Is de Dam niet mooi?

Het Parool organiseerde onlangs in de Industriële Grote Club een discussieavond over de Dam, het nationale plein van ons land. De krant nodigde haar lezers uit met ideeën te komen ter verbetering van het plein dat volgens de krant wel aan een opknapbeurt toe is. Natuurlijk kwamen er allemaal voorstellen binnen om bomen, fonteinen, terrassen e.d. op het plein te plaatsen, maar daar bleef het niet bij: sommigen stelden zelfs voor om het Nationaal Monument naar het midden van het plein te verplaatsen of een tramtunnel onder het plein aan te leggen en architect Cees Dam suggereerde een zuilengalerij rondom het plein te bouwen.
De Dam gezien vanuit het torentje van het Paleis (foto: Wim Ruigrok)
Kermis op de Dam (foto: Wim Ruigrok)

Het is nog niet zo heel lang geleden dat de Dam een flinke opknapbeurt kreeg; in 2001 werden de gelden, verkregen door de verkoop van het Gemeentelijk Energie Bedrijf in een complete en kostbare ‘make-over’ gestoken. Veel asfalt verdween en er werd een tapijt van Portugese keitjes van gevel tot gevel gelegd, omlijnd door een natuurstenen rand om meer eenheid te verkrijgen. Ook verscheen er nieuwe verlichting. De herinrichting was een van de resultaten van wethouder Guusje ter Horst, die onder het motto ‘mooi, schoon en leeg’ in de hele binnenstad de openbare ruimte probeerde op te schonen. Dankzij het goed doordachte herinrichtingsplan van stedelijk ontwerper Simon Sprietsma leek het plein visueel opeens een stuk groter geworden en daarmee werd hij meteen dé vertegenwoordiger van de nieuwe aanpak van de stedelijke ruimte. De Dam was een van de belangrijke resultaten van dit nieuwe beleid waardoor de openbare ruimte niet langer als een restruimte werd beschouwd waar niemand zich om leek te bekommeren. Inmiddels zijn ook de keitjes opnieuw gelegd en het kan niet de bedoeling zijn om de verworven ruimtelijkheid om zeep te helpen met nieuwe objecten, laat staan om het Monument naar het midden van het plein te verplaatsen, waar het verkeer omheen geleid moet worden. Een nieuwe herinrichting is daarom helemaal niet nodig. Nu de openbare ruimte niet langer als restruimte wordt beschouwd, begint vooral het slechte beheer te knellen. Kennelijk is er wel geld om het publieke domein opnieuw in te richten, maar zijn er geen centen om dit in goede staat te houden. Openbare ruimte dient door de overheid openbaar, schoon en leeg te worden gehouden. En wanneer zij dit nalaat, wordt de vrijgekomen ruimte meteen ‘gekoloniseerd’, meestal voor commerciële doeleinden. Hieruit valt te verklaren dat de ontevredenheid over de openbare ruimte niet verstomt, integendeel, de discussie in Het Parool is daar een uiting van.

De Dam is het nationale plein van ons land. Wat nog het meest wringt is het gebrek aan respect voor de omgeving in het algemeen en het oorlogsmonument in het bijzonder. Er zijn teveel lawaaiige evenementen op de Dam en de openbare toegankelijkheid wordt vaak beperkt door afsluitende hekken. De kermis is daarvan het meest sprekende voorbeeld. Ook de hoeveelheid straatmuzikanten en levende standbeelden loopt de spuigaten uit, om over de hotdogkarren maar te zwijgen.

Pleinentraditie

Paleis op de Dam

Amsterdam is geen stad van kathedralen en paleizen. Wij hebben geen barokke stadsaanleg met monumentale pleinen en fonteinen, zoals in Rome. Ook is Amsterdam geen negentiende-eeuwse stad met boulevards die samenkomen op grote verkeerspleinen, zoals in Parijs. Amsterdam heeft een eigen karakter, namelijk dat van een waterstad waarin hooguit grote waterruimtes als het IJ en het Damrak als ‘pleinen’ kunnen worden opgevat. De stad is in de eerste plaats een stad van burgers, waarin alle nadruk op het individuele woonhuis ligt. De pleinen zijn vaak restruimtes, niet-bebouwde kavels of oversluisde grachten, die van oudsher vooral als marktplein dienden – zoals de Nieuwmarkt en de Westermarkt – of, in de zeventiende-eeuwse stadsuitleggingen, ook wel als wagenpleinen – zoals het Haarlemmerplein en het Leidseplein. Ook de Dam is van oorsprong niet als monumentaal plein opgezet. Vóór de bouw van het stadhuis van Van Campen liep de straatwand van de Nieuwendijk en de Kalverstraat langs de ‘Plaets’ door. Het middeleeuwse stadhuis stond in deze rooillijn en tussen dit stadhuis en de Nieuwe Kerk bevond zich nog een heel huizenblok. De kerk lag toen nog niet aan het plein. Bovendien stond op deze Plaets een Waaggebouw. De dam in de Amstel, waar nu het Nationaal Monument op staat, was aan twee zijden bebouwd, enigszins vergelijkbaar met de Ponte Vecchio in Florence. En de Warmoesstraat liep door in de Nes, slechts onderbroken door twee stegen, de Pijl- en Halssteeg. Van het huidige plein was kortom in het geheel geen sprake.

Details van de kaart van Balthazar Florisz. Boven met het oude stadhuis (editie 1625) en onder met het nieuwe stadhuis (editie 1647).

