Rogier Noyon (Foto Wim Ruigrok) |
Waarom wil je je eigenlijk inzetten voor de vereniging?
'Eigenlijk vanwege wat ik zou willen noemen
'het wonder van Amsterdam'. En dan bedoel
ik niet het Mirakel van Amsterdam in 1345.
Overigens wel leuk om te bedenken dat dat
mirakel de eerste stroom toeristen naar de
stad op gang heeft gebracht, compleet met
herbergen, hoeren en drinklokalen, stel ik me
zo voor. Die stroom is nooit meer opgedroogd.
Bij de pelgrims voegden zich de handwerkslieden,
kooplieden, gelukzoekers, dienstmeisjes,
vluchtelingen, kunstenaars, enzovoort. Allemaal
kwamen ze op die nieuwe veelbelovende
stad af. En steeds veranderde de stedelijke samenleving.
Nee, ik bedoel het wonder dat we nu, in de
eenentwintigste eeuw, nog steeds een prachtig
bewaarde historische stad hebben, waarbinnen
het moderne leven moeiteloos een plek
vindt. We zien dat dagelijks om ons heen. Dat
lijkt nu vanzelfsprekend, maar enkele decennia
geleden hield men dat niet voor mogelijk.
Amsterdam moest aangepast worden aan de
moderne tijd, anders zou de stad niet overleven.
Sloop en verkeersdoorbraken waren het
gevolg. Onze vereniging is toen ontstaan:
vanuit de overtuiging dat het helemaal niet
nodig was om de stad zo rigoureus aan te passen.
Dat een levende stad mogelijk is binnen
oude structuren. En dat is precies de reden
dat ik me graag voor de VVAB inzet. Het is een
vereniging die de monumentale waarden
voorop zet, maar tegelijkertijd als doelstelling
heeft dat het in Amsterdam ook prettig wonen
en vertoeven is. Het wonder van Amsterdam
dus. Erfgoedclubs zijn er vele. Belangenorganisaties
van bewoners en ondernemers ook.
Maar er is maar één VVAB die beide kanten
van de medaille in zijn doelstellingen verenigt.
Dat spreekt mij zeer aan.'
'In de beginjaren van de vereniging lag het accent op het behoud van die historische structuren; gebouwen en stratenpatronen. De laatste jaren is leefbaarheid steeds belangrijker geworden. Dat merk je ook aan nieuwe leden die zich aanmelden: zij komen vooral op ons af vanwege onze acties tegen de drukte, de bierfiets, de overlast.'
Wat vind jij van de drukte in de stad?
'Drukte is een lastig begrip. Een zekere drukte
hoort bij de stad. Ik ben nog altijd trots en blij
dat Amsterdam zo'n aantrekkingskracht
heeft. Toen de VVAB werd opgericht was dat
helemaal niet zo; grote delen van de stad lagen
er verwaarloosd en troosteloos bij. In die
tijd wilde iedereen weg, maar gelukkig waren
er ook mensen die zich niet wilden laten wegpesten.
Ik ben blij dat de stad is herontdekt,
dat er weer in geïnvesteerd wordt, en dat er
geld wordt verdiend.
Maar we moeten enorm oppassen. Veel overlast
ontstaat doordat Amsterdam een verkeerd
imago heeft: de stad waar alles kan. Alles wat
thuis verboden is kan je hier straffeloos doen.
Een spotgoedkope vlucht brengt je voor een
paar dagen naar een soort vrijplaats waar geen
regels gelden. Amsterdam is de stad waar je je
vrijgezellenfeest viert; voor je huwelijksreis ga
je naar Parijs. En de vrije verkrijgbaarheid van
drugs is een enorme trekker. Die heeft niet
alleen overlast in de binnenstad tot gevolg,
maar ook een ontwrichting van de samenleving
in andere delen van de stad. Veel criminaliteit
en schooluitval, juist onder heel jonge
Amsterdammers, is gerelateerd aan drugs. De
schaduwkanten van 'vrijheid blijheid' worden
steeds meer zichtbaar. Bezoekers vergeten natuurlijk
dat vrijheid niet zonder verantwoordelijkheid
kan. Bijvoorbeeld tegenover de bewoners
van de binnenstad. IJkpunt is denk ik of
de stad een aantrekkelijke woonplek blijft.
