Boekbespreking

Vincent van Rossem, Stedenschennis. Stedenbouwkundige dwalingen

Als geen ander weet Vincent van Rossem, bijzonder hoogleraar in de monumentenzorg en de stedenbouw aan de Universiteit van Amsterdam, in woord en geschrift op te komen voor de monumenten in Amsterdam. Zijn stukken zijn altijd een genot om te lezen. In zijn lezingen kan het publiek wachten op ten minste een of twee gepeperde uitspraken, die zonneklaar maken wat hij bedoelt en soms vermakelijk zijn door de overdreven wijze van voorstellen. Bijna altijd ben ik het gloeiend met hem eens, als zou ik me, in zijn schoenen, in de meeste gevallen wel voorzichtiger hebben uitgedrukt. Het siert Van Rossem dat hij ook in de deftige ambiance van zijn in 2010 uitgesproken inaugurale rede bij het aanvaarden van zijn leerstoel de hyperbool niet schuwde. Dat betoog kunnen we nog eens op ons gemak nalezen, omdat het onlangs is uitgegeven als een prachtig boekje.

Het verhaal begint met de bombardementen op Rotterdam en Middelburg tijdens de Tweede Wereldoorlog en gaat daarna in één adem door met de modernistische stedenbouw en de volkswoningbouw, die na de oorlog toepassing vond in veel Nederlandse steden. De meeste steden in Nederland kwamen er in de oorlog met betrekkelijk weinig oorlogsschade vanaf. De grootste offers aan historische structuren en materie moesten de oude binnensteden inderdaad brengen aan de naoorlogse plannen, vaak wederopbouwplannen. Van een stad als Nijmegen ging de bovenstad grotendeels verloren door een bombardement aan het einde van de oorlog. De benedenstad, de oude havenbuurt, waarvan Dick Berends in een snel uitgevoerde bouwhistorische verkenning vaststelde dat de huizen zo gemiddeld genomen uit de veertiende eeuw stamden, werd pas in de jaren zeventig gesloopt. Deze stad moest toen wijken voor de ambities op het vlak van de woningbouw van een wethouder van de PvdA. Ongeacht de politieke gezindte van de gemeenteraad bestonden er vrijwel in elke grotere gemeente plannen voor kaalslag en doorbraken. Zelfs in Enkhuizen, waar nog steeds weinig verkeer is, zijn in de jaren zeventig, vooruitlopend op overdreven ambitieuze plannen om Enkhuizen op te stoten in de vaart der volkeren, alvast twaalf oude huizen naar het Zuiderzeemuseum verplaatst. Stedelijke ambities gekoppeld aan modernistische stedenbouwkundige inzichten berokkenden de eeuwenoude stedelijke weefsels in Nederland na de oorlog inderdaad vaak meer schade dan bombardementen en andere oorlogshandelingen. Vrijwel geen stad in Nederland kwam er zonder kleerscheuren af.

