Boekbespreking

Het nieuwe Rijksmuseum

Nederland lijkt inderdaad (zie eerder artikel) steeds meer het land van Cuypers te worden. Na drie monografieën in het ‘Cuypersjaar’ 2007 verschenen vorig jaar maar liefst drie boekwerken over het Nieuwe Rijksmuseum.

Niet alleen Cuypers’ vele gebouwen genereren al die boeken, ook het 550 meter lange Cuypersarchief doet dat, waardoor een soort onofficieel ‘Cuypers Research Project’ lijkt te ontstaan. Om eens een vergelijking te trekken: het nagelaten archief van Cornelis Outshoorn, schepper van het Paleis voor Volksvlijt en het Amstelhotel, beslaat nul meter. Resultaat tot nu toe: nul boeken. Die overbelichting van Cuypers ten opzichte van zijn negentiende-eeuwse tijdgenoten is al meer dan 100 jaar een gegeven, maar zij leidt sinds enige tijd wel tot een schat aan nieuwe en steeds fraaier uitgegeven boeken.
Het meest waardevolle van de huidige trits, met bijdragen van erkende specialisten, is Rijksmuseum Amsterdam. Restauratie en transformatie van een nationaal monument. Dit boek is ook het minst ‘officiële’ Rijksmuseumboek. Het lijkt los te staan van de door de afdeling communicatie van het Rijks geregisseerde orkaan van positieve pr bij de opening in april vorig jaar. Het boek is een initiatief van de afdeling Design and History van de faculteit bouwkunde van de TU Delft en is bedoeld om inzicht te verwerven in de totstandkoming van het ontwerp, de besluitvormingsprocessen en de keuzes die gemaakt zijn bij ontwerp en restauratie. Het is geredigeerd door twee medewerkers van de afdeling restauratie aldaar, Paul Meurs en Marie-Thérèse van Thoor. In hun eigen bijdragen staan af en toe behoorlijk pittige conclusies, zoals die waarin zij nog eens de open wonden en vreemde paradoxen van de interieurrestauraties resumeren: teruggevonden authentieke schilderingen werden weer achter voorzetwanden weggewerkt, terwijl verloren gegane decoraties juist werden gereconstrueerd. Ook worden er, een half jaar na de juichtonen over de grijstinten van Wilmotte, al openlijk vraagtekens geplaatst bij de houdbaarheid ervan. Kritische opmerkingen over het ontbreken van de historische gelaagdheid bij Cruz y Ortiz’ ‘interventie en transformatie’ heb ik daarentegen niet kunnen vinden.
Architectuurcriticus Hans Ibelings vergelijkt in een opmerkelijke bijdrage het gerenoveerde Rijks met de grote internationale musea en schrijft over bezoekersaantallen, logistiek, bezoekersmanagement en -afhandeling. Eigenlijk, zo stelt hij, lijken moderne musea nog het meest op grote luchthavens. Alle pogingen om ‘een museumzaal, of zelfs een heel museum op te vatten als een ruimtelijk, visueel en inhoudelijk samenhangend ensemble’ lopen stuk op ‘de dagelijkse realiteit van bezoekersstromen’. Ook die kunnen Pijbes en Wilmotte in hun zak steken. Hadden ze zich misschien toch meer door de veelvormigheid van Rudi Fuchs’ Soane Museum (zie het vorige artikel) moeten laten inspireren?
Verder zijn er architectuurhistorische bijdragen van de hand van Cor Wagenaar over het Museumplein, Ivan Nevzgodin over de twintigste-eeuwse herinrichtingen van het Rijks en Aart Oxenaar over de stedenbouwkundige implicaties van Cuypers’ museumontwerpen. Merkwaardig is dat Wagenaar noch Oxenaar ingaan op de omdraaiing van het museum. Miljoenen toeristen hebben inmiddels de achtergevel met zijn spichtige torens - door Cuypers ontworpen om min of meer achter het zicht van een villawijk te verdwijnen – als vermeende voorgevel op hun smartphones staan.
Oxenaar heeft in zijn bijdrage nogal de neiging om Cuypers te verabsoluteren en als een radicale vernieuwer af te schilderen, onderwijl diens tijdgenoten wegzettend als bleke zwoegers, die niet verder dan ‘standaard’- oplossingen kwamen. Daarmee gaat hij grotendeels voorbij aan de recente literatuur over de veelvormigheid en moderniteit van onze negentiende-eeuwse architectuur. De inderdaad intrigerende vlinderachtige plattegrond die Cuypers aanvankelijk had gedacht als bijzonder geschikt voor het trapeziumvormige terrein buiten de Singelgracht, was volgens mij niet zó baanbrekend als Oxenaar het hier voorstelt. Outshoorn had vanwege bijzondere terreinomstandigheden ook al eens een vlinderplattegrond gebruikt, voor de Buitensociëteit in Arnhem, door Cuypers later als museum aangewezen. En dat de jury, zoals Oxenaar licht verontwaardigd constateert, Cuypers’ ‘open’ museumplattegrond afwees ten gunste van de, aan het Kunsthistorisches Museum in Wenen ontleende dubbele carrévorm - de ‘krakeling’ – lijkt me op zich vrij logisch, want dat was op de hoofdverdieping ten minste een gesloten circuit. Circulatie, routing gold ook in de negentiende-eeuwse museumbouw al als een hoofdthema. Nee, als vernieuwer, als vader van de Nederlandse museumbouw, gooit A.W. Weissman, architect van het Stedelijk, mijns inziens hogere ogen. Hij zette enkele storende fouten van het Rijks recht, zoals glimmende terrazzovloeren en te hoge daken en torens, die een goede lichtinval belemmerden. Weissmans museum bood ook, heel modern, van meet af aan mogelijkheden voor wisselexposities, wat in het Rijks pas na 1945 gebeurde.
Het boek is tegelijk ook een kijkboek, met veel tekeningen en een schat aan oude en nieuwe foto’s van goede, soms uitnemende kwaliteit. Helaas is een fotoverantwoording vrijwel afwezig.

