Betreurd St Bernardus van architect Paul J. de Jongh

Het imposante Sint Bernardus uit 1915 aan de Marnixstraat / Nieuwe Passeerdersstraat was volgens het bureau Monumenten en Archeologie niet monumentwaardig, maar nu er ter plaatse een kaal terrein ligt, vraag men zich toch af hoe het zover heeft kunnen komen. Tussen twee rijksmonumenten: het kindertheater ‘de Krakeling’ – de voormalige Turnschool van K. Muller en J. Ingenohl (1880) – en de A.T.V.A., het Amsterdams Tehuis voor Arbeiders van J.E. van der Pek (1918-1919), vormde het Bernardus een belangrijke schakel. Als zodanig was het een groot en levendig vormgegeven volume in een ‘trein’ van grote gebouwen, waar het nieuwe Hoofdbureau van Politie, een ontwerp van E.P. Messer (1880-1962), architect van de afdeling Gebouwen van de Dienst der Publieke Werken, in 1941 nog als laatste aan werd toegevoegd.
Afb. 1. Gevel van het Sint Bernardus aan de Marnixstraat circa 1940 (foto: SAA)

Zeker, het Bernardus verkeerde door een verbouwing en renovatie in 1970-1971 niet meer in de oorspronkelijke staat; de raamkozijnen waren vervangen door kunststof exemplaren en de gehele gevel aan de Marnixstraat was – weliswaar met behoud van de daklijn van de kap – gesloopt en opnieuw opgetrokken. Maar ondanks de geringe kwaliteit van de nieuwbouw bleek begrip voor de samenhang van het geheel toch aanwezig en gaf de levendige groepering van de bouwmassa’s op het voormalige bolwerk het gebouw nog steeds een belangrijke stedenbouwkundige waarde.
De voormalige bolwerken van de Schans vormden als stadsgrond na 1850 bij uitstek de locatie voor de stichting van openbare gebouwen. Naast villa’s en woonhuizen was er plaats voor dertien scholen door de stadsarchitect (B. de Greef en W. Springer), een kerk (‘De Vrije Gemeente’, later Paradiso), een gevangenis en kantongerecht, een hotel (Americain) en een theater (Bellevue). Op de plaats van het Bernardus, het bolwerk Osdorp, stond van 1846 tot 1913 de Nederlandsche Stoomsuikerraffinaderij, later ‘De Amstel Suikerraffinaderij’. In het verlengde van de Passeerdersgracht was tussen de Marnixstraat en de Nassaukade de Nieuwe Passeerdersstraat aangelegd; tijdens de bouw van het Bernardus werd deze tot 22 meter verbreed. Een brug vormde de verbinding met de Bosboom Toussaintstraat. Tussen het Raamplein, de oude Trapjesschans en de Elandsgracht is de Marnixstraat alleen aan de westzijde bebouwd, aan de oostzijde loopt immers de Lijnbaansgracht. Mede door dat gegeven kregen de drie bovengenoemde grote gebouwen de volle aandacht.

