Boekbespreking

Richard Sennett, Stadsleven

Een onevenwichtig pleidooi voor inclusiviteit

Sennett is een Amerikaanse socioloog en voormalig adviseur van de VN en UN-Habitat. Daarnaast heeft hij enige jaren praktijkervaring als planoloog. Het hoofdthema van zijn boek is inclusiviteit als leidende ethiek bij het ontwerpen van de stad. Het gaat over de vraag hoe je als planoloog kunt bijdragen aan het ideaal van de ‘open stad’. Dit is een stad die uitnodigt tot onderlinge betrokkenheid tussen mensen van verschillende klassen of etniciteit.
Richard Sennett, Stadsleven, een visie op de metropool van de toekomst, Amsterdam (Meulenhoff) 2018. Prijs: € 24,99

Sennetts preoccupatie met inclusiviteit heeft vermoedelijk te maken met de relatief sterke segregatie in de grote Amerikaanse steden. In Nederland is de situatie anders. Ondanks dat segregatie ook hier wat toeneemt is de openheid en tolerantie in onze steden vanouds van een niveau dat waarschijnlijk tot het hoogst haalbare geacht kan worden. Op dit gebied hebben wij dus eigenlijk weinig van hem te leren. Verder is de VN-achtergrond van Sennett in dit boek goed voelbaar, alleen al door de bevoogdende toon van ‘public opinion guidance’ die we de laatste tijd van de VN gewend zijn als het gaat over inclusiviteit en diversiteit.

Sennett begint zijn betoog met een oorlogsverklaring aan gated communities en hij appelleert hiermee alvast aan een algemeen gevoelde antipathie: immers, niemand vindt het aangenaam doelbewust te worden buitengesloten. Gated communities – een extreem voorbeeld van uitsluiting en in Nederland nagenoeg onbekend – vloeken natuurlijk met zijn centrale ideaal van inclusiviteit en hij veroordeelt ze op ethische grond. Hij beschouwt het hoe dan ook als een groot moreel kwaad wanneer je mensen die van je verschillen wilt mijden. Een planoloog mag daaraan niet meewerken, want ‘vooroordelen mogen geen ruimte krijgen’ (p. 11). Sennett weet echter zijn moralistische stellingname niet goed te onderbouwen. Wanneer je op het punt van ethiek zo stellig bent, kan je eigenlijk niet voorbijgaan aan het beantwoorden van de voor de hand liggende vraag of het niet een goed recht is van mensen om – als ze al die mogelijkheid hebben – zich te vestigen in een woonomgeving met gelijkgestemden of mensen met overeenkomende leefstijl. Verder bestaat er de plausibele theorie die zegt dat om je eigen cultuur te beleven daarvoor ook letterlijk de ruimte moet hebben. Enige filosofische reflectie op deze kant van de zaak zal de lezer niet vinden in zijn boek.

Om toch zijn morele gelijk te halen schuwt hij het niet zijn toevlucht te nemen tot manipulerende en oneerlijke manieren van argumenteren: onwaarachtige interpretatie van de geschiedenis, verdachtmaking en intimiderend moralisme (zie bijvoorbeeld p.163-165). In de inleiding van zijn boek stelt Sennett de retorische vraag of ethiek leidend kan zijn bij het ontwerpen van een stad. Wanneer de leidende ethiek niet goed doordacht, vooringenomen en eenzijdig is, dan zal het resulterende stadsontwerp waarschijnlijk navenant onevenwichtig zijn.

Mijnheer Sudhir

In het hoofdstuk ‘Vijf open vormen’ dat Sennetts ideale, denkbeeldige open stad beschrijft, wordt de lezer een blik gegund in een stad waarin al zijn inclusiviteit-bevorderende maatregelen geïncorporeerd zijn. Men kan zich zo een oordeel vormen over hoe goed het toeven is in deze utopie voor iemand als mijnheer Sudhir. Deze arme plattelander is in het verleden uit zijn dorp vertrokken naar de grote stad New Delhi om daar zijn fortuin te maken, en is nu aangekomen in de utopische stad van Sennett om er zijn handel in goederen van dubieuze herkomst voort te zetten. Hij profiteert hier van de sociabiliteit van de open stad om gemakkelijker dan voorheen een klantenkring op te bouwen. En het blijkt dat hetgeen de open stad Sudhir te bieden heeft beperkt blijft tot het louter economische, namelijk betere kansen voor hem in zijn strijd om te overleven in het grijs-zwarte circuit. Zijn bestaan blijft niettemin onzeker en ook anoniem, want vanwege zijn dubieuze handel mijdt hij persoonlijk contact met zijn medeburgers, zelfs met zijn buren, en hij blijft ook zoveel mogelijk uit het zicht van de autoriteiten. Naar zijn medeburgers toe is hij moreel onverschillig – noodgedwongen, dat wel volgens Sennett – maar als pater familias heeft hij ethisch hoogstaande familiewaarden. Of de andere inwoners blij moeten zijn met Sudhirs komst naar hun stad is de vraag.