Als aanvulling, maar eventueel ook als alternatief is er Het Nieuwe Rijksmuseum. Pierre Cuypers en Georg Sturm in ere hersteld, geredigeerd door Cees W. de Jong en Patrick Spijkerman, met uitgebreid fotomateriaal van de herstelde schilderingen in Voorzaal en eregalerij en zeer behoorlijke teksten over het werk van Cuypers en decoratieschilder Sturm. Wel moet u op pagina 38 dan even noteren dat de virtuoze tekening van het Rijksmuseum niet van Cuypers is, zoals het bijschrift vermeldt, maar van Jan L. Springer, de latere architect van de Stadsschouwburg. Cuypers was een knap architect, maar tekenen kon Springer toch beter.
Voor wie alles compleet wil hebben is er nog Het nieuwe Rijksmuseum. Cruz y Ortiz architecten van Jaap Huisman: informatief en met tal van technische details, in soms wat nevelig proza vanuit het perspectief van de hoofdarchitecten geschreven. Niet al te kritisch overigens, maar dat schijnen veel mensen juist wel prettig te vinden.

Wilfred van Leeuwen

Literatuur
- Paul Meurs, Marie-Thérèse van Thoor (red.), Rijksmuseum Amsterdam. Restauratie en transformatie van een nationaal monument. Uitgeverij Nai010 Rotterdam 2013 ISBN 978 94 6208 093 5
- Jaap Huisman, Het nieuwe Rijksmuseum. Cruz y Ortiz Architects. Uitgeverij nai010 Rotterdam 2013 ISBN 978 94 6208 057 7
- Cees W. de Jong & Patrick Spijkerman (red.), Het Nieuwe Rijks Museum. Pierre Cuypers en Georg Sturm in ere hersteld. Uitgeverij Pallas Publications Amsterdam 2013 ISBN 978 90 8555 074 7

(Uit: Binnenstad 262, januari/februari 2014)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.