In tegenstelling tot Fremantle beperkt Vlaardingerbroek zich niet tot de stadhuisperiode, maar beschrijft hij ook de paleisperiode na 1808 en de restauratieperiode in de twintigste eeuw. In feite gaat het om drie studies, want de cultuurhistorische achtergronden van deze drie tijdvakken zijn totaal verschillend. Als gevolg daarvan valt deze monografie over één gebouw uiteen in drie analyses, met als enige verbinding dat het om hetzelfde gebouw gaat. De drie boekdelen kunnen dan ook los van elkaar worden gelezen. Hoewel de twee andere delen ook heel interessant zijn, beperken wij ons in deze boekbespreking tot het eerste deel over de stadhuisperiode.
In de inleiding zegt Vlaardingerbroek dat hij ‘geheel in de lijn van Fremantles boek de architectuur van het stadhuis (zal) behandelen’. Fremantle heeft destijds een cultuurhistorische analyse van het beeldprogramma van het stadhuis gemaakt; zij plaatste het decoratieprogramma voor het eerst in de context van het zeventiende-eeuwse Amsterdam. Fremantle beschouwde het stadhuis als de trotse uitdrukking van het Amsterdamse regentenpatriciaat. De stadsbestuurders zagen Amsterdam als de opvolger van Rome en vergeleken zichzelf met Romeinse consuls. De decoratie van het gebouw droeg dus een boodschap uit. De iconografische beschrijving van het decoratieprogramma door Fremantle blijft bij Vlaardingerbroek overeind. Hij maakt een vergelijkbare analyse, maar verlegt het accent naar de architectuur van het gebouw. In zijn eigen woorden: ‘Door het ontwerp te bezien in het licht van het ontstaan en de geschiedenis van Amsterdam, het zelfbeeld van de nieuwe Republiek en de architectuur(theorie) van die tijd, blijkt het heel goed mogelijk om het uiterlijk van het gebouw te verklaren’. Vlaardingerbroek gaat daarbij een stap verder dan Fremantle en om die stap te kunnen maken herinterpreteert hij de zeventiende-eeuwse bronnen. Hij verklaart bovendien niet alleen waarom het gebouw eruit ziet zoals het eruit ziet, maar kijkt bijvoorbeeld ook naar de bouwgeschiedenis. Hoe kwam het gebouw tot stand? Hoe was de organisatie van de bouw geregeld? Nieuwe vragen waar Fremantle niet aan toe was gekomen.
Volgens Vlaardingerbroek zag Amsterdam zichzelf niet als het nieuwe Rome, maar als het nieuwe Jeruzalem en de Amsterdammers als het nieuwe uitverkoren volk. Omdat men in de zeventiende eeuw meende dat de klassieke architectuur een bijbelse oorsprong had, zou de klassieke architectuur van het stadhuis inderdaad ook kunnen verwijzen naar Jeruzalem. Vlaardingerbroek vergelijkt het stadhuis met het paleis van koning Salomo aldaar, zoals gereconstrueerd door de jezuïet-architect Villalpando. Op die manier kon Amsterdam zichzelf plaatsen in de traditie van de vredesvorst Salomo. Net als de Israëlitische koning had Amsterdam vrede gebracht, namelijk de Vrede van Münster van 1648, en uit deze vrede was de grote voorspoed van de stad voortgekomen.
Dergelijke kunsthistorische analyses hebben altijd iets gekunstelds als er geen harde bewijzen voor zijn. Aan de hand van het decoratieschema kon Katherine Fremantle gemakkelijk aantonen dat het gebouw symbool stond voor vrede, rijkdom en rechtvaardigheid en zij beschouwde het stadhuis dan ook al als een ‘vredespaleis’, maar daarbij verwees zij niet naar een specifiek voorbeeld dat aan het decoratieprogramma ten grondslag lag. Op grond van de klassieke architectuur vergeleek Koen Ottenheym het stadhuis met de senatorenpaleizen en fora in Rome zoals gereconstrueerd door Palladio en Scamozzi, maar hij kon slechts wijzen op een bepaalde vormovereenkomst. Omdat er geen geschriften van Jacob van Campen bewaard zijn gebleven waaruit zijn inspiratiebronnen blijken, komt ook Vlaardingerbroek slechts met indirecte bewijzen, maar zijn analyse is veel completer en mijns inziens ook overtuigender. Aan de interpretaties van zijn voorgangers voegt hij de bestudering van het stadhuis in het licht van de bijbelse traditie toe en dit is misschien wel het belangrijkste onderdeel van zijn studie.
Paleis van koning Salomo in Jeruzalem volgens Juan Bautista Villalpando. |
Wat zijn visie overtuigend maakt, is dat voor het eerst werkelijk inzichtelijk wordt gemaakt waarom de heidense architectuur van Rome zo’n aantrekkingskracht had. Waarom zou het christelijke Amsterdam, ook al beschouwde het zichzelf als het Rome van zijn tijd, heidense architectuur adopteren? Dit probleem van het met elkaar in overeenstemming brengen van de christelijke met de klassieke cultuur speelde echter niet alleen in Amsterdam, maar was een algemene vraag van de renaissance. De ‘Romeinse’ jezuïet Juan Bautista Villalpando (1552-1608) had in zijn
Ezechielem Explanationes, een uitvoerig commentaar op het bijbelboek Ezechiel met onder meer een imaginaire reconstructie van de eerste tempel van Jeruzalem, de klassieke en christelijke architectuur met elkaar weten te verzoenen door te stellen dat de klassieke architectuur was afgeleid van de maten en vormen van de Tempel van Salomo in Jeruzalem (circa 1000-586 v. Chr.). Deze staan in de Bijbel beschreven en konden dus beschouwd worden als door God geopenbaard. Zo zou volgens Villalpando het Corinthische kapiteel met acanthusbladeren zijn afgeleid van het bijbelse kapiteel met palmbladeren, waarvoor God zelf de regels had opgesteld.