Want een stad waar het fijn om te wonen is
heus ook fijn voor bezoekers.
Waardoor gaat het dan fout?
'Als er een monocultuur ontstaat, dat wil zeggen
als één groep een te zwaar stempel op de
stad gaat drukken. Momenteel zijn dat de
toeristen: het aantal hotels neemt nog steeds
toe, evenals airbnb, de kroegen, restaurants
en de openbare ruimte worden gedomineerd
door toeristen. Het omgekeerde zou ik trouwens
ook niet fijn vinden: een binnenstad die
wordt gedomineerd door bewoners. Dat is
geen echte stad; ik heb niets met buitenwijken
en slaapsteden. Een echte stad kent vele functies,
die met elkaar in balans zijn.
Het winkelbestand is een goede graadmeter.
Nog steeds is dat in de binnenstad diverser
dan waar ook in Nederland. Maar het is wel
razendsnel aan het veranderen. Winkels die
zich op Amsterdammers richten leggen het af
tegen zaken die nutella, ijs of klompen verkopen.
Dat zijn ook dingen die je niet op het internet
koopt. Ik zag laatst een bericht van
iemand op de sociale media die schreef: 'ik
klaag telkens over de verschraling van het
winkelaanbod in mijn buurt. Tegelijkertijd
koop ik alles op het internet, en draag dus aan
die verschraling bij. Wat moet ik nu?' Zijn eigen
antwoord: 'niet meer klagen'. Tja, als
Amsterdammers niet meer in de stad kopen,
is het echt goed mis.'
'Openbaarheid vind ik een sleutelwoord om het stedelijk leven te begrijpen. Wat de mensen achter hun voordeur doen moeten ze zelf weten. En ze kunnen zelf uitmaken wie ze in hun privédomein toelaten en wie niet. Daar heerst de vrijheid waar Amsterdam zo beroemd om is. Maar de openbare ruimte is een ander verhaal. Die ruimte deel je met de andere bewoners van de stad, met bezoekers en werkers. Als je je op straat begeeft weet je niet wat al die andere mensen daar doen. Ze kunnen totaal andere opvattingen hebben dan jij, andere doelen in het leven hebben, andere werkzaamheden en bijvoorbeeld veel rijker zijn, of veel armer. Dat is juist het leuke: je kent elkaars achtergronden en motieven niet, en moet er toch het beste van zien te maken met elkaar. Dit is natuurlijk een soort ideaalbeeld. De stad kent een constante dynamiek, een voortdurende spanning tussen openbaar en privé. De bedreiging van de openbare ruimte zit hem in de privatisering ervan. Dat kan gebeuren doordat een winkelier een reclamebord op de stoep plaatst, door een geparkeerde auto, doordat een steeg wordt afgesloten met een hek, maar ook doordat een bepaalde groep te dominant aanwezig is en z'n eigen normen aan de andere gebruikers van de openbare ruimte oplegt. Zoiets zie je op de Wallen gebeuren.'
Is dat iets van de laatste tijd?
'Nee, dat is niets nieuws. Ik ben afgestudeerd
op een scriptie over het gebruik van de openbare
ruimte in een straat in de Jordaan. Ik
vergeleek de straat, die ik kende in de jaren
zeventig, met hoe die geweest moest zijn in de
jaren vijftig. Toen ik er rondliep was geen enkele
groep dominant; er waren nog veel 'oorspronkelijke
Jordanezen', maar ook studenten,
waarvan ik er zelf een was, en 'nieuwe
stedelingen'; mensen met redelijk wat geld
die bewust kozen voor wonen in de stad. Die
gemengde bevolking kwam ook naar voren in
het winkelbestand: voor elk wat wils. Ik heb op
basis van allerlei gegevens en gesprekken met
mensen het leven in die straat gereconstrueerd
zoals dat in de jaren vijftig geweest moest
zijn. Conclusie: destijds waren er meer mensen
die dezelfde sociaal-economische positie,
dezelfde opvattingen en dezelfde vrijetijdsbesteding deelden. De straat was de huiskamer van de buurt, waar je je buurtgenoten tegenkwam
die haast familie van je waren. Een dorp
in de stad zou je kunnen zeggen. Zelf zou ik
me in de Jordaan van toen niet thuis gevoeld
hebben. Te veel van één soort mensen, te weinig
openbaar. Als ik mijn onderzoek op dit
moment nog eens over zou doen zou ik misschien
tot de conclusie komen dat er op dit
moment weer een andere groep dominant is,
die van de welgestelde stedelingen, waardoor
andere mensen zich er minder thuis voelen
en de straat een minder openbaar karakter
heeft dan voorheen.'