Ook de bouw van het nieuwe stadhuis, die in 1648 aanving en waarmee behalve het oude stadhuis tevens een hele woonwijk tegen de vlakte ging, leverde niet direct een monumentaal plein op. De aanzet daartoe werd pas gedaan door koning Lodewijk Napoleon. Toen hij het stadhuis tot Koninklijk Paleis verbouwde, vond hij dat het ook een monumentaal voorplein moest krijgen. Maar ook door de sloop van het Waaggebouw werd de marktplaats niet in een monumentaal plein getransformeerd. Dat gebeurde uiteindelijk pas als gevolg van de cityvorming in de late negentiende en vroege twintigste eeuw, toen veel woon/winkelhuizen werden gesloopt en vervangen door moderne gebouwen met nieuwe stedelijke functies, zoals warenhuizen en kantoren. Het Koninklijk Paleis was on-Amsterdams groot en verschafte het argument om het plein te vergroten en om aan de zo nieuw ontstane ruimte grote stedelijke gebouwen te plaatsen. De katalysator daarvoor was de Beurskwestie die uiteindelijk zijn beslag kreeg in een beursgebouw aan het Damrak. In 1910 werden de nieuwe rooilijnen vastgesteld, waarop in een relatief korte tijd de Dam tot stand kwam, zoals wij die nu kennen. Vrijwel alle grote gebouwen aan de Dam verschenen in de jaren tien, zoals de Bijenkorf in 1911-1914, de Grote Club in 1912-1914, Peek & Cloppenburg in 1914-1917 en de Industriële Grote Club in 1916, inmiddels allemaal beschermde monumenten. In 1914 werden de huizen van de Warmoesstraat gesloopt. Op die plaats moest een groot hotel komen, maar dat gebeurde niet. Het bleef jarenlang een bouwput die ‘tijdelijk’ als plantsoen werd ingericht. Onbedoeld werd het plein hierdoor uitgebreid tot aan de Warmoesstraat. In 1939 was er nog een plan om vóór Krasnapolsky een groot kantoor te bouwen, maar toen brak de oorlog uit. Na de oorlog werd besloten om op het braakliggende terrein een Nationaal Monument op te richten. Samen met architect J.J.P. Oud zocht beeldhouwer Rädecker naar een bevredigende stedenbouwkundige oplossing. Het Monument werd een waardige tegenhanger van het Paleis met een leeg plein daartussen. De stoeptreden had Oud van begin af aan bedoeld om op te zitten, ook al vonden veel mensen dat aanvankelijk niet gepast.

Al met al is de Dam min of meer bij toeval een plein geworden dat voldoet aan de stedenbouwkundige opvattingen van Camillo Sitte (1843-1903). Deze Oostenrijkse stedenbouwer vond dat pleinen in de traditie van de oude cultuursteden in Italië besloten ruimtes moesten zijn, geen kruispunt van wegen, maar meer huiskamers of zalen waar mensen kunnen samenkomen. Wegen mochten niet in elkaars verlengde liggen, want dat zou de beslotenheid om zeep helpen, en standbeelden of fonteinen dienden aan de rand te worden geplaatst. Uitgaande van deze stedenbouwkundige opvattingen heeft men aan het begin van de twintigste eeuw gezocht het plein vorm te geven en zoveel mogelijk een besloten plein te creëren. Over de Dam liep een doorgaande weg zodat men het plein het liefst aldaar wilde afsluiten, maar dat gebeurde uiteindelijk niet. Het plein werd nog verder vergroot. Het oorlogsmonument verleende het plein het karakter van gedenkplaats. Daarmee was de transformatie van onbetekenend marktplein in monumentaal stadsplein voltooid.

Pleinvrees

Amsterdam heeft geen pleinentraditie. De Dam is in zijn huidige gedaante min of meer bij toeval ontstaan en vormt in onze binnenstad met haar kleine intieme pleintjes een uitzondering met een eigen, ingetogen en ruimtelijk karakter. Misschien dat het gebrek aan pleinentraditie ook de oorzaak is van de pleinvrees die veel Amsterdammers hebben. We willen dat pleinen ‘gezellig’ zijn en vooral niet monumentaal. Als we dan eindelijk een grote, lege ruimte hebben, moet die meteen weer verkleind worden door er allerlei objecten als bomen, perkjes en waterpartijen in te plaatsen – of omgevormd tot horecaruimte, zoals het Leidseplein en het Rembrandtplein. Voor de Dam is dat echter niet de oplossing. De herinrichting van vijftien jaar geleden kan beschouwd worden als de bekroning van de vroeg-twintigste-eeuwse aanleg. De materialisatie met keien van gevel tot gevel en de lichte bolling die het plein heeft gekregen maakt het plein visueel groter dan het in werkelijkheid is, een slimme vondst. De volgende stap is meer respect voor het plein en het Nationaal Monument. We zouden kunnen beginnen met het verplaatsen van de kermis naar een braakliggend terrein buiten de binnenstad. Ook is er nog teveel autoverkeer. De belofte destijds om behalve de Mozes- en Aäronstraat óók de Paleisstraat voor autoverkeer af te sluiten is vooralsnog niet uitgevoerd. En soms lijkt de Dam, vooral bij de Bijenkorf, een grote openbare fietsenstalling. Dát zijn de problemen die opgelost dienen te worden.

Walther Schoonenberg

(Uit: Binnenstad 275, mrt./apr. 2016)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.