Een vroeg bankgebouw aan het Molenpad

In het pand van de wegbezuinigde Blindenbibliotheek aan het Molenpad, tussen Keizersgracht en Prinsengracht, is bij de verbouwing tot kantoorpand een belangrijk tegelkunstwerk bewaard gebleven. Het tableau met fonteintje werd in 1928 vervaardigd ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de door een aantal werkende vrouwen opgerichte Amsterdamsche Coöperatieve Keuken. De ACK zat hier sinds 1920 en had behalve een ‘uitbrengkeuken’ ook een restaurant, waar goedkope maaltijden te krijgen waren en waar in de loop der jaren tal van vergaderingen plaatsvonden van veelal coöperatieve en socialistische organisaties.
Tegeltableau boven de fontein in de hal van de voormalige Blindenbibliotheek aan het Molenpad (foto Wim Ruigrok)

Het in aard- en sepiakleuren geschilderde tableau is mede van belang omdat het een van de weinige afbeeldingen bevat die ruwweg de oorspronkelijke toestand laat zien van wat als een van de oudste zelfstandige bankkantoren van Amsterdam kan worden gezien, met een nieuw en ‘purpose built’ – speciaal voor zijn bestemming ontworpen – front aan de straat.
Elk begin is bescheiden, maar wie vanaf de Zuidas het spoor terug volgt naar de oudste bancaire architectuur van Amsterdam, komt hier uit. Amsterdam, een eeuw eerder nog het financiële hart van Europa, lag daarmee zo’n veertig jaar achter op steden als Londen, Edinburgh, New York en Philadelphia.

Becker & Fuld

Het betreft het door Cornelis Outshoorn ontworpen kantoorgedeelte van de firma Becker & Fuld, de Nederlandse tak van het bankiershuis Rothschild in Frankfurt. Het nam het gehele achtergedeelte in van de tuin van het hoekhuis Keizersgracht 452, het eveneens door Outshoorn in 1860-1861 verbouwde woonhuis van de bankier Elias Fuld. Mogelijk bevatte het achtergedeelte ook koetshuizen en enkele bediendenwoningen. We weten echter met zekerheid dat het gebouw in hoofdzaak een kantoor was; zo wordt het genoemd in onder meer een necrologie van G.H. Kuiper, de aannemer die de meeste werken van Outshoorn bouwde.
Het pand had een ingang aan het Molenpad. Zijn grote omvang dankte het aan het feit dat de tuin achter Keizersgracht 452 zich wigvormig verbreedt. Op dit perceel bevond zich vóór de bouw van het huidige pand uit 1685 de Stadsbeeldhouwerij, waar onder meer Artus Quellinus werkte, schuin tegenover de stadsklokkengieterij van Hemony aan het Molenpad. De oorspronkelijke bouwtekening van het bankkantoor is tot op heden niet gevonden. De toestand uit 1928 op het tegeltableau is niet exact dezelfde als de oorspronkelijke bouw uit 1859-1860, maar benadert die wel. Een uitbouw ter plaatse van de koepeluitbouw is al ingetekend op een stadsplattegrond uit 1876. In 1930 werd het restaurant uitgebreid en sindsdien is de hier weergegeven tuingevel uit het zicht verdwenen.

Voorgevel aan het Molenpad (foto Wim Ruigrok)

De voorgevel aan het Molenpad is redelijk bewaard gebleven. Outshoorn lijkt met deze gevel terug te grijpen op de strenge Griekse vormen van zijn Rotterdamse leermeester in rechtlijnig tekenen Pieter Adams, nu vooral bekend van de Winkel van Sinkel aan de Utrechtse Oudegracht. Hij refereert ermee aan het karakter van het bankgebouw dat zowel soliditeit en soberheid als discretie moet uitstralen, eigenschappen die ook andere vroege Amsterdamse bankgebouwen bezaten. Het gebouw tapt in elk geval uit een heel ander vaatje dan het hoofdhuis aan de gracht, dat van buiten de aandacht trekt met uitbundige terracotta decoraties en binnen een vrij spectaculaire ellipsvormige lichtkoepel – hetzelfde barokke motief dat Outshoorn gebruikte bij het gelijktijdige Paleis voor Volksvlijt – boven het trappenhuis heeft.