Noyon vertelt dat hij zich in het verleden ook
heeft ingezet voor het behoud van monumenten
en actie heeft gevoerd tegen grootschalige
nieuwbouwprojecten waardoor het historische
jnmazige weefsel van de stad verloren
dreigde te gaan. Eind jaren zeventig werd hij
bestuurslid van Lieven de Key; een eerbiedwaardige
monumentenstichting, die in een
onbewaakt ogenblik van Minister van Volkshuisvesting
Schut een 'landelijke toelating'
had gekregen. Dat hield in dat de stichting
ook aanspraak kon maken op subsidies ten
behoeve van sociale woningbouw. Dat kwam
goed van pas op het Bickerseiland, een van de
Westelijke eilanden. 'Er bestonden plannen
om het hele eiland te slopen en er kantoorkolossen
neer te zetten. Dat paste in het toenmalige
beleid van cityvorming: de economische
functie van de stad stond voorop, en de
woonfunctie moest daarvoor wijken. De
grachtengordel werd nog wel enigszins gerespecteerd,
maar de armere wijken, zoals de
Jordaan, de Oostelijke eilanden, de Nieuwmarktbuurt,
en dus ook het Bickerseiland,
stonden op de nominatie om met de grond
gelijk te worden gemaakt. Nadat de eerste
twee kantoorkolossen, de 'Walvisch' en de
'Narwal' waren gerealiseerd, brak er op het
eiland een bewonersopstand uit. De jonge architecten
Paul de Ley en Jouke van den Bout
lieten zien dat het mogelijk moest zijn om de
rest van het eiland te redden en de gaten die
er al in de bebouwing waren ontstaan te vullen
met sociale huurwoningen. Stichting Lieven
de Key was het perfecte breekijzer dat ervoor
kon zorgen dat de alternatieve plannen ook
echt konden worden gerealiseerd. Het bestuur
werd geheel overgenomen door jonge
hemelbestormers die tegelijkertijd nuchter
genoeg waren om met ambtenaren te kunnen
praten en subsidiegelden los te krijgen. Het
Bickerseiland is een van de nog steeds zichtbare
en tastbare keerpunten in het denken
over de stad. Er staat nog één zo'n kantoorkolos,
maar voor de rest is het een gezellige
woonbuurt, waar oud en jong, arm en rijk bij
elkaar wonen. Het Huis De Pinto is natuurlijk
ook zo'n plek, gered door de oprichter van
onze vereniging Geurt Brinkgreve. Als dat niet
gelukt was denk ik dat het heel anders was afgelopen
met de Nieuwmarktbuurt. Nog steeds
staat het Huis De Pinto daar als een symbool
van de omslag in het denken over de stad.
Maar het is een taaie strijd geweest. Nog in
1994 zag het er somber uit, toen er grootschalige
nieuwbouwplannen waren voor de Nieuwezijds
Kolk. Opzichtig provocerende nieuwbouw
en schaalvergroting was de bedoeling.
Een aantal bezorgde Amsterdammers besloten
er via de politiek wat aan te doen: de lijst
Red de stad was geboren. Luud Schimmelpennink
was onze lijsttrekker, Geurt Brinkgreve
stond op de lijst, en ook onze eigen Hans Tulleners
en ikzelf. We hebben helaas geen zetel
in de gemeenteraad gehaald, en het project is
twee jaar later toch gerealiseerd. Maar voor
mij maakte het duidelijk dat we nooit mogen
verslappen. Ook al leek iedereen nu de oude
stad te waarderen, en werden er geen grootschalige
verkeersdoorbraken meer voorzien,
de minachting en onverschilligheid tegenover
monumenten, en de verleidingen van de commercie
zijn nog lang niet overwonnen.'
'Maar als we de balans opmaken staat de binnenstad
er goed bij. Het is interessant om de
vergelijking te maken met de naoorlogse uitbreidingswijken.
De bedenkers van deze wijken
dachten precies te weten hoe het moest.
