Boekbespreking

Een huis genaamd Marseille

Alweer een boek over een belangrijk grachtenhuis. Nu eens niet een nauwkeurige beschrijving door een historicus of door architectuur- en interieurspecialisten, maar ‘literaire non-fictie’ op niveau: op historische documenten en secundaire literatuur gebaseerde verhalen over het huis Marseille en zijn bewoners, vanaf de bouw in 1665 door Isaac Foucquier, handelaar op de Levant en de Middellandse Zee, tot en met de meest recente uitbreiding van het hier gehuisveste fotomuseum.

Het Fotomuseum Huis Marseille, Keizersgracht 401 (sinds 2013 uitgebreid met nr. 399) heeft, anders dan bijvoorbeeld FOAM, dat alles wegwerkte wat nog aan het Museum Fodor herinnerde, in zijn ruim 20-jarig bestaan belangrijke historische interieurstukken doen terugkeren, zoals het elders opgeslagen plafond van Jacob de Wit in nr. 401 en de scharlakenrode Régence-stijlkamer in 399. Zo kan het dus ook: moderne presentatie met respect voor historische entourage. Maar helemaal gespeend van vreemde dialogen tussen oud en nieuw, à la Stichting De Oude Kerk, is men nu ook weer niet, want, kennelijk diep onder de indruk van het rode licht in de Heilig Grafkapel aldaar, heeft men bij de laatste tentoonstelling de stijlkamer ook in zo’n geniaal rood kunstlicht gezet, zodat argeloze bezoekers maandenlang verstoken blijven van de historische pracht van deze zaal.

Hoe dan ook, Een huis genaamd Marseille, geschreven door Caroline Hanken, is het meest uitgebreide historische overzicht tot nu toe. Het heeft de vorm van verhalende non-fictie, al knettert het minder van de literaire vondsten dan bij verwante non fictieschrijfsters als Annejet van der Zijl en Susan Smit. Dat kan natuurlijk ook moeilijk, want het blijft wel de geschiedenis van een huis. Dat legt beperkingen op, zeker als je de ingewikkelde opdracht hebt om twee huizen naast elkaar, met geheel gescheiden geschiedenissen, te beschrijven. Toch is het een prettig leesbaar boek geworden, waarbij Hanken er vrijwel steeds in slaagt om een gedetailleerd beeld van bewonersgeschiedenissen te koppelen aan de grotere geschiedenis van Amsterdam van de afgelopen 350 jaar. Behalve op scherpe tegenstellingen – het Pachtersoproer van 1748 trekt sneu genoeg aan Keizersgracht 401 voorbij, maar dat weerhoudt haar er niet van het er uitvoerig bij te betrekken – houdt ze het oog ook voortdurend gericht op het dienstpersoneel. Zoals waar ze de dagelijkse tocht van de dienstbode vanuit het souterrain naar de om de hoek gelegen Huidenstraat en Runstraat beschrijft. Tegenwoordig zijn dat straten met een overspannen retailconcept (‘de negen straatjes’), maar ooit was het de ontmoetingsplek van het personeel van de grote huizen, die, even los gekomen van de priemende ogen van ‘mevrouw’ hier een praatje konden maken met gelijken. ‘Hier konden ze onderhandelen met de slagersknecht, en in hun eigen taal roddelen of grapjes maken met de bakkersmeid.’

Keizersgracht 399 en 401 (foto Wim Ruigrok)

Recent verworven inzichten worden in dit boek ook terloops meegenomen – zonder daar duur over te doen – , zoals waar de binnensluipende moderniteit van het negentiende-eeuwse interieur ter sprake komt, aan de hand van bewaard gebleven foto’s. Waar anderen het neo-interieur uit die tijd vaak vanuit een modernistische preoccupatie als stijf, donker en puur op representatie gericht omschrijven, legt zij veel meer de nadruk op de huiselijke gezelligheid en het persoonlijke karakter van het laat-negentiende-eeuwse interieur, waarin de salon is volgestouwd met snuisterijen (‘bibelots’) op de schoorsteenmantel, het schrijfbureau en de piano. Losjes gegroepeerde lage zitjes raken in die periode in de mode. Al een beetje zoals bij ons eigen interieur dus, en heel anders dan in de achttiende eeuw, toen de ‘sael’ een soort staatsievertrek was volgens aristocratische Franse modes, met de stoelen strak in het gelid tegen de wand. Jammer dat al die negentiende-eeuwse salons zijn opgeruimd en dat zoveel grachteninterieurs zijn teruggerestaureerd naar de achttiende eeuw.

Wie ook nog verwacht dat dit boek veel te melden heeft over de architectuur van het huis, bijvoorbeeld over de zandstenen pilastergevel met zijn superpositie van toscaans, ionisch en korinthisch, of de grappige putti in de klauwstukken, komt bedrogen uit. Architectuur is duidelijk niet Hankens ding. Te abstract, te moeilijk. Op zijn zachtst gezegd is dat verrassend voor een boek van een uitgeverij (nai010) die daarin gespecialiseerd is. Architectuur wordt al aan het begin handig weggezet met een citaat van de Finse architect Juhani Pallasmaa: ‘The ultimate meaning of a building is beyond architecture’. Er is, zo moeten we begrijpen, iets hogers dan architectuur. Het ‘Leven’ uit de ondertitel? Makkelijk maakt ze het de lezer daarmee niet. Hoewel ze geregeld termen gebruikt als grote sael, kleine sael, achterzaal – die niet helemaal overeenkomen met de huidige benamingen in het museum – , is voor een beter begrip daarvan geen enkele plattegrond of doorsnee in het boek opgenomen. De overal in het museum aanwezige pictogrammen met vluchtroutes van de brandweer zeggen wat dat betreft meer dan 1000 woorden. In één oogopslag zie je de split-level structuur van het achterhuis, de routing, de lichtkoker en de hoogte van de oorspronkelijke beletage-voorhuizen, die in het boek allemaal direct of indirect ter sprake komen.
De problemen en restauratie-ethische kwesties bij de recente verbouwing en samentrekking door Jurriaan van Stigt en LEVS-architecten, zoals het doorslaan van muren en het kleuren van de balken, kunnen haar evenmin boeien. Dat hoort kennelijk niet bij het leven van de bewoners/gebruikers. Heel terloops verwijst ze naar de lift op de binnenplaats (uit 1999), die niettemin al jaren de aandacht trekt van architecten en leden van Welstandscommissies door zijn slimme oplossing. Al is hij inmiddels alweer gedateerd en zijn er nog rankere liften.

Het past allemaal in een trend. Architectuur ligt in de meeste boekhandels tegenwoordig bij liflafjes als food, fashion en design. De edele kunst van ruimte en distributie, van proportie en ornament, ooit als de moeder van de kunsten gezien, past minder bij de ‘snelle kunsten’ van dit moment. Too slow.

Wilfred van Leeuwen

Caroline Hanken, Een huis genaamd Marseille. Leven aan een Amsterdamse gracht van de zeventiende eeuw tot nu, Rotterdam (nai010 uitgevers) 2019. Prijs: € 29,95

(Uit: Binnenstad 296, jan./febr. 2020)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.