Boekbespreking

Het best bewaarde geheim van de monumentenzorg

Op een tweetal locaties buiten de binnenstad, waaronder een opslagplaats van de afdeling archeologie, bewaart de gemeente een groot aantal gevelfragmenten van de 'verdwenen stad': beeldhouwwerk van gevels, vooral geveltoppen, van in de vorige eeuw gesloopte Amsterdamse woonhuizen. Deze fragmenten worden bewaard om hergebruikt te worden, bijvoorbeeld bij restauraties van monumenten die een verminkte of helemaal geen top meer hebben. Bijna niemand weet echter meer van het bestaan hiervan. Om dat te veranderen stelden de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (VVAB) en de Vereniging Vrienden van Amsterdamse Gevelstenen (VVAG) in 2013 aan de gemeenteraad voor de in kratten en op pallets opgestapelde gevelfragmenten te inventariseren. Begin 2014 kwam hiervoor budget beschikbaar en kon hiermee een begin worden gemaakt. Naar aanleiding van dit heugelijke feit schreef Theo Rouwhorst een boek dat onder auspiciën van BMA werd uitgegeven.

In Amsterdam bestaat een sterke lokale traditie op het gebied van hergebruik van geveltoppen. Op een groot aantal in de negentiende of twintigste eeuw opgetrokken gevels prijkt een hergebruikte top. Als gevolg van de vele slopingen in de binnenstad door het onbewoonbaar verklaren van woningen, buurtsaneringen en stedenbouwkundige ingrepen nam de herplaatsing van geveltoppen de afgelopen eeuw een grote vlucht.

Bouwinspecteur Van Houten

Al in 1909 besloot de gemeente op verzoek van het Genootschap Amstelodamum het afkomende, vaak zeer fraaie beeldhouwwerk uit de zeventiende en achttiende eeuw te bewaren in de tuin van het Stedelijk Museum. Aanvankelijk gebeurde daar niet veel mee, maar dat veranderde toen bouwinspecteur Eelke van Houten (1872-1970) zich ging beijveren voor het herplaatsen van geveltoppen. (1) Hij hield een lijst hiervan bij die hij onder architecten en aannemers verspreidde. In de periode tot de Tweede Wereldoorlog, vooral in de jaren 'dertig, werden door zijn toedoen honderden geveltoppen in de stad teruggeplaatst, doorgaans op eenvoudige, nieuw gebouwde woningwetwoningen. Deze zogenaamde Van Houtenpanden kwamen er overigens dankzij de medewerking van de Schoonheidscommissie, die het hergebruik van geveltoppen als een 'noodoplossing' zag. In de vooroorlogse periode was er nog geen monumentenbescherming. Er werd zoveel gesloopt dat men de herplaatsing van geveltoppen beschouwde als een manier om het historische stadsbeeld in stand te houden. Architect Van Hardeveld, die vanaf 1934 lid was van de Schoonheidscommissie, oordeelde: 'Het toepassen van oude topgevels op een nieuwe of vernieuwden onderbouw heeft in ieder geval het voordeel, dat hiermee tot het behoud van dat levendige, pittoresque silhouet, en daarmee tot een integreerend bestanddeel van de sfeer der oude stad wordt bijgedragen. (...) Men diene echter te bedenken (...) dat van de bescheiden krachten, die er over het algemeen het bouwkundig werk deden, geen eigen creatief werk was te verwachten en dat het onder die omstandigheden van wijs beleid moge getuigen, om, inplaats van probeersels van bedenkelijk gehalte, meenige fraaie authentieke hals- of klokgevel (...) weer hun functies in het stadsbeeld te doen vervullen'. (2) Het herplaatsen van topgevels werd dus gezien als een noodoplossing om het stadsgezicht in stand te houden. In totaal werden er zo'n 200 geveltoppen herplaatst, in een periode waarin een veelvoud daarvan aan historische huizen verdween.