Huisvesting voor ouderen en wezen

Grote gebouwen voor de huisvesting van ouderen, wezen en hulp- en zorgbehoevenden waren geen negentiende-eeuwse uitvinding, maar stonden in de traditie van zeventiende-eeuwse en achttiende-eeuwse voorgangers. Amstelhof, nu de ‘Hermitage’, en de Lutherse Diaconie aan de Nieuwe Keizersgracht zijn voorbeelden van kerkelijke ouderen- en wezenzorg; het gemeentebestuur was opdrachtgever voor de ‘werkhuizen’, die dienden voor de gedwongen tewerkstelling van gestraften. Stadsarchitect Abraham van der Hart ontwierp voor dat doel het monumentale Werkhuis aan de Roeterstraat (1779-1782). In de negentiende eeuw presenteerden ook de katholieke en de joodse charitas zich in het stadsbeeld met nieuwe gebouwen. Situering en omvang maakten deze vaak omvangrijke complexen tot belangrijke stedenbouwkundige ankerpunten in het stadsbeeld. De verzorging van grote aantallen bewoners in zalen voor dag- en nachtverblijf vormde destijds een grote stap voorwaarts op het gebied van gezondheidszorg. De Hervormde Diaconie stichtte twee weeshuizen, het voormalige jongensweeshuis, Amstel 1 (C.B. Posthumus Meyes,1889-1890), en het voormalige meisjesweeshuis aan de Tesselschadestraat/hoek Stadhouderskade (A.N. Godefroy,1879-1882). Inmiddels zijn beide gebouwen gesloopt. Het R.C. Oude Armenkantoor was verantwoordelijk voor de bouw van Sint Jacob aan de Plantage Middenlaan (W.J.J. Offenberg, 1866). Dat bouwwerk was tot 1983 hét herkenningspunt van de Plantage tegenover Artis, maar ook dit bouwwerk is met uitzondering van de kerkzaal afgebroken. Was de plattegrond met vleugels rond een binnenplaats al een bekend gegeven van Amstelhof, de negentiende-eeuwse instellingen kregen een grotere opzet met twee binnenplaatsen, gescheiden door een middenvleugel waarin de kapel was ingericht als hart van het complex. Op deze wijze kreeg de plattegrond van het Stadhuis/Paleis op de Dam en die van het Rijksmuseum een actuele navolging. Uit deze categorie resteert het Sint-Elisabethgesticht aan de Mauritskade (A.C. Bleys, 1888), evenwel zonder de markante toren, een Westertoren-inspiratie, die in 1971 is gesloopt. Aan de Nieuwe Keizersgracht groeide naast de Lutherse diaconie tussen de nummers 96 en 114 een omvangrijk complex van het Nederlands-Israëlitisch Armbestuur. W.J.J. Offenberg ontwierp als eerste het Nieuwe Nederlandsch-Israëlitische Krankzinnigengesticht (1865); later volgde het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis door I. Gosschalk (1881) dat later is uitgebreid door J.S. Baars. Deze zeer beeldbepalende en cultuurhistorisch belangrijke gebouwen zijn in de jaren zeventig geruisloos ten prooi gevallen aan de slopershamer. Door een betreurenswaardige gang van zaken is nu dan ook het Bernardus gesloopt om vervangen te worden door een groter volume nieuwbouw met een andere bestemming.

Het Sint Bernardus van Paul de Jongh

Afb. 2. Gevel van de Bernardus aan de Singelgracht (historische foto: SAA)

Het nieuwe Bernardus van Paul de Jongh (1869-1924) was de opvolger van het gesticht voor oude mannen en vrouwen uit 1842-1843 aan de Oude Turfmarkt op de plaats van een aantal door Philip Vingboons ontworpen huurhuizen van het Sint-Pietersgasthuis. In 1882-1884 werd dat gebouw vervangen door de nieuwbouw van P.F. Laarman, die met behoud van de voorgevel is vervangen door de nieuwbouw van de Bijzondere collecties van de UVA.
De plattegrond van het nieuwe Sint Bernardus was, evenals die met Sint Jacob, ontworpen als een carré met een centrale dwarsvleugel met de kapel in het hart van het complex tussen de twee binnenplaatsen. Aan de Singelgrachtzijde had het carré twee uitbouwen (afb. 2); bij de renovatie van 1973-1974 zijn daar twee uitwendige trappenhuizen toegevoegd. Door de verspringing van de rooilijn ontstond er een monumentale compositie met schilderachtige trekken. Oude foto’s laten zien hoe het silhouet van de topgevels en de kappen dat effect versterkte. De verdiept liggende vensterpartijen en de geprofileerde lijst met consoles onder de bakgoot gaven de gevels de nodige plasticiteit. Het gebouw was onderkelderd en had drie bouwlagen onder een kap met dakkapellen, gedekt met blauwe leien. Het dakenlandschap werd gevormd door schilddaken met steekkappen op de hoek- en middenpartijen en werd gescandeerd door zinken daknokken en hoekkepers met verfijnde pirons op opvallende plaatsen. De hoofdingang in de middenpartij aan de Nieuwe Passeerdersstraat werd extra benadrukt door de aanwezigheid van een toren. De gevels van het Bernardus rustten op een natuurstenen plint en waren opgetrokken van donkerbruine baksteen. De daarin toegepaste details, zoals hardstenen [water]lijsten, dorpels en afdekplaten op de topgevels en witte geglazuurde stenen verhoogden het decoratieve effect. De vensters op de begane grond werden bekroond door segmentbogen met tegelmozaïeken, de vensters op de verdiepingen waren onder strekken geplaatst. Tussen de vensters van de eerste en de tweede verdieping liep langs het gehele gebouw een zone van siermetselwerk van geglazuurde baksteen met geometrische decoraties.