Een nieuw gebouwtype

De oudste particuliere bankgebouwen lagen in zij- en verbindingsstraten. Dat was op zich niet zo verwonderlijk, want voor de traditionele coterieën op de grachten had het separate geldbedrijf en zeker het opzichtig lenen van vreemd geld, iets indiscreets, iets onbetamelijks bijna. Geld en wissels bewaarde je aan huis, in de kluis, en had je onvoldoende eigen geld, dan was je zeker niet iemand van de eerste of tweede coterie, maar een nieuwkomer, een parvenu. Particuliere klanten regelden hun geldzaken daarom liever in een onopvallend gebouw in een onopvallende straat. Die voorzichtige presentatie in een achterafstraat gold behalve voor het kantoor van Becker & Fuld ook voor andere vroege joodse kantoren, zoals die van Teixeira de Mattos in de Kerkstraat, boven een koetshuis gebouwd door A.N. Godefroy, voor Lippmann, Rosenthal & Co. in de Nieuwe Spiegelstraat, naar ontwerp van Outshoorn en uitgebreid door I. Gosschalk en Ed. Cuypers en voor Wertheim & Gompertz in de Amstelstraat, eveneens gebouwd door Outshoorn en uitgebreid door Gosschalk. Laatstgenoemde bank was vooral een administratiekantoor voor Amerikaanse spoorwegaandelen. Ook de Nederlandsche Maatschappij voor Grond-Crediet, een hypotheekbank, zat in de Amstelstraat. Dit gebouw, een van de vele ondernemingen van de befaamde Belgische oplichter en pauselijk graaf Langrand-Dumonceau, werd ontworpen door P.J.H. Cuypers en heeft slechts zes jaar bestaan. Anders was het gesteld met de grotere bankondernemingen op aandelen, waarvan er een aantal aanvankelijk op de nogal gewaagde bancaire leer van de graaf van Saint-Simon (1760-1825) was gestoeld. Zij hadden belang bij een goede presentatie. De Amsterdamsche Bank, de banken van Sarphati en de semi-frauduleuze Algemeene Maatschappij voor Handel en Nijverheid van Alexander Mendel - waar de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen uit voortkwam - bouwden na 1860 hun panden met nieuwe voorgevels aan de grachten. Dat gold ook voor enkele kassiersbedrijven, uitgezonderd het gebouw van de Kas-Vereeniging (Herengracht 196- 198), dat verborgen bleef achter de hardstenen gevels van de zeventiende-eeuwse Blauwe Huizen, maar dat met zijn centrale lichthof en ondergrondse kluizen - alles naar ontwerp van Jan L. Springer – een brugfunctie vervulde naar het moderne bankgebouw. Wat later gaan enkele niet-joodse particuliere banken zich aan de grachten presenteren. De bank van Adolph Boissevain & Co. van architectect C. Muysken bijvoorbeeld, Herengracht 237- 239, dat nog steeds zijn monumentale pilastergevel heeft.
Niettemin, bankgebouwen bleven tot circa 1895 relatief bescheiden van omvang. De kapitaalbehoefte van ondernemingen was vooralsnog beperkt, iets waar de saint-simonistische bankiers uit de jaren 1865-1870 zich op verkeken hadden. Pas na 1890, als er bij ondernemers een steeds grotere kapitaalhonger ontstaat, verrijzen de grote bankgebouwen van architecten als de Gebroeders Van Gendt en F.W.M. Poggenbeek, met een van boven verlichte centrale hal met glazen kap en daaromheen de bureaus en loketten. Dit plattegrondtype was in Amsterdam al langer bekend, namelijk bij het Koninklijk Post- en Telegraafkantoor van Outshoorn (1855-1856) aan de Nieuwezijds Voorburgwal, maar werd nu ook gebruikt door de grote zakenbanken en kassiersbedrijven.

Keizersgracht 452, het woonhuis van de bankier Fuld, met daarachter het kantoor van de fa. Becker & Fuld aan het Molenpad, gravure naar tekening W. Hekking uit het ‘Nederlandsch Magazijn’ Tegeltableau boven de fontein in de hal van de voormalige Blindenbibliotheek aan het Molenpad (foto Wim Ruigrok)

Hope & Co.