Bureau Monumentenzorg

Ook het in 1953 opgerichte gemeentelijk Bureau Monumentenzorg (BMZ) kreeg te maken met een snelle teloorgang van het historisch stadsgezicht. In de naoorlogse jaren werden zoveel monumenten gesloopt, ditmaal in het kader van sloop- en wederopbouwplannen voor hele buurten, dat de gemeentelijke opslagplaats, ditmaal in de Nieuwe Uilenburgerstraat, uitpuilde van opgestapelde geveltoppen. Het onderwerp werd een speerpunt van de naoorlogse herstelbeweging. In de taakomschrijving van het gemeentelijk bureau, opgesteld door Publieke Werken, werd niet alleen 'de zorg voor de waardevolle bouwfragmenten, afkomende van eventueel gesloopte monumenten, de inventarisatie hiervan en het geven van advies met betrekking tot de weder toepassing hiervan bij restauratie of herbouw' genoemd, maar ook 'het bevorderen, dat monumenten die architectonisch zijn verminkt, weer in goede vorm worden gebracht'. Het een en ander kon gemakkelijk met elkaar worden gecombineerd. De toppen werden in tegenstelling tot de vooroorlogse periode vooral toegepast bij monumentenrestauraties, in een voor de binnenstad cruciale periode waarin elke restauratie als een overwinning op het desastreuze gemeentebeleid werd beschouwd. Henk Zantkuijl verdedigde dat door te stellen dat het silhouet van de geveltoppen voor het Amsterdamse stadsgezicht net zo belangrijk was als de Eiffeltoren voor Parijs.

Oudezijds Achterburgwal 114. Van de top van dit in 1957 uitgebrande pand met sobere klokgevel zijn alleen de natuurstenen voetplaten bewaard gebleven (foto: C.P. Schaap, BMZ)
Op het gerestaureerde pand is een halsgevel uit het atelier van Anthonie Turck in Lodewijk XIV-stijl geplaatst (foto: Paul Nieuwenhuizen)

Eén van de medewerkers van BMZ, Theo Rouwhorst, heeft zich jarenlang onder meer beziggehouden met de herplaatsing van geveltoppen. In zijn onlangs verschenen boek Bewaard voor Amsterdam beschrijft hij de naoorlogse periode en documenteert hij op welke panden oude toppen werden geplaatst en waar deze vandaan kwamen, voorzover bekend. De herplaatsingen worden chronologisch behandeld. Het boek laat zien dat de herplaatsing van geveltoppen in de loop van de tijd steeds meer kritiek kreeg. In de periode vijftig werden negen, in de jaren zestig 17, in de jaren zeventig 55 en in de jaren tachtig tien geveltoppen herplaatst. De inzinking in de jaren tachtig was niet alleen het gevolg van het afnemend aantal restauraties in deze periode, maar ook van de toenemende tegenwerking van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Naar het oordeel van de Rijksdienst was herplaatsing van geveltoppen in strijd met de Charter van Venetië, het internationale handvest uit 1964 waarin werd gesteld dat een monument niet alleen een esthetische, maar ook een historische waarde heeft. Het verplaatsen van topgevels zou derhalve 'geschiedvervalsing' zijn. Belangrijker nog is dat bij veel restauraties sinds de jaren 'tachtig niet zozeer naar 'stijlzuiverheid' of harmonie van de architectuur wordt gestreefd, maar naar het behoud van de 'bouwgeschiedenis'. Het herplaatsen van topgevels om het architectonische gevelbeeld te herstellen door een latere wijziging ongedaan te maken werd voortaan scherp bekritiseerd - waarmee en passant ook de eeuwenlange lokale traditie op dit gebied werd afgebroken. Een goed voorbeeld hiervan is de geschiedenis van Leidsegracht 12, waar een plan om een halsgeveltop te plaatsen in 1988 niet doorging omdat de Rijksdienst het plan afkeurde, terwijl de geveltop vermoedelijk sterk overeenkwam met de ooit verdwenen top van deze gevel. Het paradoxale was dat bij sloopvergunningen door de minister werd gesteld dat de afkomende materialen moesten worden ingeleverd op de monumentenwerf! De sloop van monumenten was immers ook niet in overeenstemming met restauratieprincipes.
Het gemeentelijk bureau reageerde op de kritiek van de Rijksdienst door voortaan strengere eisen te stellen aan de herplaatsing van geveltoppen. Vanaf 1983 diende niet alleen gekeken te worden naar de maatvoering, maar ook naar de datering en de stijl van de geveltop, die voortaan overeen moest komen met die van de gevel. Het gevolg daarvan was wel dat het veel moeilijker werd om een passende geveltop te vinden en de beschikbare geveltoppen te herplaatsen.