In de vergelijking tussen Middelburg en Rotterdam wekt Van Rossem de indruk dat Middelburg helemaal weer in oude stijl werd gereconstrueerd en dat in Rotterdam het modernisme geheel de vrije hand kreeg. Daarbij voert hij Middelburg op als voorbeeld van hoe het wel zou moeten en Rotterdam als de ultieme mislukking. Een kleine nuancering is daarbij toch wel op zijn plaats. De auteur stelt dat alleen kenners de gereconstrueerde monumenten in Middelburg nog kunnen onderscheiden van de echte. Zo is het toch niet helemaal: iedereen kan dat. Als een gebouw in Middelburg oud lijkt, betreft het vermoedelijk ook een oud gebouw. Na een op zichzelf niet al te zwaar bombardement ontstond daar een onbeheersbare brand waarbij bijna 600 woningen uitbrandden en ook de abdij en het stadhuis in de as werden gelegd. In de oorlog al begon de reconstructie van de abdij en het stadhuis, die echter pas na de oorlog echt zijn beslag kreeg. De verdwenen huizenblokken werden grotendeels op de oude rooilijnen herbouwd, met wat kleine verbeteringen. De herbouwde straten vormen nog steeds niet het meest schilderachtige deel van Middelburg. Er staan droge wederopbouwgebouwen in een wat traditionalistische stijl en niet al te grootschalig. Aan kolossen bestond in Middelburg ook geen behoefte. Een groot deel van de oude binnenstad bleef intact en staat nog vol met zeventiende- en achttiende-eeuwse huizen. In Rotterdam woedde de brand veel langer en tot buiten de grenzen van de middeleeuwse stadsdriehoek en de waterstad. Van de oude binnenstad bleven slechts enkele plukjes oude huizen over, zoals die langs het Haringvliet. Uit eigen waarneming ken ik nog de lege vlakte die na het bombardement achterbleef op de plaats van de oude binnenstad. De beroemde Lijnbaan, het modernistisch winkelcentrum, verrees net ten westen van de vroegere binnenstad. De gebouwen die nog tijdens de oorlog of direct daarna werden gesloopt, betroffen voor zover mij bekend, geen oude panden, maar bijvoorbeeld het moderne glaspaleis van de Bijenkorf en het negentiende-eeuwse Coolsingelziekenhuis van stadsarchitect W.N. Rose. In de oude binnenstad en de waterstad keerden in iets gewijzigde en aangepaste vorm ongeveer de vooroorlogse straten weer terug, maar in combinatie met de grootschalige gebouwen die meestal in de traditionalistische trant van de Delftse school zijn uitgevoerd, leverde dat inderdaad ook geen aansprekend stadsbeeld op, zelfs niet op de schaarse plaatsen, waar nog een gracht terugkeerde. Een oude stad herbouwen als die eenmaal is verdwenen, lukt op een of andere manier niet, wat je ook probeert. De boodschap kan niet anders luiden dan: laten staan, die oude stad! Een stad of een gebouw kan je maar een keer slopen. Daarna is het voorgoed weg.

Pas aan het einde van het betoog blijkt dat Van Rossem niet categorisch tegen modernistische stedenbouw is gekant en dat zelfs goed ontworpen wijken, al dan niet volgens modernistische principes, monumentwaardig kunnen zijn. Gelukkig maar. De schrijver Victor Hugo, een van de grondleggers van de Franse monumentenzorg, die meerdere keren door Van Rossem wordt aangehaald, vond dat je van monumenten alle littekens van de tijd en alle wijzigingen in stand moest houden. Kortom, een stad of een monument moest je altijd waarderen om zijn hele geschiedenis. Alleen voor de achttiende eeuw maakte Hugo een uitzondering. De voortbrengselen daarvan vond hij zo lelijk, dat hij iedereen zijn zegen gaf die uit alle middeleeuwse gebouwen te verwijderen. Daardoor is er in heel Frankrijk bijna geen oude kerk meer te vinden met nog een achttiende-eeuwse interieurafwerking. Generaties hebben de neiging blind te zijn voor wat vlak voor hen was. Daardoor dreigt nu ook heel veel uit de wederopbouwperiode voorgoed te verdwijnen. Uiteindelijk is dat waar Van Rossem ons in de rede voor waarschuwt: laten we met die naoorlogse wijken niet zo argeloos omgaan als we tot voor kort nog deden met onze oude binnensteden.

Gerrit Vermeer

Vincent van Rossem, Stedenschennis. Stedenbouwkundige dwalingen, Amsterdam (Architectura & Natura) 2014. 48 pagina’s, geïllustreerd met historische foto’s uit het Stadsarchief Amsterdam. Gebonden, hardcover met stofomslag. Zowel Nederlandse als Engelse uitgave. Uitgeverij Architectura & Natura. Prijs: € 18,50.

(Uit: Binnenstad 263, maart/april 2014)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.