Laken en saai in de Staalstraat

Tijdens de coronapandemie kregen wij Amsterdammers onze stad weer terug. De stad vierde dat met schitterend en rustig weer. Net als vele anderen heb ik onze stad doorkruist en volop genoten. Alle tijd om rustig omhoog te kijken, over een brug te hangen of langs het water te lopen. Op een zondag lopend over de Magere Brug trof ik een ouder echtpaar in tranen: ‘we wisten niet dat Amsterdam zo mooi was’. Ik kan het daarmee alleen maar eens zijn. Met name één gevel viel me op.
Saaihal. Foto: Wim Ruigrok

Om niet al te wijdlopig te worden wil ik me beperken tot één straat: de Staalstraat. Zoals wel meer straten in onze stad is deze straat voor een ‘wankel lopende’ als ik vaak een slagveld: overal terrassen, uitstallingen van winkels, geparkeerde fietsen, gecombineerd met drommen toeristen en haastig fietsende stadgenoten. elke keer als je hier veilig bent doorgekomen, ben je opgelucht. Maar nu... een stille straat. Voor het eerst kon ik er rondkijken en viel me met name één schitterende gevel op: Staalstraat 7a. Wat een rijkdom en hoe mooi. Maar wat zou de functie zijn van die in lappen stof gewikkelde hoofden? is hier ooit iets erg gebeurd? Waarom die franje langs de dakrand? en vooral: waarom geen voordeur? Wat een schande ook, dat ik de gevel nooit eerder heb gezien. Wat zou daar achter hebben gezeten? Vol vragen kwam ik thuis.

Hoe ga je op zoek? ik ben maar een gewone, kijkende Amsterdammer, geen historicus. dus zoals elke dilettant raadpleeg je eerst Google: tien pagina’s met verwijzingen naar koop- dan wel huurwoningen, winkels, parkeerruimtes, hotels in de buurt enz, maar niets over de historie of gevels. dan maar naar mijn boekenkast. In de XYZ trof ik een verwijzing naar de staalhof. Dat bleek de sleutel.

De gevel van Staalstraat 7a is een tuitgevel uit 1641 in Amsterdamse Renaissancestijl, ontworpen door Pieter de Keyser (zoon van Hendrick) en in 1919-1920 gerestaureerd door A. A. Kok. Op de gevel is het wapen van Amsterdam aangebracht en daar bovenop staat de keizerskroon. De daklijst is gebeeldhouwd als een geplooid doek en op de uiteinden staan twee in doek gewikkelde hoofden of vazen. Links van het pand bevond zich een poortje (gesloopt in 1817) dat toegang bood tot de Staalhof, met daarboven een uitbeelding van het Lam(!) Gods.

De Staalmeesters

Rembrandt, De Staalmeesters, 1662 (Rijksmuseum)

Behalve Staalstraat 7 besloeg de Staalhof eertijds ook de panden op Groenburgwal 40 en 42. Hier heersten de Amsterdamse staalmeesters, die door Rembrandt zijn vereeuwigd, en hier hing ook hun portret (1662). De staalmeesters keurden laken: geweven wollen stoffen. daar waar nu de Engelse Kerk staat werd het laken gekeurd, in de Saaihal het saai en in de panden daartussen de kwaliteit van het verven. Om de stoffen te beoordelen gebruikten de staalmeesters een ‘staal’, een voorbeeld, waaraan ze de stoffen toetsten op de kwaliteit van de wol, de dichtheid van het weefsel en de kwaliteit van de kleur, die exact dezelfde tint moest hebben als het voorbeeldstaal. Dit toetsen noemde men het ‘stalen’ van het laken. De stad had strikte regels opgesteld waaraan het laken moest voldoen. Zij was immers verantwoordelijk voor de kwaliteit en onder haar naam (en dus niet die van de fabrikant) werd het laken verkocht.

Tegenwoordig vormen de panden Staalstraat 7 en Groenburgwal 40 nog altijd een eenheid. Hier zetelt de stichting Droog. Op het kavel Groenburgwal 42 is in 1827 de neogotische kerk van de Anglicaans-Episcopale kerk gebouwd, die het gebouw nog steeds in gebruik heeft.