Stichting De Verdwenen Stad

Fragmentenopslag met genummerde geveltoppen op het terrein aan de Wenckebachweg (foto: BMZ, 1972)

De inzinking van de jaren 'tachtig leidde tot een particulier initiatief om weer toppen te doen herplaatsen. Het voormalige hoofd van de buitendienst van BMZ, Henk Kwarten, richtte de Stichting De Verdwenen Stad op met het doel herplaatsing van geveltoppen in de stad te bevorderen. Het Comité van Aanbeveling werd aangevoerd door burgemeester Ed van Thijn. In 1993 organiseerde de stichting een spectaculaire tentoonstelling van een twaalftal geveltoppen die langs de muur van de Kattenburgerstraat op ooghoogte werden geëxposeerd, waardoor het publiek en dus ook mogelijke opdrachtgevers de toppen goed konden bekijken. Het initiatief leidde weer tot een toename van het aantal herplaatsingen. Het zou de laatste fase van de terugplaatsing van geveltoppen worden. Van de twaalf geëxposeerde toppen kwamen er negen in de stad terug. In de jaren negentig vonden in totaal 28 en in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw 17 herplaatsingen plaats. In 2009 werd de voorlopig laatste geveltop herplaatst. Daarmee kwam het totaal aantal herplaatsingen sinds 1953 op 135, niet onaanzienlijk, maar nog steeds minder dan het aantal gesloopte panden in de beschouwde periode.

Kanttekeningen

Het is verheugend dat Rouwhorst de moeite heeft genomen een inventarisatie te maken van de herplaatste en nog te herplaatsen geveltoppen, een heidense klus. Het boek is een lust voor het oog door de grote, nieuw gemaakte foto's. Toch wil ik een drietal kanttekeningen maken.
Ten eerste maakt het boek geen duidelijk onderscheid tussen herplaatste geveltoppen van elders, op de originele locatie herplaatste toppen en nieuw gemaakte toppen. Zo hakte Hans 't Mannetje de prachtige top van Raamgracht 17. Dat is geen herplaatste geveltop van elders, maar een nieuw gemaakte geveltop, op basis van oude tekeningen. Dat is een restauratie die in het boek eigenlijk niet thuishoort, al blijft het leuk te zien welke spectaculaire restauraties er in de beschouwde periode soms plaatsvonden.
Ten tweede is het jammer dat het boek zich beperkt tot de naoorlogse periode. Ook in de eerste helft van de twintigste eeuw werd immers veel gediscussieerd over het herplaatsen van geveltoppen, terwijl het Rijk al in 1917 de nieuwe 'Grondbeginselen' had vastgesteld met als belangrijkste motto: 'Behoud gaat voor vernieuwen'. Architect A.A. Kok beargumenteerde dat men door het hergebruik van authentieke gevelfragmenten de kritiek van stijlnamaak kon vermijden. Immers, er werden geen toppen nagemaakt of vernieuwd, maar oude originele toppen behouden voor de stad. Men weigerde de landelijke richtlijnen uit te voeren, of gaf er een eigen draai aan en dat zette de trend voor de naoorlogse periode. Ten derde wordt vaak niet vermeld waar de herplaatste toppen vandaan komen. Dit is wel te doen maar tijdrovend, bijvoorbeeld door de oude foto's van gesloopte panden op de beeldbank te vergelijken met de foto's van gevels met herplaatste toppen. Ook bevatten de gegevens van Rouwhorst enkele fouten die vermeden hadden kunnen worden door nader onderzoek. Een voorbeeld is Bloemstraat 152 op p. 145. Hier staat vermeld dat de top afkomstig is van Eerste Laurierdwarsstraat 2, maar uit de beeldbank blijkt dat een klokgevel in Lodewijk XV-stijl te zijn. De bedoelde top blijkt niet op nr. 152, maar op nr. 150 herplaatst te zijn.
Ondanks deze kanttekeningen is er alle reden blij te zijn dat dit boek op dit moment verschijnt. Het is niet alleen een belangrijk document over de naoorlogse monumentenzorg, maar ook een aansporing nu eindelijk iets te doen met de laatste bewaarde fragmenten van verdwenen monumenten.