In onze ogen is dit een vérgaande gedachte, want het zou betekenen dat de klassieke architectuur niet bij Vitruvius, maar bij de Bijbel begint. In het zeventiende-eeuwse Holland was voor deze ‘goddelijke architectuur’ echter veel belangstelling, zoals onder andere blijkt uit het model van de tempel van Jeruzalem dat de Amsterdamse rabbijn Leon had laten maken, maar ook uit afbeeldingen van de tempel in diverse Nederlandstalige bijbels. Sterker nog, de bijbelse oorsprong van de architectuur wordt expliciet genoemd in de inleidingen van De Bray in
Architectura Moderna (1631) en van Vingboons in zijn Afbeeldsels (1648). Daarbij kwam dat Constantijn Huygens het werk van Villalpando in zijn bezit had en volgens Vlaardingerbroek is het ‘hoogst waarschijnlijk’ dat hij dit samen met Van Campen heeft bestudeerd.
Het kan daarom volgens hem ook geen toeval zijn dat er opvallende formele maar ook functionele overeenkomsten zijn tussen de Tempel en vooral het paleis van Salomo enerzijds en het stadspaleis van Amsterdam anderzijds. Zo zijn beide paleizen rechthoekig van vorm en hebben ze vooruitspringende midden- en zijrisalieten, waarvan de middelste is bekroond met een toren, terwijl de zaal tussen de twee binnenplaatsen de vorm van een klassieke basilica heeft, opgesierd met indrukwekkende zuilen en hoofdgestellen. De gestapelde Corinthische orde en de festoenen tussen de kapitelen en zuilen lijken rechtstreeks naar Villalpando’s reconstructie te verwijzen. Net als in het paleis van Salomo bevindt zich achter deze monumentale zaal een rechtszaal, in het paleis van Salomo de zaal waar de koning recht sprak, in het stadhuis de Schepenzaal. Bovendien blijken de maten van de Burgerzaal en van de grote zaal van Salomo exact overeen te komen, namelijk 120 bij 60 voet. Van Campen modelleerde het Amsterdamse stadhuis dus naar het paleis van Salomo, waardoor hij het stadsbestuur als het ware bekleedde met Salomo’s rechtvaardigheid en de daaruit voortvloeiende rijkdom en vrede. Vlaardingerbroek wijst daarbij op de opmerking van Villalpando dat ook Vitruvius zijn basilica baseerde op het paleis van Salomo, hetgeen Van Campen de mogelijkheid bood de Burgerzaal te baseren op Vitruvius. Dit element van het betoog van Vlaardingerbroek is mijns inziens het zwakst, omdat deze overeenkomst ook gemakkelijk te verklaren is door een gemeenschappelijke bron van Villalpando en Jacob van Campen, namelijk dat zij zich allebei baseren op Vitruvius. Daar staat echter tegenover dat het typerend is voor een nieuwe frisse blik dat men opeens heel anders naar een tot dusver begrepen verband gaat kijken.
En passant geeft Vlaardingerbroek ook nog een verklaring voor de populariteit van de Italiaanse architectuurtheoreticus Scamozzi in de Nederlanden, boven bijvoorbeeld Palladio. In het traktaat van Scamozzi is niet de composiete, maar de Corinthische orde de ‘hoogste’ zuilenorde en Scamozzi’s traktaat sluit daarmee beter aan op Villalpando’s reconstructie van de bijbelse architectuur dan de andere traktaten. Bovendien is de verhouding tussen pilasterbreedte en -stelling bij Scamozzi en Villalpando hetzelfde, namelijk 1:12. Fremantle had al op de invloed van Scamozzi gewezen, maar Vlaardingerbroek geeft een verklaring waarom er voor Scamozzi is gekozen. Door de overeenkomst met Villalpando was het traktaat van Scamozzi voor het ontwerp van het gebouw waarmee Amsterdam zichzelf als vredebrenger wilde spiegelen aan koning Salomo het meest geschikt.
Dit is een opmerkelijke conclusie waarin Vlaardingerbroek niet alleen het eerdere standaardwerk van Fremantle overtreft, maar tevens laat zien dat het ook bij een onderwerp, waarover al zoveel is geschreven, mogelijk is een geheel nieuwe visie te ontwikkelen.
Walther Schoonenberg
Pieter Vlaardingerbroek, Het paleis van de Republiek. Geschiedenis van het Stadhuis van Amsterdam, Zwolle (WBOOKS
i.s.m. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) 2011.
Gebonden uitgave, 288 pagina’s met ca. 250 illustraties. Prijs: € 39,95.
(Uit: Binnenstad 251, apr./mei 2012)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.