Interieur

Door de inwendige verbouwing van het interieur is veel van de oorspronkelijke structuur verloren gegaan. Ingrijpend was de verbouwing van de driebeukige kapel (afb. 2) waar op gaanderijniveau een tussenvloer werd aangebracht (afb. 3). De ruimte had een houten tongewelf op een arcade van rondbogen. Enkele gebrandschilderde ramen sierden de kerkruimte.
De trappenhuizen hadden nog hun oorspronkelijke vorm met hun treden en stootborden van rood graniet en bordessen van granito, smeedijzeren balustraden en houten handlijsten. Vermeldenswaard is het orgel dat in 1879 was gebouwd door de befaamde Franse orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll voor de toenmalige huisvesting aan de Oude Turfmarkt. Na ernstige beschadiging door een brand in 2006 is het instrument na restauratie opgesteld in de Begijnhofkapel.

Paul J. de Jongh (1869-1924)

Afb. 5. Het schoolgebouw van P. de Jongh aan de Pieter de Hooghstraat 80 uit 1911 (foto: Wim Ruigrok)

De architect Paul J. de Jongh kan gekarakteriseerd worden als een vakbekwaam ontwerper van het tweede echelon. Zijn gebouwd oeuvre in Amsterdam was klein en stond in dienst van opdrachten voor de katholieke zuil (afb. 6). Voor de parochie van de H.H. Martelaren van Gorcum had hij een noodkerk aan de Linnaeusparkweg gebouwd, in 1909 maakte hij zijn eerste ontwerp voor een nieuwe kerk. Een pastoorswisseling zette hem buitenspel en na het overlijden van De Jongh kreeg A.J. Kropholler de opdracht voor hof en kerk. Wel is de Liduina-kleuterschool, Linnaeushof 46, (1924) door hem gebouwd. De hand van De Jongh is herkenbaar in het schoolgebouw Pieter de Hooghstraat 80 uit 1911 voor de R.K.-Schoolvereniging (afb. 5) en in de detaillering en het materiaalgebruik van de pastorie van het Begijnhof uit 1915. De bouwmassa van deze pastorie is verlevendigd door de indeling in drie delen met topgevels op de hoeken, de zorgvuldige detaillering van de kruiskozijnen en het gebruik van zandsteen voor omlijstingen van de kruiskozijnen (afb. 4). In 1924 verving De Jongh het bijna frivole geornamenteerde ijzeren hek van P.J.H. Cuypers van het voorplein van de Posthoornkerk door een robuust hekwerk tussen pilonen op een hoog basement van graniet. In het Bouwkundig Weekblad van 1924 werd de architect herdacht. Geroemd werden zijn prijsvraagontwerpen als beginnend architect en het Bernardus werd lovend besproken en geïllustreerd met twee schitterende foto’s, één daarvan als reproductie van een (verloren gegane?) perspectieftekening. J.P. Mieras schetste De Jongh als volgt: ‘Hij behoorde tot die groep, die erkende dat een bouwwerk een kunstproduct behoorde te zijn, maar tevens een gebruiksobject welks materiële waarde door een uiterst serieuze en constructief bijzonder verzorgde uitvoering voor ontijdig verval behoort te worden behoed, de groep die door sommigen wel eens minder waarderend, niet tot de eigenlijke kunstbroeders wordt gerekend, maar die der ‘besteks- en begrootingsbroeders’ wordt genoemd’. Over het Bernardus zei Mieras het volgende: ‘Tot de werken, die hem het liefst waren, behoorde zeer zeker het St.-Bernardusgesticht aan de Nieuwe Passeerderstraat te Amsterdam, dat in 1915 voltooid werd. Het is de onmiskenbare verdienste van De Jongh dat hij in dit gebouw, dat door zijn omvang en het gekozen gevelschema gevaar liep wat levenloos te worden, door een voortreffelijke plattegrond groote momenten heeft weten aan te brengen en wel zoo dat deze in het stadsbeeld aardige aspecten geven. De Jongh toonde hiermede de beteekenis van de goede plattegrond te begrijpen en te voelen en tevens dat hij in staat was er een te maken’. Naast zijn architectenpraktijk heeft De Jongh zich zeer ingezet voor de architectenberoepsverenigingen: het genootschap ‘Architectura et Amicitia’ en de Maatschappij voor de Bevordering der Bouwkunst, waar hij voorzitter en bestuurslid, secretaris en redactielid van was. Van menige jury voor bouwkundige prijsvragen was hij voorzitter, zoals de prestigieuze prijsvragen voor de nieuwe Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam (waar uiteindelijk het Hiltonhotel kwam) en voor het gedempte Rokin. Voorts was hij lid van de Schoonheidscommissie en lid van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg.

