Ooit moest op deze plaats de monumentale gevel van het voormalige Huydecoperhuis aan het
Singel verrijzen, maar dit plan is niet doorgegaan. (2) Nu staat er een keurig appartementencomplex,
bestaande uit acht woningen, die schuilgaan achter een reeks nieuw ontworpen, maar goed in de
omgeving passende halsgevels. De meeste appartementen zijn etagewoningen, die zich achter twee
gevels uitstrekken, maar vanuit alle woningen heeft men zicht op de gracht en op het achterterrein.
Bij zijn ontwerp heeft Sjoerd Soeters belangrijke karakteristieken van de Amsterdamse binnenstad
in ere gehouden, zoals parcellering, verticaliteit, staande ramen, hoge onderpui, verdiepingen die
naar boven toe lager (lijken te) worden, zelfstandige gevelbeëindiging etc. Het gevolg is een gevelrij
die zich in de bestaande gevelwand voegt en, ondanks de vrij grote omvang van het
appartementencomplex, niet te massaal oogt op deze locatie.
Het linker deel heeft een hoge onderpui met veel glas en valt op door de originele compositie,
terwijl de twee rechter gevels de aandacht trekken door hun uitbundige gevelbekroning. De dubbele
onderpui links draagt een gevel die in zevenen is verdeeld – de middelste vensters recht boven de
twee middenstijlen van de onderpui. Deze gevel wordt bekroond door een soort moderne
halsgeveldrieling, die naar de ‘Drie Hendrickjes’ iets verder op de Bloemgracht lijkt te verwijzen.
De twee panden aan de rechterkant worden gesierd door twee zeventiende-eeuws ogende
halsgeveltoppen.
De architectuur is goed gedetailleerd. De gevels zijn opgetrokken uit verschillende kleuren
handvormsteen en op het metselwerk, met gesneden voegen, is niets aan te merken; boven de
vensters zijn zelfs echte rollagen aangebracht en ijzeren ankers, alsof het een ‘jaren zeventig-
reconstructie’ van historische panden betreft. Stadsherstel zou het niet beter kunnen doen. De
onderpui is misschien een beetje plat, maar duidelijk eigentijds. Ook gewaagd is het gebruik van
roederamen. Het zal de Welstandscommissie wel de wenkbrauwen hebben doen fronsen.
De twee halsgevels hebben segmentvormige frontons en klauwstukken in de vorm van walvissen.
Het is niet de eerste keer dat Sjoerd Soeters een nieuwe halsgevel ontwerpt met ornamenten in de
top. Denk aan de Kerkstraat, waar de gevel wordt beëindigd door een gebroken fronton met daarin
twee ‘voluten’ in de vorm van autobanden … een geintje. De nieuwe klauwstukken op de
Bloemgracht zijn wellicht ook als grap begonnen. Het motief – de potvissen – past in een rijke
Amsterdamse traditie om in geveltoppen dierfiguren af te beelden.
In geen andere stad in Nederland treft men in de architectuur zoveel beeldhouwwerk aan, vooral in
de geveltoppen. Na 1640 werden de gevels in de tweede helft van de zeventiende eeuw onder
invloed van het classicisme soberder, maar deze soberheid werd gecompenseerd door rijkversierde
toppen, waarbij mens- of dierfiguren een geliefd thema waren. De fraaiste voorbeelden hiervan
treffen we aan op Herengracht 390-392, Herengracht 508-510, Keizersgracht 695, OZ Voorburgwal
19, OZ Voorburgwal 187 en Singel 326. Vooral dolfijnen komen veel voor, maar deze zoogdieren
zien er, o.a. door de schubben, meer uit als vissen – alsof de beeldhouwers niet precies wisten hoe ze
er uit zagen. Voorbeelden van klauwstukken in de vorm van dolfijnen zijn OZ Voorburgwal 19 en
Keizersgracht 615. Het betreft hier meestal zeventiende-eeuwse halsgevels, maar deze traditie liep
door tot in de achttiende eeuw.
In het oorspronkelijke ontwerp zagen de walvissen van Sjoerd Soeters er nog uit alsof ze waren getekend door Dick Bruna. Ook toen vonden we dit al een aardige verwijzing naar de Amsterdamse traditie; in die vorm passeerde het bouwplan in ieder geval onze Werkgroep Waakhond en de Welstandscommissie. Het resultaat overtreft echter iedere verwachting. Toen Tobias Snoep van Soeters de opdracht kreeg om de gevelbekroning te hakken, ontwierp deze laatste twee prachtige potvissen, veel realistischer dan die op het bouwplan. Dit was ook een aangename verrassing voor Soeters. De dieren werden op ware grootte op het blok getekend en ter plekke is het ontwerp nog enigszins aangepast. Samen met een collega is Snoep er drie maanden mee bezig geweest om de walvissen uit de grote blokken Frans kalksteen van 1,9 bij 2,35 m te hakken. Dat is een goede vervanger van zandsteen omdat het vrij homogeen is en dicht van structuur. Heel knap is dat de walvissen door een draaiing van hun achterlichaam en staart – zie het verloop van hun ruggengraat – een zekere diepte hebben gekregen; in het oeuvre van Tobias Snoep vormen deze potvissen een hoogtepunt.
Wie goed kijkt naar historische dolfijnen valt op dat deze bepaald niet altijd vrolijk kijken. Het zijn meestal woeste dieren die je niet graag in het echt tegen wilt komen, de vis-dolfijnen van Brouwersgracht 48 lijken nog het vriendelijkst. De potvissen van Tobias Snoep glimlachen echter; het zijn misschien wel de vrolijkste dieren in een Amsterdamse topgevel. Dat is tevens het belangrijkste verschil met de zeventiende-eeuwse klauwstukken. In die tijd draaide alles om eer en aanzien en stonden de dierfiguren nog in de eeuwenoude traditie dat afschrikwekkende (fabel)beesten een gebouw moesten beschermen – denk aan griffioenen en leeuwen met vervaarlijke tanden die menige toegang flankeren. In onze tijd stemt het ons vooral blij dat we op de Bloemgracht mogen wonen. Net als mensen op hedendaagse portretten worden dieren tegenwoordig afgebeeld met een glimlach. En er is inderdaad alle reden tot blijdschap dat het akelige gat op deze gracht op een zo gepaste wijze is ingevuld.
Walther Schoonenberg
Voetnoten:
(1) Herman Pinkse, Een dilemma op de Bloemgracht, Binnenstad 220 (februari 2007).
(2) Bob van den Boogert, Wanneer wordt het Huis-Huydecoper eindelijk gereconstrueerd?, Binnenstad 174
(januari/februari 1999).
(Uit: Binnenstad 241, augustus 2010)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.