Oude Turfmarkt 151

Onlangs heeft het Stadsarchief enkele architectuurtekeningen van het pand Oude Turfmarkt 151 aangekocht. Op zichzelf zijn achttiende-eeuwse architectuurtekeningen niets bijzonders. In de Nederlandse archieven liggen er vele duizenden, afkomstig uit allerlei instellingen en overheidsorganen die zich met bouw en onderhoud bezighielden, of afkomstig uit nalatenschappen van architecten. Wat in dit geval zo bijzonder is, is het feit dat de net aangekochte tekeningen afkomstig moeten zijn uit een particulier archief, gerelateerd aan de verbouwing van een huis. Bovendien laten de tekeningen zien welke keuzemogelijkheden de opdrachtgever had bij het uitzoeken van zijn ontwerp. 

Oude Turfmarkt 151 (foto: Wim Ruigrok) Foto van Oude Turfmarkt 151 uit de jaren zestig (foto BMA)

Deze achttiende-eeuwse set bestaat uit een geveltekening, vier plattegronden en enkele detailtekeningen van ramen (2), deuren (2), trappen (2) en de stoep aan de voorgevel. Een dergelijke aanwinst is uitzonderlijker dan op het eerste gezicht lijkt. Van particuliere huizen zijn dergelijke tekeningensets zeldzaam. Van grote bouwprojecten zoals Saxenburg (Keizersgracht 224) en Huis van Brienen (Herengracht 182) bijvoorbeeld bestaan vele tekeningen, maar bij relatief minder belangrijke panden als Oude Turfmarkt 151 is de oogst veel kleiner. Genoeg reden om de tekeningen en het pand Oude Turfmarkt 151 (afb. 1) nader te bekijken.

Ontstaansgeschiedenis van het pand en bewoners

Het pand staat op een perceel dat is ontstaan toen de Nieuwe Doelenstraat in 1630 werd aangelegd. De nieuwe straat met grote percelen ter plaatse van de stadstimmertuin was bedoeld voor de rijken der stad. Op een ontwerpkaart uit 1630 staan de nieuwe erven aangegeven. (1) Oude Turfmarkt 151 is gebouwd op de percelen 4 en 5, beide 17,5 voet breed en 81 tot 83 voet diep. Jacob Servaes kocht de erven op 9 juni 1632 en 26 mei 1633. (2) In 1635 was het pand klaar. (3) De beide percelen bleven herkenbaar in de structuur van het huis: op de perceelsgrens werd een middenmuur opgetrokken die het pand in twee helften verdeelt. In het huidige interieur zijn nog altijd sporen uit de bouwtijd te herkennen, zoals de moer- en kinderbinten op de bel-etage.
De erfgenamen van Servaes, die intussen baron van het Heilige Roomse Rijk waren geworden en de naam Servaes de Milan Visconti droegen, verkochten het pand in 1719 aan Michiel Bruyningh (1690-1773). Hij betaalde ƒ 29.200 voor het brede huis aan de Oude Turfmarkt en kreeg hiervoor ook een kleiner pand aan de Doelenstraat, dat hier verder niet behandeld wordt. (4) In 1773 vererfde het pand op Michiels zoon, Anthony Bruyningh (1730-1786), die met Catharina Heshuysen (1735-1782) was getrouwd. Ook hij was actief in het brouwersgilde, handelde in rijnwijn en was regent van het Rapenhofje. (5)

De verbouwing

Meubels die mogelijk door Breytspraak zijn gemaakt voor de Grote Binnenkamer (foto Christie’s)