Het inkijkje in de ideale open stad van Sennett is ontnuchterend. De sociabiliteit werkt er maar naar één kant en de inclusiviteit is er een farce. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat het maar een heel schamele versie van het goede leven is dat de Ander van Sennett krijgt toebedacht.

Schrikbeeld Pudong

De Chinese wijk Pudong in Shanghai (foto: Christian Petersen)

Waar het bovenstaande de ‘geleefde stad’ betreft, de ‘cité’, is ook op het niveau van de ‘gebouwde stad’, de ‘ville’, onevenwichtigheid te constateren, zoals hieronder verduidelijkt wordt. Sennett ziet het als een taak van de planoloog ervoor te zorgen dat de fysieke omgeving in de stad ‘open’ is, dat wil zeggen de stad zó te maken dat mensen van verschillende afkomst, rangen en standen er elkaar vanzelf tegenkomen. Hij adviseert onder meer om stedelijke ruimtes maar ook gebouwen meerdere functies en een synchroon gebruik te geven. Zoals een marktplein waar arm en rijk elkaar ontmoeten bij het boodschappen doen. Eigenlijk introduceert hij hier wat meer complexiteit ter wille van openheid. Maar voor Sennett is dit niet genoeg, want hij gaat nog een stap verder om de door hem gewenste openheid te verkrijgen. Voor dit doel heeft hij het oorspronkelijke motto van Robert Venturi tot ethische norm van de open stad gepromoveerd: ‘Complexiteit verrijkt de ervaring; helderheid verarmt die’, schrijft hij, of: ‘Liever rijkdom aan betekenis dan helderheid van betekenis’. Het was Venturi’s reactie op de saaie eenvormige architectuur van modernisten in de zestiger jaren en Sennett heeft zijn uitspraken als motto overgenomen – een riskant iets in handen van een filosoof die tot het dogmatische en extreme neigt. ‘Complexiteit’ is voor hem: openheid, onvoorspelbaarheid en mogelijkheid tot flexibele aanpassing. ‘Helderheid’ is het tegenovergestelde: geslotenheid, eenduidigheid en definitief zijn. Kenmerkend voor Sennetts complexere, open stad is bijvoorbeeld haar plattegrond. Deze lijkt volgens hem op een collage van George Braque. Het stratenplan is organisch gegroeid en zoveel mogelijk van onderop ontstaan. Heldere, geometrische patronen ontbreken, want deze zijn meestal het gevolg van vanaf boven opgelegde masterplannen die bovendien door hun wilsdwang de evolutie van de vorm in de weg zouden staan.

Als eigentijds voorbeeld van gesloten – lees: heldere – stedenbouw noemt hij de Chinese wijk Pudong in Shanghai. Het is een navolging van Le Corbusiers Plan Voisin voor Parijs dat werd gekenmerkt door extreem doorgevoerd functionalisme: ‘een afschuwelijke vereenvoudiging van de menselijke ervaring’ – een terechte kritiek die al lang breed wordt gedragen. Ook in Pudong staan de volkomen identieke woontorens in het gelid in uniforme stedelijke ruimtes. Er is niets waardoor de ene plek te onderscheiden is van de andere. Er is totaal gebrek aan herkenbaarheid, het straatleven is er vernietigd, de bewoners voelen zich ontheemd, vereenzamen en er is toename van criminaliteit, depressies en zelfmoord. ‘Ze zijn er wel maar wonen er niet’, zei mevrouw ‘Q’, de verantwoordelijke Chinese stedenbouwkundige die, terugkijkend op haar carrière, spijt had gekregen van wat zij hier met haar collega’s kapot gemaakt. Overigens is dit hoofdstuk over mevrouw ‘Q’ het interessantste en leerzaamste deel van het hele boek. Sennetts interview met haar levert informatie uit de eerste hand over hedendaagse dilemma’s in de planning van metropolen in China en elders. Later deed ze haar best om zoveel mogelijk van de oude stad te redden door de resterende shikumen-buurten te renoveren, de karakteristieke hofjes waar mensen saamhorig en intensief samenleefden en waar nu de yuppen van de stad komen te wonen.

