XXVI. IJzeren deurroosters

Het gebruik van kijkgaten in voordeuren, zoals de in het vorige artikel beschreven spioneerluikjes, is in de middeleeuwen bij kastelen en burchten ontstaan uit oogpunt van verdediging. De behoefte om te kijken wie er voor de deur stond was in steden natuurlijk ook aanwezig. Meestal kon men daar via een naastgelegen venster of luikje met kijkgat zien wie aan de deur klopte. Door de verandering van de woningplattegrond achter de voordeur ontstond de behoefte om bij de deur meer daglicht naar binnen te laten; aan het einde van de zeventiende eeuw maakte het ‘voorhuis’, een brede hal over de volle breedte van het pand, langzamerhand plaats voor een gang met zijkamer. Vanaf die tijd werden de kleine kijkgaten en raampjes groter en ook steeds meer met beschermende smeedijzeren traliewerkjes en roosters uitgevoerd. Door de verbeterde productie van gietijzer in de achttiende eeuw werd het mogelijk deze roosters van gietijzer te maken. In Nederland werden deze roosters echter pas vanaf het begin negentiende eeuw in voordeuren toegepast.

Smeedijzeren roosters

afb. 1 afb. 2

Na de kleine middeleeuwse kijkgaten in voordeuren werden in Amsterdam in de zeventiende eeuw voor het eerst grotere vensters met smeedijzeren roosters voor souterraindeuren ontworpen. Architect Philips Vingboons ontwierp voor het huis van Joan Huijdekooper, Singel 458 uit 1639, deurvensters voorzien van smeedijzeren roosters (afb. 1, tek. 1). Dit soort deuren werden als dienstingang gebruikt en de deurvensters verlichtten tevens de achterliggende gang of vertrekken. Bij brede gangen werd naast de voordeur in het kozijn vaak een kijk- en lichtopening aangebracht voorzien van een smeedijzeren tralie. Fraaie achttiende-eeuwse roosters zijn te vinden bij de voordeur van het Corvershof, Nieuwe Herengracht 18 uit 1723. Deze panelen aan weerszijden van de deur waren onderdeel van de ingangspui en zijn voorzien van bijzondere gesmede roosters in Lodewijk-XIV-stijl (foto 1).

foto 1

Op de Herengracht 250 zien we zijramen met roosters in het kozijn naast een voordeur uit 1743 in Lodewijk-XV-stijl (tek. 2). Een later voorbeeld in Lodewijk-XVI-stijl is Herengracht 40 uit 1790 van architect J.O. Husly (tek. 3). Naast smeedijzeren roosters werden in eenvoudige deuren ook gaasroosters gebruikt, zoals een tekening van Christiaan Andriessen van het Zonshofje uit 1805, Prinsengracht 159 t/m 171, laat zien (afb. 2). Dit soort gaasroosters werd gemaakt door smeedijzeren staafjes onder een hoek van zestig graden met binddraad vast te zetten (tek. 4).

tek. 1 tek. 2 tek. 3 tek. 4

Gietijzeren roosters

afb. 3 afb. 4

Vanaf de achttiende eeuw ontstaan langs de Oude IJssel tussen Doesburg en Liedern bij Bochelt in Duitsland efficiënte ijzergieterijen. Vóór die tijd, in de zeventiende eeuw, werden in de geschutsgieterijen in het westen van ons land gietijzeren kanonskogels, haardplaten en gebruiksvoorwerpen gemaakt van ingevoerd ijzererts. De smelttechniek was inmiddels zo verbeterd dat men uit gedolven ijzeroer met temperaturen van meer dan 1400 graden vloeibaar ‘gietijzer’ kon maken. In Amsterdam werden de eerste ijzergieterijen opgericht in 1760 door de Erven Van der Valk en in 1790 door J. Zimmer en Zonen aan de Kostverlorenvaart.

Op Warmoesstraat 66 is een empire-onderpui uit het eerste kwart van de negentiende eeuw met gietijzeren deurroosters te zien (afb. 3). Achter die gietijzeren deurroosters werden meestal opdekramen geplaatst. Voorbeelden van dergelijke gietijzeren roosters met een rijke decoratie van bloemmotieven, druiventrossen, vogels, ranken, griffioenen of een kandelaber met in het midden een bloemknop vinden we op Keizersgracht 739 uit circa 1850 (foto 2), in een deurpaneel van Natura Artis Magistra aan de Plantage Middenlaan 41-43 uit 1851 en in de souterraindeuren van Herengracht 294 (1851). Dit type roosters werd toegepast in de empire- en neoclassicistische periode (1820-1850).