De eerstvolgende aanwijzingen van verbouwingen worden gevormd door het huidige uiterlijk van het pand en door de onlangs aangekochte ontwerptekeningen. Het huidige pand bestaat uit een bakstenen lijstgevel met een hardstenen souterrain en plint, een bel-etage en twee verdiepingen. In de linker travee bevindt zich de ingang, voorzien van een houten omlijsting in neoclassicistische stijl. Deze omlijsting – die oorspronkelijk in de tweede travee van links was geplaatst en in het begin van de twintigste eeuw naar links is verschoven – is op stilistische gronden te dateren rond het laatste kwart van de achttiende eeuw. Ook de kroonlijst met trigliefen en twee gesneden hoekconsoles wijst op deze tijd. De relatief kleine hoeveelheid snijwerk die zich beperkt tot de uiteinden van de kroonlijst is typerend voor de achttiende eeuw. In de negentiende eeuw hadden kroonlijsten vaak een rijker uiterlijk door de toepassing van zinken ornamenten die houtsnijwerk imiteren.
Deze verbouwing blijkt exact te dateren aan de hand van het bewaard gebleven archief van de wijnhandelaar Anthony Bruyningh. In 1775-1776 liet Anthony het pand verbouwen, waarvoor hij ƒ 5193,19 uittrok. (6) Dit bedrag wijst erop dat de bestaande structuur van het pand grotendeels behouden is gebleven. Vooral de voorgevel heeft veel aandacht gekregen, alsmede de aankleding van het pand. Helaas heeft Bruyningh niet laten optekenen wie de architect of aannemer van de verbouwing was. Dit wekt enige verbazing, omdat uit zijn grootboeken, kasboeken en journalen wel duidelijk wordt wat Bruyningh voor man was en wie hij in dienst had. Voor de opvoeding van zijn kinderen kwamen de dansmeester Johannes de Haan, de tekenmeester Philippus van der Schley en de ‘categeseermeester’ Albertus van Bruggen langs, terwijl hij Fredrik Bley als pruikenmaker had en bij Justus de Veer zijn juwelen liet maken en bij een zekere J. de Laat zilverwerk bestelde. (7) Met betrekking tot de verbouwing noemde hij slechts drie namen: J.A. Kublo voor ‘sant voor mijn huys’, aan Jacob Deuts voor de lantaarn aan de gevel en Hendrik Roos voor smidswerk. (8)
Het interieur werd eveneens gemoderniseerd en gelukkig zijn in de journalen wel betalingen opgenomen aan de belangrijkste leveranciers, zowel voor ons bekende als onbekende ambachtslieden. Tot de bekende namen behoren de meubelmaker (Johan) Jacob Breytspraak en Jan en Nicolaas le Normant, die spiegels verkochten en lijsten hiervoor maakten. Voor de spiegels werd een zeer hoog bedrag uitgetrokken: ƒ 1193,19. (9) Breytspraak kreeg aanzienlijk minder betaald voor zijn mahoniehouten ameublement van twaalf stoelen en vier armstoelen ƒ 272,10. In de post staat vermeld dat hij zestien stoelen leverde, maar dat hij de prijs van achttien stoelen mocht rekenen, wat verband houdt met het feit dat de armstoelen duurder waren om te maken. (10) Tot de minder bekende namen horen de behanger Jan Hendrik Grabau (11) die ƒ 309 kreeg voor zijn werkzaamheden, de wed. Arent Swart & Soon voor tapijt en matten ƒ 198 en M.J. Daniels, die een ledikant met toebehoren leverde voor ‘Toontje’ (Anthony jr.) à ƒ 228,18. De kastenmaker Jan van Doesburg kreeg ƒ 50,16. (12)
Een belangrijk deel van deze posten had betrekking op de inrichting van wat in de inventaris van 1786 de Grote Binnenkamer wordt genoemd, rechtsachter op de plattegrond (afb. 2). Op de vloer lag een tapijt (ƒ 140), terwijl het venster voorzien was van groenzijden damastgordijnen (ƒ 55). Vermoedelijk stond tussen de gordijnen de spiegel met vergulde lijst met vier ‘Illusters met dito’, ieder met twee lichten, twee girandoles (een rijk versierde kaarsenkroon) en een penanttafel op zijn voet, die op ƒ 240 werden geschat. Deze set zal door de firma Le Normant zijn geleverd. De twaalf “Fransche maghonihoute stoelen en vier fauteuils” met groene zijde, damasten ruggen en zittingen, en voorzien van geruite hoezen (ƒ 160), die in deze kamer stonden, zijn te identificeren met het werk van Breytspraak. Deze Breytspraak is de founding father van een bekend geslacht van Amsterdamse meubelmakers. Zijn zoon Carel Breytspraak leverde veel meubilair aan het Paleis op de Dam. Bij Jacobs dood stonden negentien werkbanken in zijn atelier, wat het belang van deze meubelmaker onderstreept. (13)
In Oude Turfmarkt 151 is niets meer van deze inrichting bewaard. Wel is onlangs een ameublement geveild dat aan Breytspraak wordt toegeschreven en dat bestaat uit twaalf stoelen en vier armstoelen, een samenstelling die maar weinig voorkomt. (14) Of dit ameublement uit Oude Turfmarkt 151 komt, is onzeker, maar het geeft in elk geval een goede indruk van het meubilair dat zich in het pand bevonden moet hebben (afb. 3).

