Meubilair van de Oude Kerk bedreigd

Onlangs zocht de Stichting de Oude Kerk de publiciteit met haar plannen voor een nieuw gebruik van de kerk. (1) Omdat volgens directeur Jacqueline Grandjean de Oude Kerk in het stadsbeeld haar betekenis heeft verloren door de teloorgang van de religieuze betekenis zou de kerk in haar optiek een nieuwe functie als kunsthal moeten krijgen. In de huidige opzet gaat dat plan echter ten koste van het karakter van de Oude Kerk als een van de weinige binnenstadskerken met nog authentiek protestants interieur. In het onderstaande artikel wordt nader ingegaan op de betekenis van meubilair en inventaris van de Oude Kerk.
afb. 1 De regeringsbanken tegenover de preekstoel

Op dit moment wordt een vijftigjarige restauratieperiode van de Oude Kerk beëindigd, voorlopig, omdat onderhoud altijd nodig zal blijken. Oorspronkelijk bekostigde het stadsbestuur het onderhoud, evenals de bouw van de orgels. Door de scheiding van kerk en staat in 1795 werd de Nederduytsch Hervormde gemeente als eigenaar verantwoordelijk voor haar grote stadskerken. Regelmatig onderhoud vormde tot aan het einde van de negentiende eeuw geen probleem; een eigen architect was met die taak belast. (2) In het interbellum eiste het achterstallig onderhoud echter zijn tol en bleek de noodzaak van ingrijpend herstel. Na overdracht van de Oude Kerk in 1955 aan de gelijknamige stichting nam de restauratie een aanvang. Deze duurde van 1955 tot 1978 en stond onder leiding van ir. C. Wegener Sleeswijk. Naast constructief herstel kreeg het kerkgebouw in die periode inwendig een andere gedaante door het verwijderen van de verflagen (blauwgroen) uit de achttiende en (legergrijs) uit de negentiende eeuw, op het eiken en grenen beschot van de gewelven (voorplaat). Fragmenten van laat-vijftiende-eeuwse schilderingen en ornamentele randbeschilderingen kwamen in het zicht in een bonte kleurenpracht. (3) Uitwendig is het vooral de reconstructie van verloren raamtraceringen, hogels en kruisbloemen die het gebouw een andere uitstraling hebben gegeven. Anders dan de Nieuwe Kerk die volgens de vigerende restauratieopvattingen tussen 1907-1912 grotendeels werd ontdaan van omringende bebouwing, is de ombouwing van de Oude Kerk gelukkig wel gehandhaafd. Van 1994-1998 leidde prof. J. van Stigt een tweede restauratie, gericht op bescherming van de beglazing en vervanging van eerder aangebracht metsel- en leiwerk. Een vloerverwarming in een betonvloer als in de Westerkerk en de Nieuwe Kerk onder het zerkenveld stuitte op weerstand van institutioneel-cultuurhistorische kant en werd door belanghebbenden tot bij de rechtbank aangevochten; tot aanleg is het niet gekomen. Daarmee was de weg vrij voor de restauratie van de grafzerken waarvoor de aandacht en de middelen tot dan toe hadden ontbroken. Naast achterstallig en meerjarig onderhoud richtte een derde restauratie tussen 2008 en 2013 zich op dat onderdeel. Dan resteert nog de restauratie van het Vater-Müllerorgel; ook de kerkbanken zijn bij de restauraties buiten beschouwing gebleven. Gedurende de restauratiecampagnes in de afgelopen vijftig jaar hebben de zondagse kerkdiensten altijd doorgang gevonden. De Oude Kerk was altijd de kerk voor de orgelconcerten. Behalve dit openbaar gebruik maakte de verantwoordelijkheid van de Stichting voor het onderhoud en de exploitatie daarnaast incidentele verhuur nodig.