Genius loci

Ondanks dat hij bovenstaand drama van nabij heeft geobserveerd verwerpt Sennett de kwaliteit ‘genius loci’, herkenbaarheid, karakter en individualiteit van de eigen woonbuurt. Dus ook al is de visuele herkenbaarheid van een buurt voor bewoners van groot belang voor hun thuisgevoel, zoals in Pudong wordt geïllustreerd, hij heeft hier geen boodschap aan. Verrassend, ook om het volgende, want genius loci is voor architecten – en nu dus ook voor mevrouw ‘Q’ – een gezochte kwaliteit en het is de kunst er ook in nieuwbouw verbanden mee te leggen. In onder andere Nederland is het een punt voor welstandstoezicht. Sennett: – en de volgende redenering is een juweeltje van ontspoord inclusiviteitsdenken – : ‘Als ons doel is een flexibele stad te creëren die uitnodigt tot complexiteit [...], staat één belangrijke overtuiging ons in de weg, namelijk dat plaatsen een duidelijke visuele identiteit moeten bezitten. Want als je de ene identiteit versterkt, worden andere identiteiten visueel en psychologisch onzichtbaar, en voor je het weet ontstaat een overkoepelend zelfbeeld, een dominante identiteit als zwarte, Latino, homo of Brit, en is er geen plaats meer voor de ‘rijke’ veellagigheid van het zelf’ (p. 299). Er moet hier iets fout zijn gegaan in zijn theorievorming... Het is niemandsland versus genius loci. Sennett kiest voor het eerste want het karakteristieke van een plaats, de genius loci, rekent hij tot het eenduidige, het geslotene. Als het aan hem ligt, hebben bewoners van karakteristieke of gezellige woonbuurten nog heel wat te verliezen, namelijk hun thuisgevoel. Verlies daarvan is een vorm van ontheemding. En het is curieus te moeten constateren dat het dogmatische streven naar inclusiviteit ook tot uitsluiting voert.

Haussmann

Eugène Galien-Laloue, Boulevard Haussmann in Parijs

Tenslotte. Het is ook helemaal niet nodig dat een open stad de flexibiliteit heeft van een tentenkamp. De aanwijzing hiervoor vinden we in het bestuderen van de ook in dit boek genoemde boulevards van baron Haussmann in Parijs. Deze zijn ontstaan via de weg van rigoureuze planning – een ‘helder’ of ‘gesloten’ plan dus naar de maatstaf van Sennett. Desondanks is het hier al vanaf de realisatie van het plan dik in orde met sociabiliteit en diversiteit. Sennett stelt dit ook zélf vast en hij vindt het van een ‘vreselijke ironie’ dat juist de reactionair baron Haussmann straten en publieke ruimtes wist te creëren die sociaal goed werken (p. 116). Misschien moet de oorzaak van dit succes gezocht worden in de esthetische kwaliteiten van het plan. De visuele allure van de boulevards trok het publiek aan en het aantrekkelijke stadsbeeld met de gezellig flanerende mensen is vaak door kunstenaars vastgelegd. Het laat zien dat zelfs rücksichtsloze planning de gewenste openheid niet in de weg hoeft te staan. Er is dus iets anders in het spel. Om in Sennetts jargon verder te redeneren: de eenzijdige waardering voor complexiteit (*) – op dit moment een modieus begrip in kringen van planologen – is contraproductief en leidt tot verkeerde gevolgtrekkingen zoals hierboven aangetoond. Misschien is juist een combinatie van complexiteit en helderheid de oplossing. Maar god verhoede dat iemand in dit nieuwe gezichtspunt aanleiding ziet om ook weer een duizelingwekkende verhandeling te gaan schrijven vol onjuiste of vergezochte analogieën en schijnbaar diepzinnige theorieën.

Jan Herfst

(*) Ook bij Zef Hemel - zie mijn vorige boekbespreking in Binnenstad 289 - is er die nadrukkelijke waardering voor complexiteit, en voor hem betekent dit: meer kansen op innovatie en economische groei. Voor Sennett echter: meer mogelijkheden voor inclusiviteit.

(Uit: Binnenstad 296, jan./febr. 2020)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.