De architectuurtekeningen (15)

Plattegrond van de bel-etage en de verdieping, getekend rond 1775 (foto SAA, arch.nr. 30604, inv.nr. 3) Tekening van de voorgevel uit ca. 1775 (foto SAA, arch.nr. 30604, inv.nr. 3)

Zowel het huidige exterieur als het interieur zoals wij dat uit het archief kennen, wijzen op een huis dat in 1775-1776 is gemoderniseerd in het voor die tijd moderne neoclassicisme, een elegante en op de klassieken geïnspireerde stijl. De architectuurtekeningen zijn echter van een net iets andere aard. De op de voorgevel (afb. 4) getekende deuromlijsting komt sterk overeen met deuromlijstingen die in Amsterdam rond 1770 werden toegepast. Het niet meer bestaande pand Herengracht 597, dat rond 1768 is verbouwd, was zeer vergelijkbaar. (16) Dezelfde opbouw van een deuromlijsting om een deur met rond gesloten bovenlicht en een venster op de verdieping hieraan gekoppeld komt ook veel voor in tekeningen van de meestermetselaar en makelaar Pieter Amos Suyderhoff (1752- na 1809). (17) Van hem is weinig meer bekend dan dat hij op 19 november 1770 lid werd van het metselaarsgilde en dat hij in 1771 als metselaar werkte aan het pand Gasthuishofje. (18) Suyderhoff lijkt in zijn detaillering iets moderner, maar het kan niet worden uitgesloten dat hij de ontwerper is van Oude Turfmarkt 151.
Voor de deuromlijsting en de stoep zijn alternatieven bewaard gebleven die afwijken van de strakke voorgevel. Twee getekende deuromlijstingen met rocailles vertonen de invloed van de rococo. Hetzelfde ornament komt terug in de tekening voor de buitenstoep. De architect had blijkbaar verschillende keuzemogelijkheden getekend, waaruit de opdrachtgever mocht kiezen, waaronder deze wat ouderwetsere vormgeving. Anthony Bruyningh koos uiteindelijk voor de moderne variant, waarvan we tegenwoordig nog altijd de gevel herkennen. Van de onuitgevoerde variant bleven de tekeningen bewaard. Het zijn stille getuigen van de keuzemogelijkheden die opdrachtgevers in het verleden kregen van hun architecten.

Pieter Vlaardingerbroek
architectuurhistoricus bij Bureau Monumenten & Archeologie