Al decennialang wordt de vraag gesteld naar het ideale gebruik van de oude binnenstadskerken. Onder verwijzing naar de laatmiddeleeuwse gildekapellen als symbool van de verwevenheid van kerk en staat werd aan de gerestaureerde kerken een functie als ontmoetingsplaats toegedacht ‘tussen gemeente en gemenebest’. Zo luidde het eerste plan voor de Nieuwe Kerk. (4) Tot realisering kwam het niet, de Nieuwe Kerk werd kunsthal en is dat met uitzondering van recente zomerstops tot dusver gebleven. In Rotterdam leidde de ontevredenheid over de weliswaar herbouwde, maar lege Laurenskerk tot een vaste nieuwe inrichting. In de kapellen is haar geschiedenis als Rotterdamse stadskerk in beeld gebracht. (5) In Alkmaar wordt gestudeerd op een nieuwe inrichting voor de Laurenskerk aldaar, nu deze kerk door de gemeentelijke overheid is overgenomen van de beheersstichting. Onderhoud en gebruik dwingen beherende instanties tot een keuze.
Een daarvan is het laag houden van de kosten met een kleine personele bezetting, waarbij het gebouw en het onderhoud centraal worden gesteld. Bij grotere ambities voor het gebruik zullen de kosten stijgen. Wanneer het hoofddoel is om de Oude Kerk in goede staat aan het volgende geslacht door te geven, zorgen 150.000 betalende bezoekers per jaar voor de nodige inkomsten. Tot op heden is de exploitatie van de Oude Kerk ook nooit een probleem geweest en het bezoekersaantal zal alleen maar stijgen.
Het uitgelekte ‘Masterplan’ wijst echter in de richting van een nieuwe publieksfunctie als kunsthal voor eigentijdse kunst. (6) Dientengevolge zal niet langer het gebouw als monument centraal staan. De inrichting zal voor dat doel worden aangepast en een historisch gegroeide situatie zal worden aangetast. ‘Uitgangspunt in alle aanpassingen is om de kerk zo ruimtelijk mogelijk op te leveren; zonder objecten, meubels of andere roerende goederen. In dat licht zullen tevens de grote kerkbanken wijken voor ruimtelijke zichtlijnen in het schip. Met Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) is gekeken naar het afstoten van objecten en kerkbanken’. (7) BMA ontkent echter een toezegging in deze zin te hebben gedaan.

afb. 2 De wijkmeesters- en regentenbanken; op de achtergrond de secretarissenbank

Hoe het ook zij, een dergelijk voornemen vormt, als het ten uitvoer zou komen, een grove aantasting van het karakter van het interieur. De ‘protestantse inrichting’, in het Masterplan zo laatdunkend beschreven als een obstakel, brengt de transformatie in beeld van Amsterdams’ oudste kerkgebouw: van katholieke kerk tot protestantse preekkerk. Zo kreeg de verwevenheid van kerk en staat die eerder tot uiting kwam in de gildekapellen met hun altaren, na de Reformatie gestalte in de inrichting met kerkbanken als plaats van de stedelijke stratificatie. Naast de preekstoel werd een bank voor de admiraliteit aangebracht, tegenover de preekstoel kregen de burgemeesteren, regerende schepenen, oud-schepenen en kerkmeesteren hun zitplaatsen (afb. 1). Onder het grote orgel kwamen de banken voor de regenten en de wijkmeesters (afb. 2). De secretarissen en commissarissen kregen hier hun eigen pijlerbanken. Als argument tegen de huidige inrichting wordt in het Masterplan gesteld ‘Binnen toont het interieur zich haast als depot; de Oude Kerk is door de tijd heen vol gezet met objecten zonder dat hierbij een actief presentatiebeleid is gevoerd. Het gevolg is een gesloten en rommelig ogend kerkgebouw’. (8)