Wat te doen met de resterende geveltoppen?

Gelukkig worden er tegenwoordig nauwelijks nog monumenten gesloopt, zodat er geen geveltoppen meer opgeslagen worden. Het voorlopige resultaat van de, nog niet helemaal afgeronde, inventarisatie luidt dat er nog zes complete geveltoppen, acht incomplete en diverse andere restanten beschikbaar zijn voor hergebruik. Daar zit ook heel bijzonder materiaal tussen, zoals een attiek van de familie Cromhout afkomstig van de achtergevel van Herengracht 370, een fragment dat wellicht in het Amsterdam Museum hoort. Als de inventarisatie gereed is zal een besluit genomen moeten worden wat te doen met de gebeeldhouwde gevelfragmenten. Een nieuw initiatief om de resterende gevelfragmenten een goede bestemming in de stad te geven, is zeer gewenst, ditmaal niet (alleen) als bijdrage aan het herstel van het inmiddels beschermde stadsgezicht, maar eenvoudig omdat het materiaal te fraai is om niet in de stad toe te passen. Zoals Rouwhorst het formuleerde, het aantal beschikbare toppen is zo klein, vergeleken met het totale monumentenbestand, dat het geen probleem zou moeten zijn, zeker als we beseffen dat het fenomeen van herplaatsing van geveltoppen al bestond vóórdat het een instrument voor stadsbehoud werd. De nadruk op het behoud van geveltoppen, na sloop van de panden waarvan ze afkomstig zijn, is typisch Amsterdams. Het wat dogmatische bezwaar tegen herplaatsing van geveltoppen op andere dan de oorspronkelijke locaties kan op een eenvoudige manier worden opgelost: door het plaatsen van een jaartalsteen en de ingreep goed te documenteren, zoals Rouwhorst nu heeft gedaan met dit waardevolle boek.

Walther Schoonenberg

Theo Rouwhorst, Bewaard voor Amsterdam. Historische geveltoppen herplaatst (1945-2015), Amsterdam (Stokerkade) 2016. Het boek is met korting verkrijgbaar voor leden van de VVAB: € 19,50 (incl. verzendkosten). Gebruik het bestelformulier op www.stokerkade.nl en vermeld bij opmerkingen 'Lid VVAB'.

Voetnoten:
1. Walther Schoonenberg, 'De Van Houtenmonumenten. Een reconstructie van de werkwijze van bouwinspecteur Eelke van Houten (1872-1970)' in: Bulletin KNOB 2012-4, p. 221-231.
2. J.M. van Hardeveld, 'Amsterdam als monument' in: Bouwkundig Weekblad Architectura, 38 (1940), p. 302.

(Uit: Binnenstad 277, jul./aug./sep. 2016)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.