Voetnoten:
(1) J.E. Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Bussum 2010, p. 107, afb. 36.
(2) Stadsarchief Amsterdam (SAA), arch.nr. 5062, inv.nr. 93, fol. 167-168 (25 mei 1719).
(3) SAA, 5044, inv.nr. 256, fol. 195v: bij het nieuwe bedrag voor de verponding staat vermeld dat het huis in 1635 gereed was gekomen. Dat een nieuw bedrag werd vastgesteld had ermee te maken dat het pand aan de Nieuwe Doelengracht dat in 1636 gereed was gekomen, nu apart werd belast.
(4) SAA, arch.nr. 5062, inv.nr. 93, fol. 167-168 (25 mei 1719). Het pand aan de Oude Turfmarkt had links een eigen muur en rechts een gemene muur en goot met het hoekpand aan de Nieuwe Doelenstraat.
(5) S.A.C. Dudok van Heel, Van Amsterdamse burgers tot Europese aristocraten. Hun geschiedenis en hun portretten. De Heijnen-maagschap 1400-1800, 2 dl., Den Haag 2008, dl. 2, p. 708.
(6) SAA, arch.nr. 225, inv.nr. 380 (31 december 1775) en 377 (22 februari 1776). Deze verbouwing is ook afleesbaar uit een verhoging van de verponding op het pand in 1776 (SAA, arch.nr. 5044, inv.nr. 349: wijk 8, nr. 1852)
(7) SAA, arch.nr. 225, inv.nr. 377 (10 maart 1773, 30 september 1773, 5 oktober 1773, 18 juli 1775, 21 december 1778).
(8) SAA, arch.nr. 225, inv.nr. 377 (10 april 1775, 11 oktober 1775 en 11 januari 1776).
(9) SAA, arch.nr. 225, inv.nr. 377 (10 april 1775, 11 oktober 1775).
(10) SAA, arch.nr. 225, inv.nr. 377 (24 december 1775). Op 10 september 1778 kreeg Breytspraak betaald voor reparaties aan stoelen (ƒ4-14), terwijl op 30 december 1782 nogmaals ƒ43 kreeg; hij stond toen als ‘stoelemaaker’ aangeduid.
(11) Bij zijn begrafenis op 22 juli 1780 staat hij aangeduid als ‘Mr. Kamerbehanger’ in de Vijzelstraat, tussen de Keizersgracht en de Kerkstraat; saa, arch.nr. 5001, inv.nr. 1136. Zijn weduwe ging door onder de naam weduwe J.H. Grabau behangster, zoals uit de betaling op 3 april 1782 blijkt.
(12) SAA, arch.nr. 225, inv.nr. 377 (18 juli 1775, 19 januari 1774 en 29 februari 1776).
(13) R. Baarsen, De Amsterdamse meubelloterijen en de geschiedenis van de meubelmakerij in de tweede helft van de achttiende eeuw, Zwolle/Amsterdam 1992, p. 161, noot 89; J.M.W. van Voorst tot Voorst, Tussen Biedermeier en Berlage. Meubel en interieur in Nederland 1835-1895, Amsterdam 1992, p. 162-163.
(14) Veiling Christie’s Londen, 11 september 2008, lot 77. Zie www.christies.com.
(15) SAA, arch.nr. 30604, inv.nr. 3 (voorgevel en twee plattegronden) en inv.nr. 4 (tekeningen voor twee deuromlijstingen, de stoep, twee schuifvensters en twee trappen).
(16) H.F. Wijnman, G. Roosegaarde Bisschop e.a., Vier eeuwen Herengracht. Geveltekeningen van alle huizen aan de gracht, twee historische overzichten en de beschrijving van elk pand met zijn eigenaars en bewoners, Amsterdam 1976, p. 374. Een nog bestaand voorbeeld is Herengracht 514 uit 1766. Ook in het werk van Roelof Roelofsz Viervant komt het thema voor; zie C.C.G. Quarles van Ufford, ‘Catalogus van overwegend Amsterdamse architectuur- en decoratieontwerpen uit de achttiende eeuw aanwezig in de verzamelingen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap en het Kunsthistorisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht’, Jaarverslag Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 111-113 (1972), p. 56 (nr. 214 en 215).
(17) SAA, 366, inv.nr. 1347. Pieter Amos was de zoon van metselaar Pieter (lid van het gilde per 9 januari 1747) en kleinzoon van Amos, die timmerman was. In de Oprechte Saturdagsche Haarlemse Courant van 10 juli 1809 staat hij als makelaar vermeld. Meischke schaart hem ten onrechte onder de timmerlieden; R. Meischke, H.J. Zantkuijl e.a., Huizen in Nederland. Amsterdam. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle/Amsterdam 1995, p. 106. Quarles van Ufford 1972, p. 50-51 (nr. 185 a-f). De tekeningen stammen uit 1769 tot 1773.
(18) I.H. van Eeghen, ‘Gasthuishofje 14 en de uitvinder Nelissen’, Maandblad Amstelodamum, 57 (1970), p. 74-75.

(Uit: Binnenstad 251, april/mei 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.