Amsterdam bezat een niet zo grote, maar wel in aanzien staande lakenindustrie. De haven was een stapelplaats waar ook wol uit Engeland en Spanje werd aangevoerd. Het verfproces was moeilijk, maar de wevers leverden een hoge kwaliteit. Hiervoor gebruikte men aanvankelijk wede en later indigo. Pas in 1578 wordt indigo voor het eerst in Europa vermeld. Zeker is dat het al vóór 1597 in Amsterdam werd gebruikt. Ter vergelijking: in Leiden was het toen nog verboden. De Amsterdamse blauwververs waren goed in hun vak en in 1670 onderscheidden de staalmeesters al acht officiële tinten blauw. Aanvankelijk waren de wevers ook met het verven van de stoffen belast, later werd dit een aparte specialisatie. De lakenindustrie was belangrijk voor de stad, zij bracht veel accijns op en de stad stelde dus hoge eisen.

De bijzondere gevel aan de Staalstraat met de gedrapeerde lakens langs de dakrand is die van de Saaihal. Saai ofwel sajet werd gemaakt van korte wolvezels, die bij het spinnen sterk werden getwist (gedraaid) en later getwijnd (waarbij enkele draden worden samengevoegd). Hierdoor ontstond een vrij stugge wol, die wij nog kennen als sokkenwol. De van deze wol geweven stof was sterk en stug en zeer geschikt voor werkkleding.

Straatnamen

De straatnamen in dit deel van de stad herinneren nog aan de textielindustrie die zich hier bevond. Zo herinnert de Raamgracht aan de ramen waarop de textiel werd opgespannen na het verven, en doen de Ververstraat en Verversgracht (de huidige Zwanenburgwal) nog denken aan het verfproces. De Amstel bood prima water om de stoffen in te spoelen en niemand had er last van de stank, want het gebied lag aan de rand van de stad. Iets verderop richting de Oude Kerk lag het Blauwlakenblok. Van de veertiende tot de zeventiende eeuw bevond zich ook hier een levendig centrum van lakenververij. Ooit had het deel van de Oudezijds Voorburgwal tussen de Grimburgwal en het (voormalige) stadhuis de bijnaam Fluwelen Burgwal, maar dit kwam doordat hier veel rijke mensen woonden die fluwelen en zijden kleding droegen. De naam had dus niets te maken met de textielindustrie.

Ook Amsterdam heeft dus ooit een lakenindustrie gehad. En al was deze niet zo groot als die in andere steden, zij stond zeer in aanzien. Wollen stoffen werden er tot rond 1750 geproduceerd.

Belangrijker nog waren de katoendrukkerijen. Amsterdam was een stapelplaats waar onder meer uit India handbeschilderde sits werd aangevoerd, maar ook onbedrukte katoen. Omdat het ook een echte drukkersstad was, werd de combinatie gauw gemaakt. De katoendrukkerijen hadden echter veel water nodig en langzaam maar zeker vertrokken ze naar plaatsen verder langs de Amstel en richting Overtoom, waardoor de textielfabricage uit de binnenstad verdween.

Frederiek Hunfeld

Bronnen:
Prof. dr. H. Brugmans, De Geschiedenis van Amsterdam, Amsterdam 1930.
P.J.M. van Gorp, ‘Blauwververs en staalmeesters in de Nederlandse lakennijverheid’ in: Loan Oei e.a., Indigo: Leven in kleur, Weesp 1985.
J.H. Kruizinga, XYZ van Amsterdam, Amsterdam 1995.
P. Arnoldussen e.a., Aan de Amsterdamse Wallen, Amsterdam 2016.

(Uit: Binnenstad 298, mei/jun. 2020)

Door in te loggen, kunt u ondermeer uw gegevens beheren. Alleen leden hebben een inlogaccount.

Reacties

Er zijn momenteel nog geen reacties op dit artikel.

Alleen als u bent ingelogd, kunt u een reactie plaatsen.