Op deze bewering valt het nodige af te dingen. In 1925 zijn de acht toen nog bestaande Amsterdamse stadskerken gefotografeerd met hun typisch protestantse interieur. (9) In deze vaste schikking staat het doophuis met ouderlingbanken rond de preekstoel centraal, afhankelijk van de plattegrond staan vaste banken, al of niet met luifels, langs de muren en onder het orgel. Rond de pijlers staan overhuifde notabelenbank en en in de open ruimte in het schip op de zerkenvloer staan losse stoelen met fluwelen zittingen. In de thans resterende zes kerken is van deze standaard-protestantse inrichting nog maar weinig bewaard gebleven. (10) De Zuiderkerk heeft sinds de sluiting in 1929 al haar meubilair verloren. In de Westerkerk is het doophuis opengebroken en ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Beatrix in 1966 is een groot deel van de vaste banken gesloopt. In hun half ontblote gedaante zonder afsluiting staan enkele pijlerbanken er dan ook zielloos bij. De Oosterkerk is vrijwel al haar meubilair kwijtgeraakt op de preekstoel en het orgel na. In de Nieuwe Kerk is na de restauratie van 1958-1980 een selectie van het meubilair, zoals het doophuis, de pijlerbanken en enkele muurbanken, herplaatst. De overhuifde banken onder het orgel ontbreken. De Noorderkerk heeft haar voornamelijk negentiende-eeuwse bankenplan behouden. De zerkenvloer in de middenruimte werd vrijgehouden van vast meubilair in verband met de begravingen. Deze noodzaak verviel na het verbod op begraven in de kerken in 1865; vanaf die tijd konden er meer vaste banken worden geplaatst. Oude foto’s van de Oude Kerk laten dan ook het beeld zien van een protestantse preekkerk met de amfitheatergewijs oplopende banken als een veilig huis rond de gemeenteleden.

afb. 3 Zichtas door het schip naar het koor

Na de restauratie van 1955-1980 behoort die situatie ook in de Oude Kerk tot het verleden. Het bankenplan is beperkt tot het schip binnen de pijlers; de zijbeuken zijn vrijgehouden van vast meubilair (afb. 3). Hetzelfde geldt voor de zichtas van het schip naar het koor. Dit vrijhouden van de zichtas paste in de nieuwe beleving van de meer op liturgische herbronning georiënteerde eredienst van de hervormde wijkgemeente waar het koorgedeelte, zoals in de Engelse Anglicaanse kerk, een rol kreeg toebedeeld als de plaats van de Dienst van de Tafel.
Ondanks deze wijzigingen is de Oude Kerk de enige grote Amsterdamse stadskerk die nog in het bezit is van haar protestantse bankenplan in het schip. Van oorsprong zeventiende-eeuws zijn de pijlerbanken na de demontage tijdens het Franse bewind en naar het bestek van stadsarchitect Abraham van der Hart in 1802 herbouwd. Kerkarchitect P.J. Hamer (1839-1879) werkte verder aan het meubilair. Hieronder volgt een beschrijving van de huidige inrichting.

Het doophuis

Het doophuis vormt het hart van de protestantse preekkerk. Dit onderdeel zou, samen met de regeringsbanken, in het masterplan ongewijzigd blijven (afb. 4). Het doophuis uit 1664 omsluit de preekstoel tot aan de Admiraliteitsbank rond de noordwestelijke vieringpijler. Het doophek ter weerszijden van de voorlezerslessenaar vóór de preekstoel bestaat uit vijftien vakken op een basis van panelen met een bovendeel bestaande uit balusters in omgekeerde vaasvorm. Het doophuis wordt nu afgesloten door drie banken – waarschijnlijk uit de periode-Hamer – die tegenwoordig met de zichtkant naar het transeptorgel zijn gekeerd. Deze banken voor de verwanten van de dopelingen, een voor mannen en een voor vrouwen, sloten oorspronkelijk, in omgekeerde richting geplaatst, het doophuis af. Een koperen doopboog was tussen beide banken geplaatst en hoewel na de restauratie herplaatst, is deze boog thans afwezig (afb. 5).

afb. 4 Het doophuis afb. 5 De banken die het doophuis afsluiten

De vaste banken

De plattegrond van de zitplaatsen van Daniël Stoopendaal (1685-1726) (11) uit 1725 geeft exact de plaats aan van de vaste banken in het doophuis en van die onder het grote orgel, in de zuiderzijbeuk en vóór het koorhek. De historische afbeeldingen van het interieur in prenten, tekeningen en op schilderijen tonen onderling grote verschillen en wijken soms sterk af van deze plattegrond. Het minst betrouwbaar is Emanuel de Witte (1617-1692) van wie de kerkinterieurs een geïdealiseerd beeld gaven van een specifiek kerkgebouw, vaak samengesteld uit componenten van verschillende gebouwen.

