachtgevers waren. De resolutieboeken worden echter gekenmerkt door bondigheid. Motieven of overwegingen worden meestal niet genoemd, op heel algemene uitgangspunten als ‘nut’, ‘sieraad’ en ‘profijt’ na. De echte bronnen, zoals kaarten, vooral die uit de cruciale periode van rond 1610, zijn grotendeels verloren gegaan. Hoe is het dan mogelijk aan de hand van het beschikbare materiaal de motieven te achterhalen? Bovendien kan men zich afvragen of de werkelijke motieven wel worden opgeschreven. Dat er bijvoorbeeld niet wordt gesproken over theoretische modellen, bewijst dat dan dat die geen rol speelden?

Een ander punt van mogelijke kritiek is de beperking van de probleemstelling tot de uitleggingen van 1613 en 1663. Het verhaal van Abrahamse begint met de toestemming van de Staten van Holland in 1609 om het rechtsgebied van de stad uit te breiden, de eerste stap van de grote uitleg. Maar had de uitleg van 1585, de eerste stadsuitbreiding van Amsterdam buiten zijn middeleeuwse stadskern, niet bij de beschouwing betrokken moeten worden? Daar werd immers voor het eerst geëxperimenteerd met gridvormige nieuwe stadsdelen, zelfs zo opvallend afwijkend van de middeleeuwse stad dat het buitenlandse waarnemers opviel. Daar werden ook voor de eerste keer op planmatige wijze bomen langs een gracht aangeplant, op renaissancistische wijze zoals Palladio had voorgeschreven. Is het mogelijk de grote zeventiende-eeuwse stadsuitbreidingen te begrijpen zonder die van 1585 te bestuderen?

Dat zijn echter voor de meeste lezers academische haarkloverijen. Voor het met goed gevolg tot stand brengen van een dergelijke monumentale studie past alleen bewondering. Deze publicatie over de grote Amsterdamse stadsuitleggingen is voorbestemd een standaardwerk te worden. Vroegere studies, zelfs het belangrijke proefschrift van Ed Taverne uit 1978, worden er grotendeels door in de schaduw gesteld. (1) Dat is voorwaar geen geringe prestatie.

Walther Schoonenberg

Jaap Evert Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam - Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Amsterdam (Thoth) 2010.
Prijs: € 39,90.

Voetnoten:
(1) Ed Taverne, In ’t land van belofte: in de nieue stad: Ideaal en werkelijkheid in de stadsuitleg van de Republiek 1580-1680, Maarssen 1978.

(Uit: Binnenstad 239, april 2010)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.