Nu weer even terug naar het Molenpad en omgeving. Op een steenworp afstand van het kantoor van Becker & Fuld is namelijk een vroegere fase van het financiële bedrijf en zijn behuizing te zien. De firma Hope & Co. op Keizersgracht 444-446 had al eerder een inpandig kantoor in de tuin. Het ‘koopslot van de Hopes’, na 1815 in het bezit van Adriaan van der Hoop, was aan het eind van de achttiende eeuw een groot zakelijk complex dat liep vanaf de Keizersgracht tot aan de pakhuizen aan de Prinsengracht, met stallen en kantoren op het binnenterrein. Een groot deel van het hoofdhuis werd toen al in beslag genomen door ‘comptoirs’, kluizen en klerkenkamers, zodat het pand uit zijn voegen barstte. Ook in veel andere grachtenhuizen op dubbel perceel vinden we minimaal één ‘comptoir’ met kluis, meestal links van de middengang, en een uitbreiding van werk- en kantoorkamers op de verdieping. Hope & Co. bouwde pas in 1898 een nieuw kantoor aan de grachten, naar ontwerp van A. Salm (Keizersgracht 579-581), de firma Van Eeghen splitste pas in 1895 een kantoorgebouw af, Herengracht 464, recentelijk een tijdlang getooid met de goudblinkende letters ‘Moszkowicz’. Die late keuze voor een ‘purpose-built’ bankgebouw is niet zo vreemd als we bedenken dat Hope & Co., hoewel financiers van koningen en keizers, gedurende de achttiende en het grootste deel van de negentiende eeuw in feite merchant bankers waren, actief in zowel goederenhandel als financiële dienstverlening. Ging het tijdelijk slecht in de ene poot van het bedrijf, dan switchte men over naar de andere. Datzelfde geldt voor firma’s als Van Eeghen, Crommelin en Insinger. Het is een eigenaardigheid die veel Amsterdamse handelshuizen lange tijd kenmerkte. Zij vertraagde de afsplitsing van aparte bankkantoren. Pas met de komst van joodse bankiershuizen, vaak agenten van buitenlandse huizen als Rothschild, Königswärter, Bisschoffsheim en Raphael, ontstonden de eerste aanzetten tot een nieuw gebouwtype.
Van het interieur van de firma Hope & Co. op Keizersgracht 444-446 is overigens weinig bewaard gebleven. Lange tijd zetelde hier de directie van de Openbare Bibliotheek. In 1993 meende men ten behoeve van het huidige appartementengebouw de dubbele stoep te moeten reconstrueren. Zonder pardon werd de door N. Vos ontworpen negentiende-eeuwse ingang in het souterrain gesloopt, die in de deurkalf een ster liet zien, een verwijzing naar de belangrijke vrijmetselaarsloge Willem Fredrik, die hier van 1881 tot 1884 zetelde, alvorens het pand door I. Gosschalk verbouwd werd tot hoofdkantoor van de Imperial Continental Gaz-Association. De Amsterdamse grachten zijn toch al niet gezegend met veel vrijmetselaarsgeschiedenis. Vandaar: een kortzichtige ingreep in een Rijksmonument. Hoe belangrijk Hope & Co. ook is – venster 22 van de Amsterdamse canon – , dat rechtvaardigt nog geen sloop van de negentiende-eeuwse geschiedenis van het pand.

Wilfred van Leeuwen

Literatuur
- Wilfred van Leeuwen, ‘Een huis voor de Mammon. Amsterdamse bankgebouwen 1860-1890: een typologische verkenning’, De Sluitsteen 12 (1996), 21-55;
- Coert Peter Krabbe, ‘Een bank aan huis. Het door Cornelis Outshoorn verbouwde grachtenpand van de bankier Elias Fuld (1860-1861)’, Monumenten & Archeologie 6 (2007), 70-83;
- Joost Jonker, Wedged between the market and the world. The Amsterdam Haute Banque 1650s-1914 (UvA/UU 2013);
- M.G. Buist, At spes non fracta. Hope & Co 1770-1815. Merchant bankers and diplomats at work, Den Haag 1974;
- Lois Severini, The Architecture of Finance. Early Wall Street, Ann Arbor 1983;
- ‘G.H. Kuiper’, De Opmerker, 30.12.1877.

(Uit: Binnenstad 274, januari/februari 2016)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.