Ze gingen uit van wat er voor een gezin nodig
was: een huiskamer, een slaapkamer voor de
ouders, één voor de jongens en één voor de
meisjes. Ook de afmetingen van de keuken,
met twee keukenkastjes en een aanrecht, precies
op een van tevoren vastgestelde hoogte,
stonden vast. Dit alles op basis van wetenschappelijk
onderzoek. En als je zo'n woning honderdduizend
keer herhaalde was je dus honderdduizend
keer goed bezig. Men was zo
overtuigd van zijn zaak dat het concept letterlijk
in beton werd gegoten. En als je dan ook
nog zorgde voor veel groen en scheiding van
de functies wonen, werken, verkeer en recreatie,
dan maakte je de 'ideale stad'.
'Toen ik bij een woningbouwvereniging werkte
was duidelijk hoe verkeerd deze opvatting
van stedenbouw na enkele tientallen jaren
uitpakte. We konden er geen kant mee op.
Wat de aanhangers van het 'Nieuwe Bouwen'
geen moment hadden voorzien bleek nu toch
te gebeuren: de samenleving veranderde. Die
gezinnen die zo nauwkeurig waren opgemeten,
waren steeds minder de norm. Nieuwe
samenlevingsvormen ontstonden, één- en
tweepersoonshuishoudens werden heel normaal.
We hebben van alles geprobeerd, allerlei
technieken ontwikkeld, om de starre, in beton
gegoten plattegronden flexibeler te maken.
Maar steeds weer bleek sloop en nieuwbouw
goedkoper. Dat heeft dus geleid tot sloop van
hele wijken, die bedoeld waren om de eeuwigheid
te trotseren. De Bijlmer is natuurlijk het
ultieme voorbeeld. Maar vergelijk dat eens
met de oude stad. Die blijkt veel beter in staat
om maatschappelijke veranderingen te accommoderen.
Dat geldt ook voor de negentiende
eeuwse wijken, die de aanhangers van
het 'nieuwe bouwen' het liefst allemaal hadden
gesloopt. Ook die bleken maatschappelijke
veranderingen veel beter te kunnen opvangen.
Hoe dat komt? Uiteindelijk door een
heel simpel principe: de huizen in De Pijp
bestaan uit twee dragende muren en een
balklaag. Waar eerst zes mensen op een verdieping
woonden, in kleine kamertjes en alkoven,
konden de wanden binnen de woning er
makkelijk uitgehaald worden, en werd zo'n
woning geschikt voor een eenpersoons huishouden.
Dat is dus in de naoorlogse woningen
nooit gelukt, want de wanden waren daar in
beton gegoten dragende muren.'
Hoe kwam je dan terecht bij een woningbouwvereniging?
'Binnen de woningbouwverenigingen nam
Het Oosten destijds een bijzondere positie in.
Men had daar een aantal ideeën die mij aanspraken.
Zo werd er nagedacht over de vraag
wat een stad tot stad maakt. Behalve aandacht
voor functiemenging, voor karakter en voor
het beheer van de openbare ruimte, had Het
Oosten ook oog voor de toekomst. Dat uitte
zich in de bouw van ruimere woningen met
grotere verdiepingshoogten. Ik mocht als directeur
strategie en beleid dat toekomstbeeld
verder gestalte geven. We bedachten allerlei
woningvormen en stedenbouwkundige structuren
waarvan we mochten verwachten dat ze
toekomstbestendig zouden zijn. Niet omdat
we wetenschappelijk hadden vastgesteld wat
de woonwensen in de toekomst zouden zijn.
Juist niet. Maar door zo te bouwen dat we
ruimte creëerden voor de toekomst. En dat is
eigenlijk precies wat de oude stad ons biedt.
Een structuur die steeds opnieuw wordt ingevuld.
Het wonder van Amsterdam. Ik hoop dat de VVAB zich voortdurend tegen
alle aanslagen op die oude structuren teweer
blijft stellen. Dat is nodig omdat Amsterdam
zoveel waard is geworden dat de commercie
allesoverheersend is geworden. Maar ik hoop
ook dat we erin slagen ons te laten inspireren
door zo'n oude stad die zo goed is in het
huisvesten van de toekomst. De vrienden van
de Amsterdamse binnenstad kijken niet alleen
terug, maar ook vooruit.'
Juliet Oldenburger
(Uit: Binnenstad 287/288, mei/aug. 2018)
Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.
Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.
Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.