De banken onder het grote orgel

Ongetwijfeld hebben overwegingen van practische aard (tocht) er toe geleid dat onder de orgels vóór de hoofdingangen van de Oude Kerk, Nieuwe Kerk en Westerkerk overhuifde banken zijn geplaatst (afb. 3). Zo niet in materiële substantie, dan wel in hoofdvorm, zijn de banken in de Oude Kerk onder het grote orgel sinds lang gedocumenteerd als deel van de vaste inventaris. In 1685 tekende Cornelis Pronk (1691-1759) lage banken onder het toenmalige Niehoff-orgel, (12) in 1710 heeft Jan Goeree deze banken afgebeeld als afsluiting van het schip vóór de toreningang. (13) H.P. Schouten (1747-1822) legde op een tekening in kleur uit 1786 deze banken opnieuw vast, nu met overhuiving. De bank ten zuiden van het looppad was bestemd voor de regenten, de bank aan de andere zijde voor de wijkmeesters. (14)

De militaire bank

afb. 6 De ‘citadel’ in de zuidbeuk

Tegen de westwand, tussen het grote orgel en de doopkapel, staat sinds de restauratie van 1955-1980 een in drie niveaus amfitheatergewijs oplopende bank met deuren en gepanelleerde schotten (afb. 6). Deze bank, gemaakt in 1654 door kistenmaker Pieter Helt was bestemd voor de Krijgsraad, bijgenaamd ‘de citadel’. Bijtelaar beschrijft de lotgevallen van deze bank. (15) De grote bank van drie rijen was ’s zondags geheel door officieren in uniform bezet en maakte dus een krijgshaftige indruk. En omdat het zo’n groot gevaarte was, noemde men die bank ‘de citadel’. Emanuel de Witte beeldt de bank af in de Buitenlandvaarderskapel tegen de zuid-oostelijke vieringpijler. (16) Na de jongste restauratie is deze roemruchte bank naar de westwand verplaatst.

De losse stoelen

In het schip staan klapstoelen, daterend uit de achttiende tot de negentiende eeuw. Model stond het type stoel met houten rug van drie regels en groen trijpen bekleding. Deze stoelen, oorspronkelijk geschikt voor de-stoof-onder-de-voeten waren gemeengoed in alle stadskerken van Amsterdam en stonden model voor latere versies naar ontwerp van P.J. Hamer. (17) Ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Juliana in de Nieuwe Kerk zijn in 1948 nieuwe, niet opklapbare stoelen gemaakt naar ontwerp van A.A. Kok, destijds architect van de Nederlands Hervormde Kerk.

De tochtportalen

afb. 7 Het tochtportaal uit de Nieuwezijds Kapel

Twee monumentale, uit de zeventiende eeuw stammende tochtportalen sieren de Oude Kerk, afkomstig uit de in 1908 gesloopte Nieuwezijds Kapel. Tegen de west wand, voor de toegang naar Oudekerksplein 13 en eerder geplaatst voor het noorderportaal in de Weitkoperskapel, staat een monumentaal portaal van barokke, men zou bijna zeggen Rubensiaanse vormgeving. Het meubel heeft gepanelleerde deuren en wanden in rijk gedecoreerd houtsnijwerk met een gebogen dak en een lantaarn op spiraalvormige kolommen op de zes hoeken met fries en kroonlijst. Op de kolommen staan eveneens spiraalvormige vlammen. Dit kerkmeubel is in de tachtiger jaren dankzij subsidie door de stichting Amsterdam Versierd gerestaureerd (afb. 7).

Een tweede portaal stond voor het zuiderportaal aan het Oudekerksplein en staat nu (tijdelijk?) voor het noorderportaal. Dit portaal heeft een rechthoekige plattegrond met afgeschuinde hoeken en is in zijn klassicistische vormgeving eenvoudiger van karakter, maar uitgevoerd met decoraties in verfijnd houtsnijwerk. Op de hoeken dragen gecanneleerde ionische zuilen met kapitelen een fries en kroonlijst. Gebogen vleugeldeuren staan in het front aan de kerkzijde, in de panelen boven de deuren is het jaartal 1621 aangebracht (afb. 8).

afb. 8 Eveneens uit de Nieuwezijds Kapel afkomstig tochtportaal

Ook afkomstig uit de Nieuwezijds Kapel zijn de koorbanken die thans staan opgesteld in de Smidskapel. Hun oorspronkelijk gedaante valt te construeren aan de hand van een zetel waarvan de zitplank opklapbaar is. Als behorend tot het interieur van de Nieuwezijds Kapel of Kapel ter Heilige Stede aan het Rokin vormen deze portalen in de Oude Kerk een stoffelijke herinnering aan deze kapel die in de late middeleeuwen een bron van economische voorspoed was als vermaard bedevaartcentrum.