foto 2 foto 3

In de eclectische stijl (1850-1910) zijn ze in het algemeen rechthoekig van vorm en voorzien van vlechtwerk, cirkels, ruiten, vierkantjes, Griekse kruizen en schubben. Deze roosters zijn vaak vlak aan de binnenzijde, maar ook wel aan twee kanten bewerkt. Uit het modellenboek van ijzergieterij Enthoven in Den Haag (1848) blijkt dat men ze per motief kon bestellen, al dan niet aangevuld met een bloemknop, beestenkop, of een mannen- of vrouwenkopje (afb. 4 en tek. 5). Zie hiervoor bijvoorbeeld Keizersgracht 800 (foto 3) en Reguliersgracht 80 (tek. 6). Na het midden van de negentiende eeuw komen ook kleinere roosters voor zoals bij Henri Polaklaan 18 uit 1864 (tek. 7). Deze dubbele deur met twee roosters wekt de indruk dat het één brede deur betreft, maar het zijn twee aparte deuren, voor de stoep- en voor de bovenverdieping. Vanaf circa 1880 wordt veel gietijzeren traliewerk met sierlijke krullen en een grotere openheid toegepast, zie Keizersgracht 642 (tek. 8).

tek. 5 tek. 6 tek. 7 tek. 8

Bandijzeren roosters

Door de behoefte aan steeds grotere openheid gaat men vanaf het laatste kwart negentiende eeuw roosters maken van gekruld bandijzer in plaats van van gietijzer. Dit type rooster wordt samengesteld uit fabrieksmatig vervaardigd stripijzer, dat meestal ter plaatse met klinknagels of kleine metalen bandjes in elkaar wordt gezet, zie ook het artikel over stoephekken (Binnenstad 239). Voorbeelden hiervan zijn Herengracht 8 uit 1883 en Herengracht 318 uit1890 (tek. 9). In de jugendstilperiode rond 1900 maakte men ook roosters uit dit soort samengestelde delen, zie Herengracht 238 uit 1902 (tek. 10). Na 1920 worden de deurvensters onder invloed van de Amsterdamse school-stijl weer kleiner en zijn de spijlen vaak in hout of klein smeedwerk uitgevoerd. Een mooi voorbeeld van een deurvenster met eenvoudig smeedwerk is ontworpen door architect J.C. van Epen voor Smaragdstraat 15-17 (tek. 11).

Na 1940 verdween het gebruik van ijzeren deurroosters uit de architectuur. Voor restauraties zijn er tegenwoordig nog leveranciers die een beperkt aantal modellen van gietijzeren roosters leveren. Een goede smid kan een oud deurrooster vaak nog wel herstellen, maar het nagieten kost veel tijd en geld. Door de huidige opkomst van de historiserende architectuur worden deurroosters thans vaak aangeboden in een aluminiumlegering, wat vooral een technische verbetering is. Minder gewicht, sterker, geen roestvorming en goed donker af te lakken. Op zich is hier niets mis mee, maar dat neemt niet weg dat we zuinig moeten zijn met de oorspronkelijke historische ijzeren roosters. Bij een wandeling door Amsterdam zijn er gelukkig nog talloze bijzondere exemplaren te vinden.

tek. 9 tek. 10 tek. 11

Theo Rouwhorst

Tekeningen: Theo Rouwhorst
Foto’s: Thomas Schlijper

Literatuur:
M.L. Stokroos, Gietijzer in Nederland, Amsterdam 1984.
H.J. Zantkuijl, Bouwen in Amsterdam, Amsterdam 1993.
L. Fopma, M. van Hemert, T.A.J. Rouwhorst, Smeedijzer/ijzerwaren, Amsterdam 2004.
G. van Hooff, IJzergieterijen langs de Oude IJssel, Utrecht 2007.
P. Bot, Vademecum historische bouwmaterialen, installaties en infrastructuur, Alphen aan de Maas 2009.

(Uit: Binnenstad 242, oktober 2010)

Rectificatie:
Hierboven staat geschreven dat op Warmoesstraat 66 gietijzeren deurroosters te zien zijn. Afbeelding 3 is echter een foto van 1942 uit ‘Wattjes en Warners’; deze deurroosters zijn omstreeks 1965 verdwenen.

Vorige aflevering: XXV. Deurbeslag (Binnenstad 241)
Volgende aflevering: XXVII. Gevellantaarns I (Binnenstad 243)

[Oog voor detail - alle artikelen]

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.