Stedenbouwkundige kwaliteit

Het is vooral de stedenbouwkundige kwaliteit van het Bernardus die door de VVAB en het Cuypersgenootschap in een gezamenlijk schrijven van juli 2010 naar voren werd gebracht. ‘Een goed ingepast, zorgvuldig ontworpen en typologisch nog altijd aansprekend gebouw dat met aandacht voor detail en oog voor de stedenbouwkundige situatie is ontworpen’. Het gegeven dat de middenvleugel aan de Singelgracht, ooit bekroond door twee kleine koepeltorentjes, precies in de as van het Jacob van Lennepkanaal staat, illustreert volgens de auteurs deze kwaliteit. Het loslaten van het gegeven van de bestaande karakteristieke kappen ten gunste van extra woonlagen in het vervangende nieuwbouwplan gaat voorbij aan deze karakteristiek. De woorden van Mieras zouden ons aan het denken moeten zetten over de omgang met ons bestand van ‘orde 2’- en ‘orde 3’-gebouwen, dat niet belangrijk genoeg wordt geacht om door de monumentenstatus te worden beschermd. Er zou dan ook beter gelet moeten worden op het behoud van de samenhang in het stadsbeeld, bijvoorbeeld door behoud van delen van een gebouw dat niet als geheel kan worden behouden, de omtreklijnen of het silhouet. Hoe belangrijk die samenhang eens was, bleek al eerder bij de sloop van Sint Jacob aan de Plantage Middenlaan – nota bene een rijksmonument – of bij de sloop van de Melkinrichting Onderlinge Vereeniging van Veehouders tot verkoop van zuivere koemelk (O.V.V.), Spiegelgracht-Weteringschans (Jos Th.J. Cuijpers, 1892), destijds bekend als het kraakpand ‘De Grote Wetering’. Angst voor verstarring hoeft er niet te zijn. Het vernieuwingsproces heeft immers zonder meer zijn eigen momentum, waarbij het zaak is om juist die ankerpunten te behouden die het de vernieuwing mogelijk maakt zich in te voegen. Het Bernardus was een dergelijk ankerpunt dat als bouwmassa tijdloos was, maar door de steeds veranderende regelgeving van de huisvesting waar het eens voor was gebouwd, uit het stadsbeeld is verdwenen.

Guido Hoogewoud

Zie ook: Nieuwbouw woonzorgcentrum Bernardus in: Binnenstad 241 (aug. 2010)

Literatuur:
-G.J. Borgstein, Beschrijving van Nieuwe Passeerdersstraat 2, R.K. Zorgcentrum Bernardus, BMA december 2003.
-Paul J. de Jongh, ‘St. Bernardus Gesticht te Amsterdam’ in: Architectura 21(1913), 49, 415-418.
-J.P. Mieras, ‘P.J. de Jongh †’ in: Bouwkundig Weekblad 45 (1924), 6, 66-67.
-C.N. van Goor, ‘In memoriam Paul J. de Jongh’ in: Bouwkundig Weekblad (1924), 6, 68-70.
-J.P. Mieras, ‘Bij de illustraties van een der werken van Paul J. de Jongh’ in: Bouwkundig Weekblad 1924, p. 70-71.
-W. Nypels, J. Quint, Th. Proeskie, Het kerkgebouw van de H.H. Martelaren van Gorcum, Amsterdam 1988.
-Schrijven VVAB en Cuypersgenootschap d.d. 17 juli 2010 aan de stadsdeelraad Centrum van de gemeente Amsterdam.

(Uit: Binnenstad 256, februari/maart 2012)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.