De maquette van de koepelkerk

De maquette van de koepelkerk op de Botermarkt heeft een sterke band met de Oude Kerk. Sinds 1729 opgesteld in de Sint-Joriskapel, in 1808 verplaatst naar de Nieuwe Kerk en in 1960 weer teruggebracht naar haar oorspronkelijke plaats in de Oude Kerk, staat de maquette nu in de Elisabeth Gavenkapel. (18) Deze maquette is de uitwerking van een niet-uitgevoerd ontwerp voor een koepelkerk op de Botermarkt, tegenwoordig het Rembrandtplein. De twaalfhoekige maquette is gemaakt van eiken- en grenenhout met witte verf en verguldsel.
Binnen de twaalfhoek gaat een zeskante middenruimte op, bekroond door een lantaarn van drie verdiepingen (afb. 9). Nicolaas Listingh (1630-1705), kerkmeester van de Oude Kerk, was opdrachtgever. Door H. Janse wordt de vervaardiging aan meester-timmerman Claes van Houten toegeschreven, (19) al wordt elders ook wel de naam genoemd Roelof Germeling.

afb. 9 De maquette van de koepelkerk aan de Botermarkt

Listingh is bekend als de notaris van Rembrandt, later ook als advocaat, en had een grote belangstelling voor de bouwkunst. (20) Behalve de koepelkerk ontsproten aan zijn hand een groot aantal projecten, zoals het herstel van de kap van de Burgerzaal van het Amsterdamse stadhuis, en in zijn nalatenschap bevonden zich verschillende maquettes, waarvan het Botermarkt-project en de stadhuiskap als enige bewaard zijn gebleven. Aan het koepelkerk-project is bekendheid gegeven door de uitgave van een reeks prenten, die de kerk afbeelden in zijn omgeving. Listingh werd in 1663 benoemd tot kerkmeester van de Oude Kerk en in deze hoedanigheid gaf hij ook opdracht voor een plattegrond van de zitplaatsen en een perspectivische doorsnede van de kerk, die hij opdroeg aan de burgemeesters François de Vicq en Johannes Hudde. (21) De maquette en deze opmetingen die in het kerkmeesterscomptoir hangen, maken deel uit van de collectie van de Oude Kerk en verbeelden de verbinding tussen de Oude Kerk en de stad door deze erudiete kerkbestuurder.

Als conclusie kan worden gesteld dat de roerende goederen die in het Masterplan worden omschreven als ‘overtollig meubilair’, dat de Oude kerk tot een opslagplaats maakt, onlosmakelijk verbonden zijn met de geschiedenis van het gebouw en haar plaats in de stad Amterdam.
De maquette van de koepelkerk geeft inzicht in de relatie tussen kerkmeester Listingh en zijn plaats in het stedelijk netwerk. De portalen uit de Nieuwezijds Kapel zijn, als behorende tot de inventaris van deze in 1908 gesloopte kapel aan het Rokin, te karakteriseren als ‘lieux de mémoire’. Zij zijn te vergelijken met de mirakelkist die tijdens de Stille Omgang wordt tentoongesteld in de Kalverstraat. Het verschil met deze kist is dat deze portalen, afgezien van hun kunsthistorische waarde, de herinnering levend houden aan de gereformeerde periode van deze kapel.
De inventaris is een deel van de geschiedenis van de Oude Kerk als het steengeworden levensboek van Amsterdam. Behoud ter plaatse dient niet ter discussie te staan en het is niet gewenst terwille van een tijdgebonden functie het onderling verband tussen gebouw en inventaris te verbreken. Veeleer ligt het voor de hand om over te gaan tot restauratie van deze interieuronderdelen. De militair commandant van Amsterdam wordt hierbij opgeroepen de restauratie van ‘de citadel’ te sponsoren en weer in bezit te nemen bij kerkdiensten.

Guido Hoogewoud

[Oude Kerk wordt 'kunsthal' voor hedendaagse kunst]

Voetnoten
1 Bericht in Het Parool, 31 oktober 2012
2 Genoemd kunnen worden P.J. Hamer (1839-1879), A.J. van Beek (1879-1881), C.B. Posthumus Meijes (1881-1920) en A. Redert.
3 Wouter Kloek, Gewelfschilderingen in de Oude Kerk te Amsterdam, Amsterdam 1975.
4 W.G. Overbosch, Over het gebruik van de heropende Nieuwe Kerk te Amsterdam: achtergronden en perspectieven, Amsterdam 1980.
5 Zie voor de Laurenskerk: Bulletin KNOB 2011, nr. 5, p. 157-187.
6 Masterplan Oude Kerk/Kunst van vandaag, Jacqueline Grandjean, september 2012.
7 Masterplan Oude Kerk, p. 13
8 Masterplan Oude Kerk, p. 5.
9 A. Loosjes, Amsterdam, 440 afbeeldingen van kerken, godshuizen, stadsgezichten en woonhuizen, samengesteld uit overdrukken van A. Loosjes, Sprokkelingen in Nederland, 1922-1935, reeks C, 2de serie, Kerken en godshuizen in Amsterdam, 1925.
10 Sindsdien is de Eilandskerk gesloopt in 1950 en de Oudezijds- of St.-Olofskapel na een brand in 1966 in sterk gewijzigde vorm herbouwd.
11 Daniël Stoopendaal, ‘Caart van de Sitplaatzen in de Oude Kerk’, 1725, Stadsarchief Amsterdam.
12 Cornelis Pronk, coll. RACM Amersfoort, afgebeeld bij H. Janse, De Oude Kerk te Amsterdam, bouwgeschiedenis en restauratie, Zwolle/Zeist 2004, p. 228.
13 Jan Goeree, sculp. dir, Isaak Tirion, uitgever, ‘De Oude Kerk, van binnen, naar het Westen te zien’, gravure, na 1726, Stadsarchief Amsterdam.
14 H.P.Schouten, ‘Het interieur van de Oude Kerk, in westelijke richting gezien naar het orgel’, tekening met penseel in kleur, 1786, Stadsarchief Amsterdam , collectie Splitgerber.
15 B. Bijtelaar, ´De Buitenlandvaarderskapel van de Oude Kerk’, in Jaarboek Amstelodamum 68 (1966), p. 11-47.
16 Schilderij in de Kunsthalle te Hamburg, afgebeeld bij H. Janse, p. 227.
17 B. Bijtelaar, ‘Het middenschip van de Oude Kerk’ (IV), in Jaarboek Amstelodamum 68 (1967), p. 49-70 (66).
18 R.W. Tieskens, D.P. Snoep en G.W.C. van Wezel, Het kleine bouwen, vier eeuwen maquettes in Nederland, Zutphen 1983, cat. tent. Centraal Museum Utecht, p. 82, 83.
19 Zie noot 12, p. 330.
20 I.H. van Eeghen, ‘De fami liestukken van Metsu van 1657 en van De Witte van 1678 met vier levensgeschiedenissen (Gillis Valckenier, Nicolaas Listingh, Jan Zeeuw en Catharina van de Perre)’, in Jaarboek Amstelodamum 68 (1976), p. 78-107.
21 [..]’Plattegrond en graven der Oude en Eerste Hooft kerck alhier[..]’, opgemeten door Justus Vingboons (1620/21-1698), Stadsarchief Amsterdam.

(Uit: Binnenstad 254/255, november/december 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er is momenteel 1 reactie op dit artikel.

Dit gedegen pleidooi van Guido Hoogewoud ondersteun ik van harte. Onder de vele Nederlandse kerken die van Rome naar reformatie zijn overgegaan is een behoedzaam omgaan met de protestantse inrichting tot iets uitzonderlijks verworden. Het areaal aan goede voorbeelden kalft zienderogen af. En, inderd..
[Meer lezen]

 Dick Zweers 23/8/2020 12:37:01

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.